[gedaagde] betwist verder dat de akte de inhoud van de tussen hem en erflater gesloten overeenkomst van geldlening behelst. Meer specifiek stelt hij dat er geen verschuldigdheid van rente is overeengekomen althans dat partijen ervan hebben afgezien althans alsnog van die verplichting uitdrukkelijk is afgeweken.
4.3.1.
Ook onder het hier toepasselijke recht (dat van toepassing is op overeenkomsten van geldlening die zijn gesloten vóór 1 januari 2017) geldt als hoofdregel dat, als de uitlener stelt dat de betaling van rente is overeengekomen en de lener dat betwist, de bewijslast van het overeengekomen zijn van rente op de uitlener rust. Ten aanzien van de hoogte van de overeengekomen rente volgt uit de artikelen 7A:1804 en 7A:1805 BW dat, als deze hoogte niet schriftelijk is vastgelegd, de wettelijke rente geldt. In dit kader is relevant dat [gedaagde] de akte, zijnde een onderhandse akte, heeft getekend. Op grond van de dwingende bewijskracht die de akte op grond van artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toekomt, betekent dit dat er vanuit moet worden gegaan dat juist is wat er in de akte staat, onder andere inhoudend dat de verschuldigdheid van een samengestelde contractuele rente van 5% is overeengekomen (zie artikel 2 van de akte). [eiser] heeft daarmee de op hem rustende bewijslast geleverd, behoudens tegenbewijs aan de zijde van [gedaagde] .
Ter invulling van het door hem te leveren tegenbewijs stelt [gedaagde] dat hij met erflater heeft afgesproken dat [gedaagde] geen rente hoefde te betalen. Als dank mocht erflater volgens [gedaagde] gebruik maken van een seizoenskaart van voetbalclub Roda JC zodat hij de wedstrijden kon bezoeken en gebruik kon maken van de skybox.
Verder wijst [gedaagde] op een door erflater handgeschreven aflossingsschema (productie 4 van [gedaagde] ) in combinatie met WhatsApp-communicatie tussen [gedaagde] en erflater (productie 5 van [gedaagde] ). In het aflossingsschema zijn de deelbetalingen in de periode september 2018 tot en met december 2019 opgesomd. Achter iedere deelbetaling is het totaal afgeloste bedrag vermeld. Op 15 februari 2019 is een deelbetaling van € 500,00 vermeld en een totaal afgelost bedrag van € 10.000,00. In de WhatsApp-communicatie van 15 februari 2019 geeft [gedaagde] aan die dag € 500,00 te hebben betaald, waarop erflater reageert met: ‘Nog 50.500’. [gedaagde] stelt dat erflater daarmee doelt op de restantschuld, hoewel hij zich met € 500,00 zou vergissen. Omdat de restantschuld volgens de opgave van erflater op 15 februari 2019 (ongeveer) € 50.000,00 zou bedragen en er op die dag
€ 10.000,00 was afgelost, concludeert [gedaagde] dat erflater dus geen rente rekende.
Ook wijst [gedaagde] op de brief van de accountant van erflater (zie 2.4.) waarin staat dat het openstaande saldo per 1 januari 2021 € 39.500,00 bedraagt. Rekening houdend met de op dat moment verrichte afbetalingen van € 21.000,00 correspondeert dat (nagenoeg) met een totaal verschuldigde som van € 60.000,00, derhalve zonder rente.
[eiser] stelt hiertegenover dat uit het aflossingsschema niet blijkt dat er geen rente is overeengekomen. Uit de WhatsApp-communicatie kan volgens [eiser] ten hoogste worden afgeleid dat erflater zelf de renteverplichting niet goed heeft bijgehouden, wat volgens hem niet betekent dat deze niet is overeengekomen.
Ten aanzien van de brief van de accountant voert [eiser] aan dat daarin namens erflater expliciet aanspraak wordt gemaakt op rente (zie de laatste zin van de onder 2.4. geciteerde tekst). [eiser] wijst erop dat erflater toen nog in leven was.
4.3.2.
Op basis van de nu gestelde feiten en omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] er in is geslaagd middels tegenbewijs te ontkrachten wat op grond van de ondertekende akte moet worden aangenomen, namelijk dat tussen erflater en [gedaagde] de in artikel 2 vermelde rentevergoeding is overeengekomen. Hoewel hetgeen [gedaagde] stelt zou kunnen passen in het door hem geschetste scenario waarin er geen rente is overeengekomen, leiden zijn stellingen niet zonder meer tot de conclusie dat dit heeft plaatsgevonden, ook gezien het verweer van [eiser] . Dit betekent dat de rechtbank hem zal toelaten tot het leveren van aanvullend tegenbewijs.