Korte toewijzing machtiging uithuisplaatsing en aanhouding voor het overige. Minderjarige is gesloten geplaatst geweest en maakt nu de stap naar een open setting. Vraag is of plaatsing in de regio mogelijk is. Moeder is op en kan heen en weer reizen niet aan, als dat ver is. Hoewel de kinderrechter niet gaat over de locatie waar een minderjarige wordt geplaatst vindt zij dat in dit geval wel relevant voor de beoordeling van het verzoek. Moeder is immers steunfiguur voor haar zoon en het perspectief ligt bij haar.
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder]
,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. V.C.Th. van 't Westende Meeder.
1 Het verloop van de procedure
1.1.
De kinderrechter heeft op 27 juni 2024 een verzoekschrift ontvangen van de GI, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] ;
-
de moeder met haar advocaat;
-
[A] , vertegenwoordiger van de GI.
De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige] , anders dan gebruikelijk, bij de mondelinge behandeling aanwezig mocht zijn, omdat hij bij de eerdere zittingen over de gesloten plaatsing ook aanwezig was. De GI nam via Teams online deel aan de zitting.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter voorafgaand aan de zitting. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2 De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft op een open groep in [plaats 1] .
2.3.
Bij beschikking van 8 november 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze is daarna verlengd, voor het laatst tot 8 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van 6 juni 2024 heeft de kinderrechter voor het laatst een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie jeugdhulp tot 8 juli 2024.
3 Het verzoek
3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 8 november 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
4 De standpunten
4.1.
[minderjarige] heeft volgens de GI laten zien dat het hem beter dan voorheen lukt om met grenzen en regels om te gaan. Wel ligt er volgens de GI nog een duidelijke behandelvraag. Er zal moeten worden ingezet op behandeling ter verbetering van de beperkt ontwikkelde gewetensfunctie, de beperkte empathische vermogens, de wantrouwende en afwerende contact-name en houding als ook het hardnekkige norm overschrijdende, grensoverschrijdende en oppositionele gedrag. Daarnaast is de GI van oordeel dat het van belang is dat er zicht komt op het drugsgebruik van [minderjarige] en dat hij meewerkt aan de behandeling van Tactus. Naar aanleiding van het voorgenoemde kan er gesteld worden dat [minderjarige] er baat bij heeft als er kaders en regels zijn. Om die reden dient [minderjarige] zich volgens de GI zich te bevinden in een orthopedagogische behandelsetting waar constant aandacht is voor zijn hulpvragen en waar hij zich niet kan onttrekken aan de behandeling, om zo tot een gunstige ontwikkeling te komen. Het perspectief ligt volgens de GI nog altijd bij de moeder, maar teruggaan naar huis is op dit moment nog te vroeg. Dat heeft te maken met het netwerk van [minderjarige] in [plaats 2] , en de vraag in hoeverre hij daar weerbaar in is. Er moet eerst gekeken worden hoe het verlof bij de moeder uitgebreid kan worden en hoe dat gaat. Dat moet gebeuren vanuit een open setting. Ook als de stap naar huis wel gezet kan worden zal een ambulant kader beschikbaar moeten zijn. Dat is nu nog niet het geval.
4.2.
De moeder is het alleen eens met de machtiging uithuisplaatsing als [minderjarige] wordt geplaatst op de open groep in [plaats 1] , of in ieder geval in de buurt van waar zij woont. De moeder geeft aan altijd tot alles bereid te zijn geweest; ook toen [minderjarige] gesepareerd was, hij het heel moeilijk had en er voor haar gevoel niemand naar hem omkeek, is hij degene geweest die hem altijd heeft bezocht. De moeder is slachtoffer van de Toeslagenaffaire. Zij is op, na alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd. Als [minderjarige] uithuisgeplaatst zal worden op de open groep in [plaats 3] , zal de moeder hier niet naar toegaan, niet omdat zij dat niet wil, maar omdat zij dit niet meer aankan. Zij vindt dit voor [minderjarige] niet goed. In dat geval kan hij beter naar huis komen met ambulante begeleiding. De opgelegde, voorwaardelijke PIJ-maatregel is voldoende als stok achter de deur. Daarnaast is de moeder teleurgesteld in [instelling] in hoe zij met [minderjarige] zijn omgegaan.
4.3.
[minderjarige] is het eens met het verzoek van de GI. [minderjarige] vindt dat het tijd is om naar een open groep te gaan.
5 De beoordeling
Wat beslist de kinderrechter?
5.1.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI gedeeltelijk toe. Dat betekent dat de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verleend tot 1 september 2024 en houdt hierbij het overige van het verzoek aan tot 8 november 2024. Hierna zal de kinderrechter uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
Allereerst constateert de kinderrechter dat [minderjarige] in de afgelopen periode heel hard heeft gewerkt. Dat is heel knap van hem. Op zichzelf is iedereen het erover eens dat [minderjarige] de stap kan en moet maken naar een open groep. De vraag is alleen waar hij precies geplaatst zal worden. Iedereen had gehoopt dat [minderjarige] op de open groep in [plaats 1] kon blijven waar hij nu (onverwacht) al zit. Alleen lijkt het er nu op dat de plaatsing toch in [plaats 3] zal zijn. De reden daarvan blijft onduidelijk.
5.3.
De kinderrechter constateert dat de discussie in deze zaak is, of een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, ook als de plaatsing ver van de woonplaats van de moeder is. De kinderrechter overweegt daarbij dat de kinderrechter op grond van de wet een machtiging voor zo’n plaatsing verleent. Het is in beginsel niet aan de kinderrechter waar een minderjarige vervolgens op grond van zo’n machtiging wordt geplaatst. In dit geval vindt de kinderrechter echter de locatie van de plaatsing wel relevant bij de beoordeling van de vraag of aan de wettelijke criteria voor een machtiging is voldaan. Daartoe overweegt zij als volgt.
5.4.
Iedereen is het erover eens dat de moeder ontzettend betrokken is bij [minderjarige] . Bovendien ligt het perspectief van [minderjarige] bij de moeder, oftewel: het doel is dat [minderjarige] weer bij haar gaat wonen. De draagkracht van de moeder is steeds bijzonder groot geweest, maar de grens daarvan is nu in zicht. De kinderrechter kan zich goed voorstellen dat zij op dit moment niet goed kan overzien of en zo ja, hoe zij [minderjarige] zo vaak kan blijven bezoeken als zij nu doet, als hij ver van huis wordt geplaatst. Dat vindt de kinderrechter van belang, omdat het voor [minderjarige] en diens verzorging en opvoeding juist heel belangrijk is dat zijn moeder mentaal en fysiek beschikbaar blijft. Zij is immers de constante factor in het leven van [minderjarige] .
5.5.
Om die reden verleent de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing voor een korte periode, tot 1 september 2024. Het verzoek wordt voor het overige aangehouden. De volgende zitting zal op 23 augustus 2024 om 9.30 uur zijn, zodat op dat moment gekeken kan worden op welke open groep [minderjarige] dan zit, wat dat betekent voor de beschikbaarheid van de moeder en daarmee ook voor het welzijn van [minderjarige] , en wat dat weer betekent voor het perspectief van [minderjarige] bij de moeder.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 5 juli 2024 tot 1 september 2024;
6.2.
houdt het verzoek voor het overige aan en roept de GI, de moeder, haar advocaat en [minderjarige] op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, in het gerechtsgebouw aan Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht, op 23 augustus 2024 te 9.30 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op 20 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
-
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
-
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: