Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2023:10301

Rechtbank Noord-Holland
20-10-2023
20-10-2023
15/148132-20
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Onderzoek Unanderra. Georganiseerde ladingdiefstal van o.a. IPhones en drones (waarde ongeveer 2,5 miljoen USD) uit een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol. De verdachte is daarnaast veroordeeld wegens (feit 2) handel in valse merkkleding en (feit 3) het smokkelen van een telefoon in de PI.

Niet-ontvankelijkheidsverweer (schending gelijkheidsbeginsel) verworpen.

Gevangenisstraf van 19 maanden m.a. en ten aanzien van feit 3 schuldig zonder oplegging van straf.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/148132-20 (P)

Uitspraakdatum: 20 oktober 2023

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12, 14 en 18 september 2023 en 6 oktober 2023 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:

[de verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. J.J. van Bree en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2019 tot en met 5 juni 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid telefooons en/of drones en/of

tuinverlichting(onderdelen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [het vrachtafhandelingsbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;


2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 september 2019 tot en met 5 februari 2020 te Schagen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, waren voorzien, en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts
ondergeschikte verschillen vertoonden,

te weten kleding en/of jassen en/of schoenen en/of parfum, heeft/hebben ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft/hebben aangeboden afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad gehad, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit misdrijf zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;


3
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Grave een voorwerp, te weten een (mobiele)telefoon binnen een (afdeling van een) inrichting en/of een instelling waarop de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing was, namelijk Penitentiaire Inrichting Grave heeft gebracht en/of heeft getracht te brengen, waarvan het bezit binnen die (afdeling van die) inrichting en/of instelling verboden was.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

Beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Volgens de bevindingen in het dossier zou [naam 1] dezelfde feitelijke gedragingen als de verdachte hebben verricht. [naam 1] had daarom niet als getuige, maar als verdachte moeten worden aangemerkt. Het verschil in behandeling tussen [naam 1] en de verdachte is niet gerechtvaardigd en verhoudt zich niet met de taak van objectieve waarheidsvinding.

De rechtbank overweegt dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend om naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak leent de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Dit betekent dat alleen in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.

Het feit dat derden aan wie dezelfde gedragingen als de verdachte verweten kunnen worden, niet zijn vervolgd leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere verdachte niet vervolgt, terwijl deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte en [naam 1] niet in een sterk vergelijkbare positie verkeerden. Het dossier bevat weliswaar enige belastende informatie dat [naam 1] betrokken is geweest bij het regelen van een katvanger, maar van een verdergaande betrokkenheid bij de ten laste gelegde diefstal blijkt - anders dan in het geval van de verdachte - niet. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het Openbaar Ministerie niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de verdachte te vervolgen en [naam 1] niet.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten onder 1 laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de raadsman zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.

3.3

Oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Bewijsmiddelen

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.

3.3.2.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Op 5 juni 2019 heeft bij het vrachtafhandelingsbedrijf [het vrachtafhandelingsbedrijf] te Schiphol een diefstal plaatsgevonden van in totaal veertig pallets met telefoons, drones en tuinverlichting. Uit onder meer de camerabeelden van [het vrachtafhandelingsbedrijf] is gebleken dat voorafgaand aan de diefstal een trekker met oplegger en een bakwagen het bedrijfsterrein van [het vrachtafhandelingsbedrijf] opreden en dat deze werden geparkeerd bij een laaddok. Eén van de chauffeurs is de loods binnengegaan, heeft de beide voertuigen volgeladen met de pallets en vervolgens zijn de voertuigen weer weggereden. Later die ochtend werd de diefstal ontdekt en heeft [het vrachtafhandelingsbedrijf] aangifte gedaan. Naar aanleiding van die aangifte is de Koninklijke Marechaussee een opsporingsonderzoek gestart.

Uit onderzoek naar de herkomst van de bij de diefstal gebruikte voertuigen blijkt dat de trekker op naam staat van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), gevestigd in Rotterdam. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat [bedrijf 1] op 11 april 2019 is opgericht door medeverdachte [medeverdachte 1] . De bij de diefstal gebruikte bakwagen blijkt op naam van [medeverdachte 1] te staan en is gefactureerd op naam van [bedrijf 1] .

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van iemand anders op 11 april 2019 bij een notariskantoor in Rotterdam de onderneming [bedrijf 1] heeft opgericht. Kort daarna heeft hij met een andere man de - naar later bleek - bij de diefstal gebruikte voertuigen gekocht.

Uit onderzoek is gebleken dat de trekker met oplegger bij [bedrijf 2] in Vuren is aangeschaft door [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] . Voor het oprichten van [bedrijf 1] en het kopen en op naam zetten van de voertuigen kreeg [medeverdachte 1] geld.

[medeverdachte 1] is op 11 april 2019, de dag dat hij in verband met de oprichting van [bedrijf 1] naar de notaris is gegaan, vooraf gebeld door de telefoonnummers eindigend op 1054 en 1345. De gebruiker van het telefoonnummer 1054 heeft voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 1] meerdere keren gebeld met hetzelfde notariskantoor. Verder volgt uit de historische verkeersgegevens dat de gebruiker van de telefoonnummers 1054 en 1345 rond de dagen dat de trekker en oplegger bij [bedrijf 2] zijn gekocht veelvuldig contact met [medeverdachte 1] heeft gehad.

De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van de telefoonnummers 1054 en 1345. Daaruit volgt dat deze telefoonnummers in de onderzochte periode gelijke reisbewegingen maken met het aan de verdachte toebehorende telefoonnummer 5867 en dat een van de nummers is opgewaardeerd met gebruikmaking van het e-mailadres van de partner van de verdachte. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat de verdachte contact onderhield met medeverdachte [medeverdachte 3] , die katvanger [medeverdachte 1] heeft geregeld, en voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 1] een ontmoeting met [medeverdachte 3] heeft gehad. Dit maakt voldoende aannemelijk dat de verdachte de gebruiker is geweest van de telefoonnummers 1054 en 1345. De stelling van de raadsman dat ook anderen de gebruiker(s) van deze nummers zouden kunnen zijn geweest, is op grond van de bevindingen in het dossier niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat de verdachte hierover geen verklaring heeft willen afleggen, draagt daaraan bij.

De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de financiële verdeling en financiële afhandeling van de diefstal. Uit verschillende afgeluisterde gesprekken in augustus 2019 met [medeverdachte 3] volgt dat iedereen die was betrokken bij de diefstal € 50.000,- moest krijgen en dat zij spraken over een vergoeding voor katvanger [medeverdachte 1] . Door een tegenslag werd dit minder, hetgeen past bij de bevindingen dat de gestolen drones die naar Dubai waren gestuurd niet konden worden geactiveerd. De verdachte heeft tegen [medeverdachte 3] (die op dat moment gedetineerd zat) gezegd dat hij naar het buitenland gaat en daar gaat regelen dat [medeverdachte 3] ondanks de tegenslag toch € 50.000,- krijgt. Kort daarna is de verdachte naar Dubai vertrokken, waar hij met onder andere medeverdachte [medeverdachte 2] bij [naam 2] verbleef. Uit SKY-berichten in de periode van mei tot en met oktober 2020 (tussen onder andere [medeverdachte 2] en [naam 2] ) leidt de rechtbank af dat in Dubai is gesproken over de diefstal en de financiële afhandeling daarvan. Ook blijkt uit de berichten dat de verdachte een deel van de buit ter hoogte van € 50.000,- heeft ontvangen.

Verder blijkt uit die berichten dat [medeverdachte 2] in mei 2020 kennis had gekregen van de inhoud van het strafdossier en dat toen onenigheid is ontstaan met de verdachte omdat hij zich in de ogen van [medeverdachte 2] en [naam 2] belastend over hen heeft uitgelaten in afgeluisterde gesprekken en aangetroffen berichten. De rechtbank leidt uit al deze berichten af dat de verdachte onderdeel uitmaakte van de organisatie van de diefstal.

Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gezamenlijk plan om in georganiseerd verband een ladingdiefstal te plegen. Er was daarbij sprake van de voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage had aan deze diefstal: de verdachte was betrokken bij de totstandkoming van de voor de diefstal opgerichte onderneming [bedrijf 1] door katvanger [medeverdachte 1] en de aankoop van de bij de diefstal gebruikte voertuigen. Daarnaast hield de verdachte zich bezig met de financiële verdeling en afhandeling van de buit en kreeg hij zelf een bedrag van € 50.000,- voor zijn betrokkenheid bij de diefstal. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

1

hij op 5 juni 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid telefoons en drones en tuinverlichting(onderdelen), die aan een ander dan aan de verdachte en zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2

hij in de periode van 18 september 2019 tot en met 5 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk

a. valse en/of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of

b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van het merk waarop een ander recht had,

te weten kleding en/of jassen en/of schoenen en/of parfum, heeft/hebben verkocht, te koop heeft/hebben aangeboden en/of in voorraad gehad,

terwijl verdachte en zijn mededader het plegen van dit misdrijf als bedrijf hebben uitgeoefend;

3

hij op 19 juni 2020 te Grave een voorwerp, te weten een mobiele telefoon binnen een inrichting waarop de Penitentiaire beginselenwet van toepassing was, namelijk Penitentiaire Inrichting Grave, heeft getracht te brengen, waarvan het bezit binnen die inrichting verboden was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1:

diefstal door twee of meer verenigde personen

feit 2:

medeplegen van opzettelijk valse en/of wederrechtelijk vervaardigde merken en waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, verkopen, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl de schuldige het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent, meermalen gepleegd;

feit 3:

het binnen trachten te brengen van voorwerpen in een inrichting waarop de Penitentiaire beginselenwet van toepassing is, waarvan het bezit binnen die inrichting verboden is.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5 Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6 Motivering van de straf

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en dat de verdachte ten aanzien van feit 3 zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100,-, bij niet voldoen te vervangen door twee dagen hechtenis.

6.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie disproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en heeft verzocht om een aanzienlijk lagere straf op te leggen.

6.3

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid goederen met een aanzienlijke waarde (geschat op ongeveer 2,5 miljoen US dollar) gestolen uit een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol. Diefstal is een ernstig strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. In dit geval heeft de diefstal bovendien een enorme financiële schade berokkend.

De verdachte had een organiserende rol bij deze zorgvuldig georganiseerde diefstal. De verdachte was betrokken bij de totstandkoming van de voor de diefstal opgerichte onderneming [bedrijf 1] door katvanger [medeverdachte 1] en de aankoop van de bij de diefstal gebruikte voertuigen. Daarnaast hield de verdachte zich bezig met de financiële verdeling en afhandeling van de buit. De verdachte had daarbij geen oog voor de hiervoor genoemde gevolgen van de diefstal en was slechts uit op eigen financieel gewin. Door de handelwijze van de verdachte en de medeverdachten heeft hij de internationale luchthaven Schiphol en de op het luchthaventerrein gevestigde bedrijven in diskrediet gebracht.

Daarnaast heeft de verdachte zich samen met zijn partner gedurende ruim vier maanden schuldig gemaakt aan de bedrijfsmatige handel in valse merkartikelen, te weten kleding, schoenen en parfums. Ook bij dit feit heeft de verdachte zich enkel laten leiden door persoonlijk financieel gewin. Niet alleen wordt met valse merkartikelen de rechthebbenden van de intellectuele eigendomsrechten op deze waren schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven die wel aan hun verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.

Tot slot heeft de verdachte tijdens zijn detentie geprobeerd om een mobiele telefoon de penitentiaire inrichting binnen te smokkelen. Indien een gedetineerde de beschikking heeft over een mobiele telefoon, kan dit de ongestoorde gang van zaken en de veiligheid in de inrichting ondermijnen. De beschikking over een telefoon kan onder meer in de hand werken dat gedetineerden hun criminele gedrag voortzetten.

Straf ten aanzien van de feiten 1 en 2

De aard en de ernst van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, maakt dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf naast de rol van de verdachte gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangewezen.

Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 21 maanden in beginsel een passende straf.

De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

De officier van justitie heeft betoogd dat in deze zaak, gelet op de complexiteit daarvan, uitgegaan zou moeten worden van een redelijke termijn van drie jaren. Hierin volgt de rechtbank de officier van justitie niet. Het gaat weliswaar om een zaak met meerdere verdachten en een omvangrijk dossier, maar deze is niet zodanig complex dat dit een verlenging van de als redelijk aan te merken termijn rechtvaardigt. Het gegeven dat op verzoek van de verdediging de nodige onderzoekswensen zijn uitgevoerd heeft weliswaar voor enige vertraging gezorgd in de afdoening van de zaak, maar de duur daarvan is niet ongebruikelijk geweest. De rechtbank ziet daarom geen reden af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt.

De verdachte is op 16 juni 2020 in verzekering gesteld. Nu het eindvonnis op 20 oktober 2023 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en vier maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf van 21 maanden, een gevangenisstraf van negentien maanden opleggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Geen straf ten aanzien van feit 3 (overtreding)

De verdachte heeft met betrekking tot het proberen binnen de penitentiaire inrichting te brengen van een mobiele telefoon, reeds een disciplinaire straf opgelegd gekregen. De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop, in combinatie met de ernst van het feit en het tijdsverloop, met het opleggen van een extra sanctie geen redelijk strafdoel meer is gediend. De rechtbank zal daarom bepalen dat, afgezien van de hiernavolgende verbeurdverklaring, geen straf wordt opgelegd.

7 Beslag

De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon van het merk Palm, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

33a, 47, 57, 62, 311, 337 en 429a van het Wetboek van Strafrecht.

9 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGENTIEN (19) MAANDEN.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bepaalt dat ten aanzien van feit 3 geen (hoofd)straf wordt opgelegd.

Verklaart ten aanzien van feit 3 verbeurd:

- 1 STK GSM, zwart, merk Palm (20-012134-117).

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. N. Boots, voorzitter,

mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.D. Kleijne, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. T.J.A. Krips,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.