Overwegingen
1. Eiser houdt alle aandelen in [D] B.V. (hierna: de vennootschap).
2. Op 6 mei 2001 sluit de vennootschap, als koper, met [E] (hierna: [E] ), als verkoper, een overeenkomst ter zake van een bouwkavel te [Q] , Portugal. De koopsom is f 36.500 (€ 16.562,98). Eveneens op 6 mei 2001 sluiten de vennootschap, als koper, en [E] , als verkoper, een “koopovereenkomst inzake realisering [F] ”, inhoudende dat [E] op de hiervoor genoemde kavel een landhuis, [F] , (hierna: het pand) gaat bouwen. De koopsom hiervoor bedraagt volgens het contract f 230.000 (€ 104.369). Op 23 oktober 2001 vindt ten overstaan van een Portugese notaris de levering plaats van de bouwkavel, niet aan de vennootschap, maar aan eiser.
3. Verweerder heeft aan eiser en de vennootschap over de jaren 2003 tot en met 2006 (navorderings-)aanslagen IB/PVV respectievelijk vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat het eigendom van het pand van aanvang af bij eiser heeft berust en de kosten die de vennootschap dienaangaande heeft gemaakt, moeten worden aangemerkt als uitdelingen aan eiser. Daarnaast heeft verweerder de aangegeven belastbare winst verhoogd met niet in rekening gebrachte huurbaten en gemist rendement. De rechtbank Haarlem heeft de door eiser ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen de (navorderings-)aanslagen, bij uitspraak van 7 september 2011 ongegrond verklaard.
4. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraken van 11 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:4346 en ECLI:NL:GHAMS:2013:4543) de uitspraken van de rechtbank vernietigd, de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de inspecteur vernietigd en de belastingaanslagen verminderd. In de uitspraken van het gerechtshof is voor zover van belang het volgende opgenomen:
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Ter zitting op 5 december 2012 hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt. In het terzake opgemaakte - en mede door partijen ondertekende - proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is dienaangaande opgenomen:
“Ter zitting is een compromis bereikt over de volgende punten:
- -
Het economisch eigendom van het pand zit in de vennootschap.
- -
De door [X] te betalen huur bedraagt voor de jaren 2003 en 2004 € 8.250.
- -
In de jaren 2005 tot en met 2009 wordt geen huur in rekening gebracht.
- -
(…)
- -
De bedragen van € 124.000 en € 100.000 zullen in de jaren 2003 respectievelijk 2004 ten gunste van het resultaat worden teruggeboekt. Pas in de jaren waarin de daadwerkelijke uitgaven worden gedaan zullen deze ten laste van het resultaat worden gebracht, dan wel geactiveerd worden.
- -
Ook de uit middelen van [X] gedane investeringen in het pand zullen worden geactiveerd. Dit resulteert in een lening van [X] aan de BV waarvan de verschuldigde rente in box 1 bij [X] in privé is belast.”
Nu niet is gebleken dat partijen daarbij van onjuiste uitgangspunten uitgaan, volgt het Hof partijen in hun eensluidende conclusie.
De voorzitter heeft daarop partijen in de gelegenheid gesteld het ter zitting gesloten compromis in onderling overleg en mede voor latere jaren cijfermatig uit te werken, waarna de hogere beroepen kunnen worden ingetrokken. Hierna heeft de voorzitter van de belastingkamer het onderzoek gesloten in afwachting van bericht van partijen.
4.1.2. Nu bericht van intrekking is uitgebleven, doet het Hof uitspraak met inachtneming van het ter zitting bereikte compromis.
4.1.3. In het compromis ligt besloten dat belanghebbende zich niet langer erop beroept dat op 25 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten, voor zover dit beroep zou strekken tot een andere uitkomst dan het ter zitting gesloten compromis. Voorts ligt in het compromis besloten dat aan de vergrijpboetes de feitelijke grondslag is komen te ontvallen.
cijfermatige uitwerking van het compromis
4.2.1. Partijen zijn eensluidend tot de conclusie gekomen dat het economisch eigendom van het pand te Portugal berust bij [G] BV. De door de inspecteur bij het opleggen van de onderhavige belastingaanslagen aangebrachte correcties afschrijvingskosten en overige kosten ter zake van het pand, dienen dan ook te vervallen. Een uitzondering moet worden gemaakt voor de in de navorderingsaanslagen over 2003 en 2004 besloten correcties van (respectievelijk) € 124.000 en € 100.000. Voor het in aftrek brengen van deze bedragen is pas plaats in de jaren dat (indien en voor zover) uitgaven tot dit bedrag worden gedaan. Daarnaast wordt, overeenkomstig het compromis, de belastbare winst over 2003 en 2004 verhoogd met € 8.250 aan huurbaten. Tenslotte moet rekening worden gehouden met de uit eigen middelen van belanghebbende gedane investeringen in het pand tot een bedrag van € 169.260. Deze investeringen (zoals vermeld onder 2.5) moeten, overeenkomstig het compromis, worden aangemerkt als een tbs-lening waarop een rente van 4% (partijen gaan in de van hen afkomstige stukken uit van dit percentage) verschuldigd is. Deze rente is bij [G] BV aftrekbaar en bij belanghebbende belast als inkomen uit werk en woning.
Dit alles leidt tot de navolgende correcties:
[G] BV
vennootschapsbelasting
|
2003
|
2004
|
2005
|
2006
|
Vastgestelde/aangegeven
belastbare winst
|
27.313
|
19.678
|
63.354
|
47.208
|
+ kostencorrectie
|
124.000
|
100.000
|
|
|
+ huurbaten
|
8.250
|
8.250
|
|
|
-/- rentecorrectie
|
-/- 6.770
|
-/- 6.770
|
-/- 6.770
|
-/- 6.770
|
Gecorrigeerde belastbare winst
|
152.793
|
121.158
|
56.584
|
40.438
|
[X] IB/PVV
|
2003
|
2004
|
2005
|
2006
|
Vastgesteld/aangegeven
Inkomen uit werk/woning
|
40.511
|
37.055
|
39.756
|
52.228
|
+ rentecorrectie
|
6.770
|
6.770
|
6.770
|
6.770
|
Gecorrigeerd inkomen uit werk/woning
|
47.281
|
43.825
|
46.526
|
58.998
|
4.2.2. Alsdan dient de navorderingsaanslag 2003 nader te worden vastgesteld naar een belastbare winst van € 152.793.
De navorderingsaanslag 2004 dient nader te worden vastgesteld naar een belastbare winst van € 121.158.
De navorderingsaanslag 2005 dient nader te worden vastgesteld naar een belastbare winst van € 56.584.
De aanslag 2006 dient nader te worden vastgesteld naar een belastbare winst van € 40.438.
4.2.2. Alsdan dient de navorderingsaanslag 2003 nader te worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.281.
De navorderingsaanslag 2004 dient nader te worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.825 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.296.
De navorderingsaanslag 2005 dient nader te worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.526 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.631.
De aanslag 2006 dient nader te worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.998 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.704.
(…)”.
5. Bij brief van 14 augustus 2013 geeft verweerder zijn standpunt weer inzake de bezwaren tegen de aanslagen Vpb 2007 en 2008 en de aangiften Vpb 2009 en 2010. In geschil is in hoeverre de uitgaven ten behoeve van het pand geactiveerd dienen te worden dan wel ten laste van de winst mogen worden gebracht. Verweerder heeft een voorstel voor de belastbare bedragen voor de jaren 2007 tot en met 2010 gedaan.
6. Bij brief van 11 december 2013 heeft gemachtigde namens de vennootschap een weergave gegeven van de onderhoudskosten in 2008 en 2009 en een berekening van de belastbare bedragen in die jaren.
7. Bij brief van 14 april 2014 geeft verweerder inzake de bezwaren tegen de aanslagen Vpb 2007, 2008 en 2009 zijn standpunt weer en verzoekt om aanvullende informatie.
8. Op 3 juli 2014 heeft een overleg plaatsgevonden over de afhandeling van de bezwaren tegen de aan de vennootschap opgelegde aanslagen Vpb 2007, 2008 en 2009 en de aan eiser opgelegde aanslagen IB/PVV 2007 en 2008. Verweerder heeft van de afspraken tijdens dit overleg een concept opgemaakt en bij mailbericht van 3 juli 2014 aan de gemachtigde van eiser en de vennootschap gestuurd. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Tijdens het overleg is de volgende afspraak gemaakt.
1. De onderhoudskosten zoals vermeld in de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2008 en 2009 van € 154.484 resp. € 69.093 (totaal € 223.577) zullen deels gecorrigeerd worden. Afspaak is dat 60% van de genoemde kosten aangemerkt worden als verbouwing /verbetering van het onroerend goed in Portugal en op de balans geactiveerd worden. De extra investeringen bedragen in 2008 en 2009 resp. € 92.690 en € 41.456 (totaal € 134.146).
2. Het resultaat uit de exploitatie van het onroerend goed in 2007 t/m 2011 zoals hierna in het verliesoverzicht genoemd wordt geaccepteerd.
3. Vanaf 2012 is het exploitatieverlies van het buitenlandse onroerend goed fiscaal niet meer aftrekbaar van de belastbare winst. Zolang er duidelijke verhuuractiviteiten plaatsvinden zullen de kosten als zakelijke kosten aangemerkt worden.
4. Bij verkoop van het onroerend goed in de toekomst zal de verkoopwinst tot maximaal de verliezen zoals hierna vastgesteld, als belastbare winst in Nederland aangemerkt worden.
5. De verliezen, die ten laste van de fiscale winst gebracht zijn, zijn als volgt:
2002 € 28.371
2003 € 30.895
2004 € 51.545
2005 € 33.258
2006 € 29.320
2007 € 7.138
2008 € 69.790
2009 € 43.081
2010 € 11.856
2011 € 12.317
Totaal verlies €317.571
Gaat u akkoord met bovenstaande tekst en cijfers? Graag uw reactie.”
9. Gemachtigde van eiser en de vennootschap heeft bij mailbericht van 4 juli 2014 laten weten niet akkoord te gaan met de onder 3. opgenomen zin over de duidelijke verhuuractiviteiten en heeft een alternatief tekstvoorstel gedaan.
10. Doordat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de vastlegging van de gemaakte afspraken heeft verweerder vervolgens de thans bestreden uitspraken op bezwaar gedaan. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vennootschap niet zakelijk heeft gehandeld met betrekking tot de investeringen in het pand in Portugal. De verliezen van de vennootschap op deze investering, verhoogd met een bedrag voor gemist rendement, zijn door verweerder aangemerkt als uitdelingen.
11. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslagen IB/PVV naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.
12. Eiser heeft -kort samengevat- aangevoerd dat op 5 december 2012 ter zitting van het gerechtshof Amsterdam een compromis is bereikt over de fiscale behandeling van het pand in Portugal en dat het compromis ook op de onderhavige jaren betrekking heeft. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de brief van verweerder van 14 augustus 2013, waarin voor de onderhavige jaren de uitgangspunten van het compromis zijn gevolgd. Eiser heeft voorts gesteld dat tijdens de bespreking op 3 juli 2014 overeenstemming is bereikt over de omvang van de uitgaven ten behoeve van het pand die ten laste van het resultaat mogen worden gebracht dan wel moeten worden geactiveerd. Indien geen bindende afspraak tot stand is gekomen dient het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op nihil te worden gesteld.
Tot slot heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn en een integrale proceskostenvergoeding op grond van onrechtmatig handelen.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam geen gevolgen heeft voor de onderhavige jaren. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat ter zitting van het gerechtshof geen compromis tot stand is gekomen, omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de cijfermatige uitwerking van het compromis. Indien wel een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen zijn de omstandigheden volgens verweerder sinds 2006 dusdanig gewijzigd dat deze overeenkomst geen betrekking heeft op de jaren vanaf 2007. Aan de thans bestreden uitspraken op bezwaar ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat de vennootschap niet zakelijk heeft gehandeld met betrekking tot de investeringen in het onroerend goed in Portugal. De vennootschap heeft het pand aangeschaft met het oog op de persoonlijke behoeftebevrediging van haar aandeelhouder. Verweerder heeft om die reden de verliezen van de vennootschap op deze investeringen, verhoogd met een bedrag voor gemist rendement, aangemerkt als uitdelingen. Zowel eiser als de vennootschap waren zich volgens verweerder bewust van de bevoordeling van eiser.
Verweerder heeft subsidiair gesteld dat indien de betalingen van de vennootschap inzake het onroerend goed gedeeltelijk als investeringen moeten worden aangemerkt, die geactiveerd moeten worden, de uitdeling die bij eiser wordt belast, in zoverre moet worden aangepast.
Beoordeling van het geschil
14. Blijkens de hierboven onder 4. aangehaalde uitspraken van het gerechtshof Amsterdam hebben partijen ter zitting van 5 december 2012 een compromis gesloten. Van dit ter zitting gesloten compromis is een proces-verbaal opgemaakt dat door partijen ter zitting voor akkoord is ondertekend. Na de zitting hebben partijen uiteindelijk geen overeenstemming bereikt over de cijfermatige uitwerking van het compromis, waarna het gerechtshof in genoemde uitspraken het ter zitting gesloten compromis cijfermatig heeft uitgewerkt.
15. Vooropgesteld dient te worden dat de door eiser en verweerder ter zitting van 5 december 2012 gesloten overeenkomst een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek) betreft en dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zij daar aan zijn gebonden (Hoge Raad 7 mei 1997, ECLI:NL:HR:AA3201). Dit zou anders kunnen zijn indien bij een van de partijen op het moment van het sluiten van de overeenkomst sprake is geweest van een wilsgebrek. Bij betwisting daarvan door eiser, zoals in de onderhavige zaken, dient verweerder feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit dat wilsgebrek volgt.
16. Verweerder heeft gesteld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat over de cijfermatige uitwerking geen overeenstemming is bereikt. De rechtbank deelt dit standpunt niet, omdat in de vaststellingsovereenkomst geen opschortende voorwaarde is opgenomen. Aan de door de voorzitter aan partijen geboden gelegenheid om het compromis in onderling overleg cijfermatig uit te werken kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet de werking van een opschortende voorwaarde worden toegekend.
17. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij bij het sluiten van de overeenkomst nog niet op de hoogte was van de uiteindelijke aard en omvang van de uitgaven ten behoeve van het pand in de onderhavige jaren en dat hij om die reden niet aan de overeenkomst is gebonden.
18. Voor zover verweerder hiermee een beroep doet op dwaling overweegt de rechtbank als volgt. Indien een overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is deze vernietigbaar indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (artikel 6:228, eerste 1, onderdeel b, Burgerlijk Wetboek). De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval, voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
19. De rechtbank is van oordeel dat voor verweerder bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de omvang van de uitgaven ten behoeve van het pand in latere jaren voor een belangrijk deel al duidelijk was. Dit blijkt onder meer uit de informatie die bij verweerder over de voorgaande jaren reeds bekend was en in het bijzonder uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is namelijk onder meer opgenomen dat de in de jaren 2003 en 2004 in aftrek genomen uitgaven ten behoeve van het pand ten bedrage van € 124.000 respectievelijk € 100.000 pas in de jaren waarin de daadwerkelijke uitgaven worden gedaan, zijnde de onderhavige jaren, ten laste van het resultaat mogen worden gebracht, dan wel geactiveerd moeten worden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de vaststellingsovereenkomst geheel dan wel gedeeltelijk vernietigbaar te achten, te meer nu eventuele onbekendheid voor rekening van verweerder als professionele partij bij de overeenkomst behoort te blijven.
20. Uitgaande van de op 5 december 2012 gesloten vaststellingsovereenkomst, moet de werking van deze overeenkomst voor de onderhavige jaren worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst, gelet op de redactie van de daarin opgenomen afspraken, ook betrekking heeft op de onderhavige jaren. Zo is onder meer overeengekomen dat het economisch eigendom van het pand in de vennootschap zit, dat voor de onderhavige jaren geen huur in rekening wordt gebracht en dat voor de jaren 2010 tot en met 2012 een huur in rekening wordt gebracht van € 11.000. Daarin ligt naar het oordeel van de rechtbank de zakelijkheid van het handelen van de vennootschap voor de onderhavige jaren besloten. Uitgaande van de door partijen op 3 juli 2014 gemaakte afspraak over de hoogte van de uitgaven die in mindering mogen worden gebracht dan wel moeten worden geactiveerd en de ter zitting gemaakte afspraak over de rentecorrectie (welke voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst van 5 december 2012; zie 4.2.1 van de uitspraak van het gerechtshof) heeft de rechtbank in de uitspraak van 30 juli 2015 voor de vennootschap de navolgende belastbare bedragen vastgesteld:
[G] BV
vennootschapsbelasting
|
2007
|
2008
|
2009
|
|
aangegeven belastbare winst
|
145.451
|
337.417
|
100.777
|
|
-/- privegebruik huis
|
1.500
|
1.500
|
3.036
|
|
-/- onderhoudskosten verzakkingen brand 40%
|
|
103.108*40%=
41.243
|
45.613*40%=
18.245
|
|
-/- overige onderhoudskosten 40%
|
|
51.215*40%=
20.486
|
24.806*40%=
9.922
|
|
-/- rentecorrectie
|
6.000
|
6.000
|
6.000
|
|
Vast te stellen belastbare winst
|
137.951
|
268.188
|
63.574
|
|
Het vorenstaande leidt tot de navolgende correcties en belastbare inkomens voor eiser:
[X] IB/PVV
|
2007
|
2008
|
|
|
Aangegeven box 1
|
53.064
|
56.460
|
|
|
+ eigenwoningforfait
|
220
|
203
|
|
|
+ rentecorrectie
|
6.000
|
6.000
|
|
|
Vast te stellen inkomen uit werk/woning
|
59.284
|
62.663
|
|
|
Aangegeven box 2
|
0
|
0
|
|
|
Correctie/uitdeling
|
0
|
0
|
|
|
Vast te stellen inkomen box 2
|
0
|
0
|
|
|
Conclusie aanslagen en heffingsrente
21. Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
22. Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de aanslagen.
23. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.500 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat na de ontvangst van de bezwaarschriften (17 juni 2010 inzake 2007, 19 oktober 2011 inzake 2008) tot de datum van deze uitspraak voor wat betreft de jaren 2007 en 2008 meer dan twee jaren zijn verstreken. De redelijke termijn kan echter worden verlengd in bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Eiser heeft verzocht om uitstel voor de motivering van zijn bezwaren totdat door het gerechtshof uitspraak is gedaan over de jaren 2002 tot en met 2006. Het gerechtshof heeft op 11 april 2013 uitspraak gedaan. De redelijke termijn dient naar het oordeel van de rechtbank met de periode tot en met de uitspraak van het gerechtshof te worden verlengd. Dientengevolge is de redelijke termijn met 0,5 jaar overschreden. Deze termijnoverschrijding vormt grond voor een immateriële schadevergoeding. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan die vergoeding achterwege zou moeten blijven zijn de rechtbank niet gebleken. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat door verweerder aan eiser een vergoeding voor immateriële schade dient te worden betaald ten bedrage van € 500. In aanmerking nemende dat de aanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben en ook niet is gebleken van een verhoogde mate van spanning en frustratie, wordt eiser met het toekennen van een vergoeding van € 500 voldoende gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn.
24. Gemachtigde van eiser heeft gevraagd om vergoeding van de werkelijke kosten omdat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit (HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke omstandigheden geen sprake is. Het door verweerder ingenomen standpunt dat hij niet gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst voor de onderhavige jaren acht de rechtbank niet zonder meer tegen beter weten in. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vaststellingsovereenkomst een leemte bevat voor wat betreft de omvang van de uitgaven die in mindering mogen worden gebracht.
25. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen (in de bezwaarfase is geen verzoek gedaan om vergoeding van kosten) redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.470 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor van 1,5 voor het aantal samenhangende zaken). Van deze kosten wordt de helft aan eiser toegekend en de helft aan de vennootschap. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.