Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Egyptische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing ervan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
4. Eiser voert aan dat verweerder het proces-verbaal van bevindingen toezicht controle op basis van artikel 4.17b van de Vb niet heeft overgelegd, zodat niet kan worden bezien of de controle op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
5. Verweerder heeft het voornoemde proces-verbaal aan het dossier toegevoegd. Hieruit blijkt dat het mobiele toezicht heeft plaatsgevonden volgens de in artikel 4.17b van het Vb genoemde vereisten. Zo is vermeld dat eiser op de Rijksweg A16/E19 is staandegehouden, binnen twintig kilometer vanaf de landsgrens met België, dat in die maand tot en met de controle van eiser één of meerdere controles hebben plaatsgevonden voor een totale duur van tien uur, dat die dag gedurende vijf uur en vijfenveertig minuten controles hebben plaatsgevonden en dat tijdens de controle waarbij eiser is staande gehouden zes vervoersmiddelen daadwerkelijk zijn stilgehouden en dit een deel van het aantal gepasseerde vervoermiddelen betreft. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank constateert op basis van het dossier dat eiser van 20:30 uur op 5 januari 2023 tot 12:40 uur op 6 januari 2023 is opgehouden en dat de ophouding niet is verlengd. De maximale duur van de ophouding is daarmee overschreden met 70 minuten. Dit betekent dat er aan de ophouding een gebrek kleeft. Volgens vaste rechtspraak leidt dit gebrek niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de daaropvolgende maatregel van bewaring, maar dient er een belangenafweging plaats te vinden. Deze valt in het voordeel van verweerder uit. Eiser heeft niet aangevoerd en ook is ambtshalve niet gebleken dat en hoe eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Gelet op de gronden van de maatregel weegt het belang van verweerder bij inbewaringstelling in dit geval zwaarder. Omdat er sprake is van een gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. 3
7. De rechtbank stelt vast dat het dossier het door verweerder genoemde terugkeerbesluit van 11 augustus 2013 niet bevat. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen of de maatregel van bewaring terecht is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of verweerder de maatregel terecht heeft opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
8. Eiser voert aan dat er geen sprake was van een risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek niet zal belemmeren of de uitzettingsprocedure zal ontwijken. Eiser bestrijdt dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, nu hij asiel wilde aanvragen. Daarnaast is lichte grond 4d ten onrechte tegengeworpen, omdat eiser wel beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. In het verweerschrift heeft verweerder lichte grond 4d laten vallen.
10. Verweerder heeft terecht zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag gelegd. Deze grond is feitelijk juist, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over geldige identificerende documenten. De toelichting van zware gronden 3b, 3c, 3d en 3f acht de rechtbank summier, waardoor de feitelijke juistheid hiervan niet kan worden vastgesteld. Ook hierbij is van belang dat het terugkeerbesluit van 11 augustus 2013 ontbreekt in het dossier. Echter, zware grond 3a en de onbestreden lichte gronden 4a en 4c, die rechtbank ambtshalve ook als feitelijk juist oordeelt, zijn reeds voldoende om de maatregel te dragen en voldoende voor inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Het is daarmee aannemelijk dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
11. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. In dat kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel kunnen dragen. Daarnaast is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische situatie van eiser. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Nu er een gebrek in de ophouding is geconstateerd ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).