Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2023:5398

Rechtbank Limburg
06-09-2023
15-09-2023
C/03/312151 HA ZA 22-544
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Overeenkomst van geldlening. Is er contractuele rente overeengekomen? Dwingende bewijskracht onderhandse akte. Tegenbewijs.

Rechtspraak.nl
JERF Actueel 2023/399

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/312151 / HA ZA 22-544

Vonnis van 6 september 2023

in de zaak van

[eiser] ,

woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

advocaat: mr. M.W.M. van Doorn te Maastricht,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. C.M.G.M. Raafs te Sittard.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties 1 tot en met 3,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8,
- het e-mailbericht van de griffier van 16 mei 2023,
- de brief namens [eiser] met producties 4 tot en met 6,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 juni 2023.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde] heeft in 2018 € 60.000,00 geleend van zijn oom: [erflater] , verder te noemen: ‘erflater’. In dat kader heeft [gedaagde] op of omstreeks 11 juli 2018 een schriftelijk stuk getekend, getiteld: ‘Leningovereenkomst (natuurlijke personen)’ (productie 1 van [eiser] ). Dit stuk zal verder ‘de akte’ worden genoemd.

2.2.

De akte bevat de bepalingen van een overeenkomst van geldlening tussen erflater en [gedaagde] . Erflater wordt erin aangeduid als ‘Financier’ en [gedaagde] als ‘Lener’. Voor zover relevant bevat de akte de volgende bepalingen:

1. LENING

1.1.

Financier leent aan Lener een bedrag van EUR 60.000,00 (zegge zestig duizend euro), zijnde (de “Lening”).

2 RENTE

2.1.

Lener is Financier een rente verschuldigd van 5% per jaar (de “Rente”).

2.2

De Rente wordt berekend over het openstaande bedrag van de Lening en, indien van toepassing, over Rente die verschuldigd is, maar nog niet betaald (‘rente op rente’).

(…)

4 LOOPTIJD EN AFLOSSING

4.1.

De Lening loopt tot 01-08-2020.

4.2.

Lener zal de lening aflossen in 1 termijn van euro op 01.09.2018 en vervolgens maandelijkse termijnen van EUR 2500,00.

5 VERSNELDE OPEISBAARHEID

5.1.

Financier kan de Lening en de reeds verschuldigde Rente versneld opeisen, indien:Versnelde opeisbaarheid

a. Lener enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst niet (tijdig en/of volledig (nakomt) (…)

7 DIVERSE BEPALINGEN

(…)

7.2.

Partijen kunnen deze overeenkomst alleen schriftelijk wijzigen.

2.3.

In de periode tot en met augustus 2020 heeft [gedaagde] € 21.000,00 aan erflater betaald ter aflossing op de onder 2.1. vermelde lening.

2.4.

Namens erflater heeft diens accountant op 3 januari 2021 een brief aan [gedaagde] gezonden (productie 3 van [gedaagde] ). Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:

“Geachte heer [gedaagde] ,

U heeft in het verleden met de heer [eiser] een lening afgesloten.

Het openstaande saldo bedraagt per 1 januari 2021 € 39.500,--.

Vanaf maart 2020 hebben er geen betalingen meer plaats gevonden.

Wij sommeren u hierbij om de rente en de aflossingsbetalingen per ommegaande te hervatten. (…)”

2.5.

Erflater is op 13 november 2021 overleden. [eiser] is een zoon van erflater en zijn enige erfgenaam.

2.6.

[gedaagde] heeft het drukwerk rondom de uitvaart van erflater verzorgd.

2.7.

Bij brief van 24 mei 2022 aan [gedaagde] (productie 2 van [eiser] ) heeft [eiser] te kennen gegeven dat tot de nalatenschap van erflater een vordering in verband met de geldlening behoort ter hoogte van € 45.970,31 inclusief rente. [eiser] heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld deze schuld in termijnen van minimaal € 2.500,00 per maand af te lossen.

2.8.

[gedaagde] heeft per WhatsApp-bericht gereageerd op de brief van 24 mei 2022 (productie 5 van [eiser] ). Op de juistheid van de aanspraak van de nalatenschap wordt niet expliciet ingegaan. Wel verwijst [gedaagde] naar de kosten voor het onder 2.6. vermelde drukwerk, met de woorden: ‘Kosten staan nog open voor enveloppen kaarten rouwkaarten klaar maken show € 1890 excl btw ( had dit niet willen doen maar ja als we officieel gaan beginnen zonder elkaar in de ogen in een gesprek aan te kijken en deze weg inslaan)’

2.9.

[eiser] heeft een incassogemachtigde ingeschakeld die [gedaagde] per brief van

28 juli 2022 (productie 3 van [eiser] ) heeft gesommeerd tot betaling van € 50.682,27.

2.10.

In reactie op de brief van de incassogemachtigde heeft [gedaagde] bij e-mailbericht van 15 augustus 2022 onder meer het volgende geschreven:

“Op uw brief van 28.07.2022 moet ik nog reageren.

Ik ben 37.000,00 euro verschuldigd aan mijn inmiddels overleden oom en niet het absurde bedrag dat van mij wordt gevorderd. Dit bedrag is het saldo van de hoofdsom met de reeds gedane aflossingen blijkende uit de meegezonden bijlage.

In afwijking van de overeenkomst was geen rente verschuldigd. Dit was mondeling met mijn oom afgesproken. De rentebepaling moest worden overeengekomen omdat de belastingdienst een rentebepaling verlangt om te spreken van een zakelijke transactie, zo werd mij verteld.

Mijn oom en ik compenseerden de rente doordat ik hem ieder seizoen een stoel gunden in de Sky-Box bij Roda. En diverse andere events waar we als VIP te gast waren. [erflater] [lees: erflater, opmerking rechtbank] had zelfs eigen visitekaartje en vertelde ook aan iedereen dat die een belang had in het bedrijf. Ik heb dan ook vele getuigen en zakelijke relaties die deze afspraak kunnen bevestigen. Het horen van de getuigen kan achterwege blijven als u een blik werpt naar de eveneens meegezonden bijlage van de accountant mijn oom [zie ook 2.4. hiervoor, opmerking rechtbank]. Die bevestigt in 2021 dat de hoofdsom 39.500 euro. Hij zit op dat moment er 500 euro naast en er moet nog 2.000 euro in mindering worden gebracht voor de drukkosten van kaarten, enveloppen en dergelijke voor de begrafenis. Hiervan is [eiser] [lees: [eiser] , opmerking rechtbank] op de hoogte en is nooit een betaling voor gedaan”.

3 Het geschil

3.1.

Na vermindering van eis vordert [eiser] - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 52.028,29, te vermeerderen met een rente van 5% over

€ 50.477,29 en de wettelijke rente over € 1.551,00, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.

[eiser] baseert zijn vordering op de overeenkomst van geldlening tussen erflater - van wie hij de rechtsopvolger onder algemene titel is - en [gedaagde] . Het in hoofdsom gevorderde bedrag betreft de geleende som van € 60.000,00 verminderd met de verrichte aflossingen ter hoogte van € 21.000,00 en vermeerderd met contractuele rente. [gedaagde] erkent (behoudens verrekening) een bedrag van € 39.000,00 schuldig te zijn, maar betwist het overigens gevorderde. Daarmee betreft het geschil met name de verschuldigdheid van de contractuele rente.

4.2.

[eiser] beroept zich op de onder 2.1. en 2.2. vermelde akte waaruit volgens hem de inhoud van de overeenkomst van geldlening blijkt. [gedaagde] heeft daartegenover allereerst gesteld dat de akte geen werking tussen erflater en hem heeft gekregen omdat de akte niet door zowel erflater als [gedaagde] zou zijn getekend. Die stelling kan niet worden aanvaard. Voor het aangaan van een overeenkomst met de inhoud zoals die in de akte is opgenomen geldt immers geen schriftelijkheidsvereiste en dus ook niet de eis dat de uitlener - hier: erflater - een schriftelijke akte ondertekent. Anders gezegd, ook als erflater de akte niet heeft getekend leidt dat niet daarom tot de conclusie dat de door [eiser] gestelde overeenkomst niet is gesloten.

4.3.

[gedaagde] betwist verder dat de akte de inhoud van de tussen hem en erflater gesloten overeenkomst van geldlening behelst. Meer specifiek stelt hij dat er geen verschuldigdheid van rente is overeengekomen althans dat partijen ervan hebben afgezien althans alsnog van die verplichting uitdrukkelijk is afgeweken.

4.3.1.

Ook onder het hier toepasselijke recht (dat van toepassing is op overeenkomsten van geldlening die zijn gesloten vóór 1 januari 2017) geldt als hoofdregel dat, als de uitlener stelt dat de betaling van rente is overeengekomen en de lener dat betwist, de bewijslast van het overeengekomen zijn van rente op de uitlener rust. Ten aanzien van de hoogte van de overeengekomen rente volgt uit de artikelen 7A:1804 en 7A:1805 BW dat, als deze hoogte niet schriftelijk is vastgelegd, de wettelijke rente geldt. In dit kader is relevant dat [gedaagde] de akte, zijnde een onderhandse akte, heeft getekend. Op grond van de dwingende bewijskracht die de akte op grond van artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toekomt, betekent dit dat er vanuit moet worden gegaan dat juist is wat er in de akte staat, onder andere inhoudend dat de verschuldigdheid van een samengestelde contractuele rente van 5% is overeengekomen (zie artikel 2 van de akte). [eiser] heeft daarmee de op hem rustende bewijslast geleverd, behoudens tegenbewijs aan de zijde van [gedaagde] .

Ter invulling van het door hem te leveren tegenbewijs stelt [gedaagde] dat hij met erflater heeft afgesproken dat [gedaagde] geen rente hoefde te betalen. Als dank mocht erflater volgens [gedaagde] gebruik maken van een seizoenskaart van voetbalclub Roda JC zodat hij de wedstrijden kon bezoeken en gebruik kon maken van de skybox.

Verder wijst [gedaagde] op een door erflater handgeschreven aflossingsschema (productie 4 van [gedaagde] ) in combinatie met WhatsApp-communicatie tussen [gedaagde] en erflater (productie 5 van [gedaagde] ). In het aflossingsschema zijn de deelbetalingen in de periode september 2018 tot en met december 2019 opgesomd. Achter iedere deelbetaling is het totaal afgeloste bedrag vermeld. Op 15 februari 2019 is een deelbetaling van € 500,00 vermeld en een totaal afgelost bedrag van € 10.000,00. In de WhatsApp-communicatie van 15 februari 2019 geeft [gedaagde] aan die dag € 500,00 te hebben betaald, waarop erflater reageert met: ‘Nog 50.500’. [gedaagde] stelt dat erflater daarmee doelt op de restantschuld, hoewel hij zich met € 500,00 zou vergissen. Omdat de restantschuld volgens de opgave van erflater op 15 februari 2019 (ongeveer) € 50.000,00 zou bedragen en er op die dag

€ 10.000,00 was afgelost, concludeert [gedaagde] dat erflater dus geen rente rekende.

Ook wijst [gedaagde] op de brief van de accountant van erflater (zie 2.4.) waarin staat dat het openstaande saldo per 1 januari 2021 € 39.500,00 bedraagt. Rekening houdend met de op dat moment verrichte afbetalingen van € 21.000,00 correspondeert dat (nagenoeg) met een totaal verschuldigde som van € 60.000,00, derhalve zonder rente.

[eiser] stelt hiertegenover dat uit het aflossingsschema niet blijkt dat er geen rente is overeengekomen. Uit de WhatsApp-communicatie kan volgens [eiser] ten hoogste worden afgeleid dat erflater zelf de renteverplichting niet goed heeft bijgehouden, wat volgens hem niet betekent dat deze niet is overeengekomen.

Ten aanzien van de brief van de accountant voert [eiser] aan dat daarin namens erflater expliciet aanspraak wordt gemaakt op rente (zie de laatste zin van de onder 2.4. geciteerde tekst). [eiser] wijst erop dat erflater toen nog in leven was.

4.3.2.

Op basis van de nu gestelde feiten en omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] er in is geslaagd middels tegenbewijs te ontkrachten wat op grond van de ondertekende akte moet worden aangenomen, namelijk dat tussen erflater en [gedaagde] de in artikel 2 vermelde rentevergoeding is overeengekomen. Hoewel hetgeen [gedaagde] stelt zou kunnen passen in het door hem geschetste scenario waarin er geen rente is overeengekomen, leiden zijn stellingen niet zonder meer tot de conclusie dat dit heeft plaatsgevonden, ook gezien het verweer van [eiser] . Dit betekent dat de rechtbank hem zal toelaten tot het leveren van aanvullend tegenbewijs.

4.4.

Voor het geval [gedaagde] niet slaagt in het leveren van het tegenbewijs, komen zijn (kennelijk subsidiair voorgebrachte) verweren aan de orde, die inhouden dat partijen van de rente hebben afgezien althans dat uitdrukkelijk van de renteverplichting is afgeweken. Zonder verdere concrete feitelijke toelichting en juridische duiding - die ontbreekt - kan de stelling dat ‘partijen hebben afgezien’ van rente niet leiden tot afwijzing van de vordering. Dat verweer wordt dus gepasseerd. De stelling dat uitdrukkelijk van de renteverplichting is afgeweken, houdt kennelijk in dat erflater en [gedaagde] na het aanvankelijk overeengekomen zijn van rente, daarna zijn overeengekomen dat toch geen rente verschuldigd was. Ten aanzien van deze, door [eiser] betwiste, stelling rust de bewijslast op [gedaagde] . Om hierna onder 4.5. vermelde redenen zal [gedaagde] echter geen bewijsopdracht op dat punt krijgen.

4.5.

[eiser] heeft zowel in de dagvaarding als tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat uit artikel 7.2. van de akte volgt dat afwijkingen van het in de akte bepaalde alleen schriftelijk overeen kunnen worden gekomen. [gedaagde] is hier niet op ingegaan. Niettemin heeft dit geen gevolgen voor (de beoordeling van) het primaire verweer van [gedaagde] dat inhoudt dat hetgeen in de akte over rente staat niet met erflater is overeengekomen. Als [gedaagde] immers slaagt in het leveren van het tegenbewijs, geldt dat er überhaupt geen renteafspraak is gemaakt en wordt niet toegekomen aan de vraag of daarvan, al dan niet schriftelijk, zou kunnen worden afgeweken. Artikel 7.2. van de akte is wel relevant voor het subsidiaire verweer, dat uitgaat van de situatie waarin er middels artikel 2 van de akte wel een rentevergoeding is overeengekomen, maar dat daarvan daarna middels mondeling afspraak is afgezien. Voor dit geval moet ervan worden uitgegaan dat wat in de gehele akte staat tussen partijen is overeenkomen, aangezien niet anders is gesteld. Vervolgens moet worden beoordeeld of een mondeling afspraak inhoudende dat toch wordt afgezien van rente, gelet op artikel 7.2. van de akte/overeenkomst, geldig is. [gedaagde] is, zoals gezegd, niet ingegaan op het beroep van [eiser] op dit artikel en heeft dus ook niet gesteld dat [eiser] daarop geen beroep toekomt, laat staan waarom. De rechtbank moet daarom in het gegeven scenario uitgaan van de geldigheid van artikel 7.2., wat betekent dat reeds nu moet worden geconcludeerd dat het subsidiaire verweer niet slaagt. Derhalve zal [gedaagde] op dat punt geen bewijsopdracht worden gegeven.

4.6.

[gedaagde] stelt dat het bedrag van de kosten van het drukwerk rondom de uitvaart van erflater (zie 2.6.) in mindering moet strekken op het bedrag dat hij aan [eiser] in verband met de geldlening verschuldigd is. [gedaagde] doet een beroep op verrekening. Hij heeft echter geen grondslag aan zijn aanspraak gekoppeld en de rechtbank kan deze ook niet met aanvulling van gronden vaststellen. Daarvoor is immers noodzakelijk dat, hoewel de (juiste) juridische basis niet is genoemd, wel de feiten die horen bij een relevante grondslag zijn gesteld én ten grondslag zijn gelegd aan, in dit geval, het verweer. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het beroep op verrekening is daarmee onvoldoende onderbouwd en zal worden gepasseerd. Niet hoeft te worden ingegaan op het reactie van [eiser] .

4.7.

In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4.8.

Partijen moeten er rekening mee houden dat, indien een getuigenverhoor wordt gehouden, de rechtbank aansluitend aan het getuigenverhoor een mondelinge behandeling kan houden om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun standpunten nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs als bedoeld in 4.3.2 hiervoor,

5.2.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 20 september 2023 voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

5.3.

bepaalt dat, als [gedaagde] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,

5.4.

bepaalt dat, als [gedaagde] getuigen wil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2023 tot en met mei 2024 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

5.5.

bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. B.R.M. de Bruijn, in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1,

5.6.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op

6 september 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.