Procesverloop
Bij e-mail van 17 december 2021 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen dwangsombesluit zal worden genomen, omdat geen ingebrekestelling per post is ontvangen.
Bij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 23 januari 2023 via een beeldverbinding behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1.
In een eerdere procedure heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet tijdig een beslissing op bezwaar heeft genomen. Deze ingebrekestelling heeft eiser via een e-mail van 8 september 2021 ingediend. Verweerder heeft bij e-mail van 9 september 2021 aangegeven dat de ingebrekestelling van 8 september 2021 niet op de juiste wijze is ingediend. Een ingebrekestelling kan alleen per post worden ingediend. Nu dit niet is gebeurd heeft verweerder de ingebrekestelling niet in behandeling genomen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de e-mail van 17 december 2021 kan geen bezwaar worden gemaakt, omdat het geen besluit is in de zin van artikel 1:3, van de Awb.1 Het is een feitelijke mededeling en heeft geen rechtsgevolg.
3. Eiser is het niet eens met verweerder en stelt dat een ingebrekestelling wel via de elektronische weg kan worden ingediend, omdat de elektronische weg ook openstaat voor de overige correspondentie in de bezwaarfase. Hij heeft bij het indienen van het bezwaar verweerder daartoe immers toestemming verleend. Eiser voert verder aan dat de e-mail van 17 december 2021 een besluit is in de zin van de Awb. Met een besluit wordt gelijkgesteld een schriftelijke weigering een besluit te nemen.2 De vaststelling van de hoogte van een dwangsom gebeurt bij besluit.3 Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Eiser verzoekt de rechtbank de zaak inhoudelijk te beoordelen en een dwangsom vast te stellen.
4. Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.1.
Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan, voor zover hier van belang, een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg. In artikel 2:15, tweede en derde lid, van de Awb is neergelegd in welke gevallen het bestuursorgaan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden dan wel een elektronisch verzonden bericht kan weigeren. Op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Awb deelt het bestuursorgaan een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.
4.2.
Een bestuursorgaan kan, voor zover het dat wenselijk acht, de elektronische weg openen voor één of meer categorieën van berichten, zodat het zijn organisatie en werkprocessen vooraf afdoende gereed kan maken voor het afhandelen van elektronisch ingediende berichten van de desbetreffende categorie. Daarbij is differentiatie mogelijk.4 Hieruit volgt dat een bericht slechts langs elektronische weg bij een bestuursorgaan kan worden ingediend indien voldoende duidelijk is dat deze weg voor de desbetreffende berichtencategorie is opengesteld.5
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Gelet op het voorgaande moet verweerder uitdrukkelijk de elektronische weg hebben opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. Daar is de rechtbank niet van gebleken. Niet in geschil is dat verweerder, nadat hij met de e-mail van 8 september 2021 een ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen, eiser zo spoedig mogelijk, bij e-mail van 9 september 2021, erop heeft gewezen dat de elektronische weg niet openstaat voor het indienen van een ingebrekestelling en dat dit alleen per post kan. Onbetwist is dat eiser de ingebrekestelling niet nogmaals per gewone post aan verweerder heeft verzonden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het e-mailbericht van eiser van 8 september 2021 niet als een geldige ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Nu geen geldige ingebrekestelling is verzonden, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen dwangsom aan eiser verschuldigd.
5.1.
De rechtbank ziet in wat eiser verder heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel, nu het aan verweerder is om de elektronische weg al dan niet open te stellen en het enkele feit dat voor een bepaalde categorie (behandeling van het bezwaar) deze mogelijkheid is opengesteld, nog niet maakt dat eiser erop kan vertrouwen dat dit ook geldt voor een andere categorie.
6. De rechtbank stelt vast, zoals ook op de zitting is besproken, dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat een weigering een besluit te nemen kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te doen wat verweerder had moeten doen. De rechtbank verklaart het bezwaar kennelijk ongegrond. Verweerder is eiser geen dwangsom verschuldigd nu hij geen geldige ingebrekestelling heeft verzonden. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- -
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 februari 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: