Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2022:3199

Rechtbank Limburg
20-04-2022
28-04-2022
C/03/292280 / HA ZA 21-269
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Kracht en gezag van gewijsde van arrest gerechtshof, waarin de schade is vastgesteld, impliceert dat de rechtbank in de onderhavige procedure niet alsnog een hogere schadevergoeding kan toewijzen. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen.

Voor het andere deel van de vordering geldt dat onder de gegeven omstandigheden die vordering in strijd is met de eisen van een behoorlijke rechtspleging. De rechtbank wijst ook die vordering af.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/292280 / HA ZA 21-269

Vonnis van 20 april 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg Lb,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding;

  • -

    drie producties van [eiser] ;

  • -

    de conclusie van antwoord met een productie;

  • -

    het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 maart 2022;

  • -

    de brief van 8 april 2022 van de advocaat van [eiser] met opmerkingen over het proces-verbaal van 14 maart 2022

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft aan [gedaagde] een bedrag ter beschikking gesteld om te investeren in een project. [eiser] heeft hiervoor op 12 januari 2009 een bedrag van € 220.000,00 van [naam] geleend. Er hebben geen uitbetalingen aan [eiser] plaatsgevonden in het kader van het project en evenmin is het door hem betaalde bedrag aan hem gerestitueerd.

2.2.

[eiser] heeft in een procedure het bedrag van € 220.000,00 van [gedaagde] teruggevorderd op basis van primair een overeenkomst van geldlening en subsidiair een onrechtmatige daad. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 23 augustus 2016 geoordeeld dat een overeenkomst van geldlening niet was bewezen maar wel een onrechtmatige daad. Het gerechtshof overweegt ter zake:

“6.17.3. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] bestaat uit het bewegen van [eiser] tot het aangaan van een geldlening met [naam] om een bedrag over te kunnen maken ten behoeve van een project waarvan twijfelachtig was of het een legale onderneming betrof en waarbij geen enkele zekerheid bestond dat het met de onderneming beoogde resultaat ook daadwerkelijk zou kunnen worden behaald, terwijl [gedaagde] heeft nagelaten om [eiser] in voldoende mate te wijzen op de omstandigheid dat geen enkele garantie bestond dat het voorgehouden resultaat ook daadwerkelijk gerealiseerd zou kunnen worden, zodat evenmin zeker was dat [eiser] zijn geld zou terugkrijgen.”

Het gerechtshof heeft [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de schade die zij heeft becijferd op € 200.456.60. Het hof overweegt ter zake:

“6.14. Grief 3 in het principaal hoger beroep is gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde omvang van de schade (opmerking van deze rechtbank: € 220.000,00) als gevolg van het handelen van [gedaagde] . [gedaagde] voert dienaangaande aan de [eiser] een bedrag van £ 184.000,= heeft overgeboekt, wat ten tijde van die overboeking gelijk stond aan € 207.000,=. Op dat bedrag moet een koerswinst van € 7.000,= in mindering worden gebracht die [eiser] heeft gemaakt. Volgens [gedaagde] bedraagt de schade daarom maximaal € 200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade wordt geleden, naar [gedaagde] primair stelt vanaf medio september 2009 en, subsidiair, vanaf februari 2009.

6.15.

In reactie op deze grief heeft [eiser] zijn vordering beperkt tot een bedrag van € 200.456,60. Dat is volgens hem het bedrag dat hij heeft overgemaakt, verminderd met de koerswinst van € 7.000,=. Met betrekking tot de gevorderde rente heeft [eiser] aangevoerd dat hij, na het verkrijgen van een geldlening van [naam] , vanaf 12 januari 2009 rente verschuldigd is geworden voor die lening.

6.16.

Het hof heeft in zijn bewijsopdracht aan [eiser] het bedrag opgenomen zoals dat door [eiser] bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep als schade is genoemd. [gedaagde] heeft daar noch bij gelegenheid van het getuigenverhoor, noch in de memorie na enquête bezwaar tegen gemaakt. Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat tussen partijen in confesso is dat het door [eiser] gefourneerde bedrag na aftrek van een voordeel in de vorm van een koerswinst € 200.456,60 bedraagt. In het beroepen vonnis is een bedrag van € 220.000,00 toegewezen. Uit het voorgaande volgt dat dit bedrag aanpassing behoeft. Grief 3 in het principaal beroep slaagt. De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar tot een bedrag van € 200.456.60.

Daarnaast heeft het gerechtshof de (gevorderde) wettelijke rente toegewezen over het bedrag van € 200.456,60 vanaf de datum dat [eiser] de beschikking over dat bedrag is verloren, te weten 1 maart 2009.

2.3.

[gedaagde] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat niet al zijn schade is vergoed.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert uitvoerbaar bij voorraad:

  1. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de som van € 19.543,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;

  2. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de som van € 30.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;

  3. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen alle kosten die [eiser] heeft gemaakt in het kader van de de executie jegens [gedaagde] , die tot op heden niet zijn vergoed door [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze kosten zijn gemaakt tot aan de dag der algehele voldoening, welke schade nader moet worden opgemaakt bij Staat en vereffend volgens de Wet;

  4. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de proceskosten waartoe [eiser] werd veroordeeld in zijn procedures jegens [naam] , welke schade nader moet worden opgemaakt bij Staat en vereffend volgens de Wet;

  5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiser] .

3.2.

[eiser] vordert de aanvullende schade die hij stelt te hebben geleden door de onrechtmatige gedraging van [gedaagde] . Het gevorderde bedrag van € 19.543,40 betreft het verschil tussen het door [eiser] van [naam] geleende bedrag van € 220.000,00 en het reeds in de procedure tussen partijen toegewezen bedrag van € 200.456,60. Het bedrag van € 30.000,00 beteft de (extra) rentevergoeding waartoe [eiser] in rechte is veroordeeld deze aan [naam] te betalen, op basis van de tussen hen gesloten geldleningsovereenkomst.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij betwist kort gezegd dat sprake is van aanvullende schade. Hij stelt dat het gerechtshof al onherroepelijk heeft beslist over de schade en betwist het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de renteschade.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Het bedrag van € 19.543,40

4.1.

Uit de overwegingen 6.14. en 6.15 van het arrest van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch van 23 augustus 2016, hierboven onder randnummer 2.2 opgenomen, blijkt dat [eiser] zijn vordering heeft beperkt tot een bedrag van € 200.456,60. Dat was volgens hem het bedrag dat hij aan [gedaagde] heeft overgemaakt, verminderd met de koerswinst van € 7.000,=. Het gerechtshof heeft daarop de vordering tot dat bedrag toegewezen (blijkens overweging 6.16 van het gerechtshof hiervoor opgenomen).

4.2.

Tegen dit arrest van het gerechtshof staan geen (gewone) rechtsmiddelen meer open, zodat dit arrest kracht van gewijsde heeft. Het arrest heeft tevens gezag van gewijsde. Dat betekent dat de beslissingen die zijn opgenomen in dit arrest in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Dat betekent dat de rechtbank in het onderhavige geding aan de beslissingen van het gerechtshof gebonden is en daarvan niet mag afwijken. Het gerechtshof heeft de schade van [eiser] in hoofdsom vastgesteld op € 200.456,60. De rechtbank mag dus niet alsnog een hogere hoofdsom toewijzen. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

Het bedrag van € 30.000,00

4.3.

De rechtbank stelt vast dat [eiser] de contractuele rente die hij aan [naam] heeft moeten betalen in het kader van hun contractuele verhouding niet als schadepost heeft gevorderd in de eerdere procedure tussen partijen. De vraag rijst dan of [eiser] deze renteschade alsnog in een nieuwe – onderhavige – procedure kan vorderen. Volgens [gedaagde] kan dit niet, omdat het gerechtshof (ook) al onherroepelijk over de rente heeft geoordeeld nu zij de wettelijke rente heeft toegewezen.

4.4.

Daartoe het volgende.

4.4.1.

Art. 3:303 BW bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. In dit vereiste van voldoende belang ligt besloten dat het belang bij het instellen van een vordering evenredig moet zijn aan het belang van de wederpartij en dat van een behoorlijke rechtspleging. Dat voldoende belang bestaat bij een vordering mag in beginsel worden verondersteld. Indien dat belang wordt betwist of de rechter ambtshalve opheldering wenst over dat belang, rusten de stelplicht en bewijslast ter zake in beginsel op degene die de vordering instelt.

4.4.2.

Het opvoeren van nieuwe schadeposten kan in strijd komen met de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Het is naar het oordeel van de rechtbank ongewenst als een eisende partij haar vorderingen nodeloos in tijd uitsmeert. Het is dan ook aan die partij om, als deze een tweede procedure nodig acht, feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat van haar niet kan worden verlangd dat zij die al in de eerdere procedure aan de orde had gesteld. De rechter zal vervolgens een afweging moeten maken van de wederzijdse belangen van partijen. Daarbij kan het tijdsverloop sedert de eerdere procedure een rol (gaan) spelen. Naarmate er meer tijd verstrijkt zal het instellen van een vordering eerder in strijd komen met de eisen van een behoorlijke rechtspleging.

4.4.3.

[eiser] heeft desgevraagd op de mondelinge behandeling verklaard dat hij de renteschade niet in de eerdere procedure aan de orde heeft kunnen stellen, omdat eerst de rechtszaak met [naam] en de executiegeschillen moesten worden afgewikkeld; het was te laat om de vordering nog in de destijds lopende procedure in te brengen, aldus [eiser] . De rechtbank stelt echter vast dat de rechtbank in het vonnis van 27 augustus 2014 in de zaak tussen [eiser] en [naam] heeft geoordeeld dat [eiser] een rentevergoeding van

€ 30.000,00 over de lening van € 220.000,00 aan [naam] verschuldigd was. Dit was [eiser] dus toen al bekend. Dat er dus geen tijd meer was om de vordering in te stellen in de procedure tussen partijen, waarin zoals vermeld pas op 23 augustus 2016 eindarrest is gewezen, kan de rechtbank niet volgen. Daar komt nog eens bij dat [eiser] vervolgens tot 22 april 2021 wacht met het instellen van een hierop toegesneden vordering. Die omstandigheden maken dat de rechtbank deze vordering in strijd acht met de eisen van een behoorlijke rechtspleging. De rechtbank wijst de vordering dan ook af.

De executie- en andere kosten

4.5.

Wat betreft de gevorderde kosten ter zake de vonnissen tussen partijen heeft [eiser] , zoals [gedaagde] terecht stelt, al executoriale titels. Waarom [eiser] kosten van procedures tussen hem en [naam] zou moeten betalen, onderbouwt hij niet. Die kosten heeft hij immers zelf veroorzaakt. Daar heeft [gedaagde] niets mee van doen. Die vordering wordt dus eveneens afgewezen.

4.6.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht 85,00

- salaris advocaat 2.228,00 (2,0 punten × tarief € 1.114,00)

Totaal € 2.313,00

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.313,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.1

1 type: TN coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.