Arbeidszaak; loonvordering door bewindvoerder (meerderjarigen bewind) namens werknemer. Werknemer is in dienst van zijn voormalige echtgenote. Werkgever betaalde rekeningen voor hem en verrekende dit met het loon. Aan bewindvoerder werd geen loon afgedragen; evenmin werden loonstroken verstrekt. Werkgever alsnog daartoe veroordeeld.
Loon dient aan werknemer, althans de bewindvoerder, te worden betaald; eventuele vorderingen dienen bij de bewindvoerder te worden ingediend.
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 20 juni 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van (de kantonechter begrijpt over de goederen van) [naam onderbewindgestelde] , wonend te [woonplaats]
eisende partij,
gemachtigde mr. A. van den Eshoff,
tegen
[gedaagde]
wonend [adres] te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding
-
de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beoordeling
2.1.
[eiser] vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
tot afgifte van een afschrift van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [naam onderbewindgestelde] , alsmede alle loonstroken vanaf december 2017, alsook alle toekomstige loonstroken rechtstreeks aan de bewindvoerder beschikbaar te stellen;
tot afgifte van een overzicht van de door [naam onderbewindgestelde] gemaakte arbeidsuren, met vermelding van zowel de betreffende dagen als tijdstippen;
tot betaling van het achterstallig loon ten bedrage van € 2.260,65 over het tijdvak van 1 oktober 2017 tot en met 31 maart 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad € 1.130,33 en te vermeerderen met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van betaling en onder veroordeling om deze bedragen en al het toekomstige verschuldigde loon te voldoen op de beheerrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam onderbewindgestelde] ;
om uitvoering te geven aan het vorenstaande binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, zulks op straffe van en dwangsom van € 500,- per dag of ieder dagdeel dat [gedaagde] weigert aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
in de kosten van onderhavige procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na) kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
2.2.
[gedaagde] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat partijen voormalige echtelieden zijn. In Nederland zijn partijen gescheiden, maar in Turkije nog niet. Zolang zij in Turkije nog niet officieel is gescheiden, blijft ze de naam van haar ex-man gebruiken. Zij wijst erop dat [naam onderbewindgestelde] achter de zaak woont. Zij doet de was voor hem en neemt af en toe eten voor hem mee. Ook worden door haar de sigaretten van [naam onderbewindgestelde] betaald. Daarvoor in de plaats werkt [naam onderbewindgestelde] af en toe voor haar. Alles in uit handen gegeven aan Nu- Accountancy, haar boekhouder.
2.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat wanneer sprake is van onderbewindstelling meerderjarigen, alle financiële handelingen via de bewindvoerder dienen te lopen. Het beheer van de onder bewind staande goederen (en daar vallen niet alleen de schulden onder maar ook de inkomsten) komt immers niet toe aan de rechthebbende (lees: [naam onderbewindgestelde] ). Bovendien kan de rechthebbende (lees: [naam onderbewindgestelde] ) niet langer alleen beschikken over de onder bewind staande goederen. Hij behoeft daarvoor telkens de toestemming van de bewindvoerder (art. 1: 438 BW).
2.4.
Vast is komen te staan, [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende weersproken, dat [naam onderbewindgestelde] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en nog verricht. Ook is komen vast te staan dat [gedaagde] voor [naam onderbewindgestelde] betalingen verricht.
[gedaagde] dient het loon van [naam onderbewindgestelde] echter aan [eiser] te betalen. Dat zij wellicht kosten heeft gemaakt voor [naam onderbewindgestelde] moge zo zijn, maar deze kosten dient zij bij [eiser] te declareren en niet uit eigener beweging te verrekenen met aan [naam onderbewindgestelde] toekomend loon. De vordering tot betaling van het achterstallig loon ligt dan ook voor toewijzing gereed.
2.5.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de gevorderde afgifte van arbeids-overeenkomst, loonstroken en overzicht overuren. Ook deze stukken dienen aan [eiser] te worden verstrekt. Nu dit is uitgebleven zal ook deze vordering worden toegewezen evenals de mede gevorderde veroordeling tot het betalen van een dwangsom ingeval [gedaagde] weigert deze stukken te verstrekken, met dien verstande dat de kantonrechter de dwangsom zal vaststellen op € 50,- per dag of deel daarvan met een maximum van € 5.000.-
2.6.
De gevorderde dwangsom om het achterstallig loon te betalen, wordt afgewezen aangezien geen dwangsom kan worden opgelegd ter zake van de betaling van een geldsom als hoofdveroordeling (art. 611a, eerste lid, zin 2 Rv)
2.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
-
dagvaarding € 99,91
-
griffierecht € 79,00
-
salaris gemachtigde € 400,00
Totaal: € 578,91.
2.8.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
2.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3 De beslissing
De kantonrechter, oordelend als voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiser] van een afschrift van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [naam onderbewindgestelde] , alsmede alle loonstroken vanaf december 2017, alsook om alle toekomstige loonstroken rechtstreeks aan [eiser] beschikbaar te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiser] van een overzicht van de door [naam onderbewindgestelde] gemaakte arbeidsuren, met vermelding van zowel de betreffende dagen als tijdstippen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, uitvoering te geven aan het vorenstaande, zulks op straffe van en dwangsom van € 50,- per dag of ieder dagdeel dat [gedaagde] weigert aan deze veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het achterstallig loon van [naam onderbewindgestelde] ten bedrage van € 2.260,65 over het tijdvak van 1 oktober 2017 tot en met 31 maart 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad € 1.130,33 en te vermeerderen met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van betaling en onder veroordeling om deze bedragen en al het toekomstige verschuldigde loon te voldoen op de beheerrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam onderbewindgestelde] ;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van [naam onderbewindgestelde] gevallen en tot op heden begroot op € 578,91, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.1