Proces-verbaal van de mondelinge beslissing van 25 juni 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekers] .,
wonende respectievelijk gevestigd te [woonplaats] , verzoekers.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.K.A. Efstratiades, hierna te noemen: de rechter.
1 Procesverloop
Bij fax van 13 juni 2020 hebben verzoekers de wraking van de rechter verzocht in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem, aanhangige hoofdzaken met als zaaknummers HAA 19/4049, HAA 19/3846, HAA 19/3847, HAA 19/3848, HAA 19/1755 en HAA 19/1756. Daarnaast hebben verzoekers in hetzelfde faxbericht de wraking van de rechter verzocht in de zaken HAA 18/3090, HAA 18/4596, HAA 18/4597, HAA 18/5404, HAA 18/5017, HAA 19/588 en HAA 19/589.
De wrakingskamer heeft op 19 juni 2020 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek in de zaken HAA 18/3090, HAA 18/4596, HAA 18/4597, HAA 18/5404, HAA 18/5017, HAA 19/588 en HAA 19/589.
De onderhavige beslissing heeft betrekking op het wrakingsverzoek in de zaken HAA 19/4049, HAA 19/3846, HAA 19/3847, HAA 19/3848, HAA 19/1755 en HAA 19/1756.
Bij fax van 15 juni 2020 hebben verzoekers nadere stukken aan de rechtbank gestuurd, bestaande uit correspondentie.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 17 juni 2020 op het verzoek gereageerd.
Verzoekers zijn uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek ter openbare zitting van de wrakingskamer van 22 juni 2020. Verzoekers hebben per e-mail van 16 juni 2020 verzocht om uitstel van behandeling ter zitting. Dit verzoek is gehonoreerd. Verzoekers zijn vervolgens uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek ter openbare zitting van de wrakingskamer van 25 juni 2020.
De wederpartij in de hoofdzaken is bij brief van 22 juni 2020 uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 25 juni 2020. Verzoekers, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekers en de wederpartijen in de hoofdzaken zijn zonder bericht van afmelding niet verschenen. De rechter is wel verschenen.
2 Het standpunt van verzoekers en de rechter
Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter behandelt verschillende verzetprocedures in de hoofdzaken. In die zaken is een mondelinge behandelingsdatum vastgesteld op 26 juni 2020. Verzoekers stellen dat de rechtbank tevoren geen verhinderdata bij hen heeft opgevraagd. Verzoekers hebben om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht en verzocht om de behandeling van de zaken te spreiden over meerdere zittingsdata. De rechter heeft het verzoek om uitstel afgewezen. Verzoekers stellen dat de rechter door de weigering een nieuwe zittingsdatum te bepalen en vervolgens niet te reageren op schriftelijke verzoeken objectief en subjectief de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
De rechter heeft in haar brief van 17 juni 2020 aangegeven dat haar uitsluitend het verdagingsverzoek van 2 juni 2020 bekend is. Hierop heeft de rechtbank bij brief van 4 juni 2020 gereageerd. Van de door verzoeker overgelegde brief van 8 juni 2020 heeft de rechter uitsluitend kennis genomen als een van de aanvullende stukken bij dit wrakingsverzoek. De rechter bestrijdt met klem dat er sprake is van de schijn van partijdigheid. Niet in te zien valt dat het gemotiveerd afwijzen van het uitstelverzoek tot de conclusie zou moeten leiden dat de kennelijk bij verzoekers bestaande vrees dat van vooringenomenheid sprake is, gerechtvaardigd is, aldus de rechter.
3 De beoordeling
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
De beslissingen van de rechter tot afwijzing van het uitstelverzoek en tot behandeling van de zaken op één zitting zijn procesbeslissingen. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep van de zaak zelf worden getoetst. Alleen indien de beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem bestaande vrees
daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een beslissing die de bij verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen.
De wrakingskamer voegt hier nog het volgende aan toe. Met de wijze waarop verzoekers dit verzoek hebben ingekleed en onderbouwd, maken zij lichtvaardig gebruik van de wrakingsprocedure. De grote hoeveelheid aanhoudingsverzoeken van verzoekers in de hoofdzaken en ook in de wrakingsprocedure leiden tot een onaanvaardbare vertraging van de procedures. Het wrakingsverzoek wordt daarom door de wrakingskamer bestempeld als misbruik van procesrecht. Op deze grond zullen verdere verzoeken tot wraking in voormelde hoofdzaken niet meer in behandeling worden genomen op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4 Beslissing
De rechtbank:
-
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
-
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen;
-
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
-
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het belastingteam, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. Th.S. Röell en mr. C.E van Oosten, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: