Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een aanslag erfbelasting opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2022 de aanslag verminderd, en de verzuimboete verminderd naar nihil.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] .
Overwegingen
1. Op 10 maart 2019 is [naam 2] (erflaatster) overleden. Op
9 december 1995 was erflaatsters echtgenoot [naam 2] (erflater) overleden.
2. Bij testament heeft erflater de langstlevende tot zijn enig erfgenaam benoemd. Eiser heeft in de nalatenschap van erflater een beroep gedaan op zijn legitieme portie.
3. Op 23 maart 1977 is door notaris mr. H.R. Okkens te Rotterdam een testament opgemaakt. Erflaatster heeft haar kinderen, eiser en zijn broer, ieder tot de helft benoemd tot haar erfgenamen.
4. Op 30 maart 1998 is de woning van erflater getaxeerd op ƒ 275.000.
5. Eiser heeft op 5 juli 2021 en op 1 november 2021 aangiften erfbelasting gedaan.
6. Met dagtekening 22 december 2021 heeft verweerder de aangifte gecorrigeerd en een aanslag erfbelasting opgelegd. Verweerder heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 295.000, de banktegoeden op € 22.700 en de schuld “schuldig gebleven erfdeel” op
€ 67.614. Het saldo van de nalatenschap is daarmee vastgesteld op € 240.086. De verkrijging van eiser is door verweerder vastgesteld op € 120.043. Het te betalen bedrag aan erfbelasting bedraagt € 9.942. Daarnaast heeft verweerder een verzuimboete opgelegd.
7. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag verminderd. De banktegoeden zijn vastgesteld op € 14.844 en de schuld “schuldig gebleven erfdeel” op
€ 73.446. Het saldo van de nalatenschap is vastgesteld op € 226.398 en de verkrijging van eiser op € 113.199. Het te betalen bedrag aan erfbelasting bedraagt € 9.258. Daarnaast heeft verweerder de verzuimboete verminderd naar € 0.
Geschil
8. In geschil is of de aanslag erfbelasting naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek in geschil is of de schuld “schuldig gebleven erfdeel” juist is berekend en of de partnervrijstelling van toepassing is op grond van de hardheidsclausule. Ter zitting heeft eiser de stelling dat moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde van 2018 van de woning ingetrokken.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de schuld “schuldig gebleven erfdeel” op
€ 68.310 moet worden vastgesteld, vermeerderd met 6% over 23 jaar. Daarnaast verzoekt eiser op grond van de hardheidsclausule de partnervrijstelling toe te passen.
10. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Schuld “schuldig gebleven erfdeel”
11. De aanslag erfbelasting over de nalatenschap van erflater, overleden op
9 december 1995 is als volgt vastgesteld.
Woning
|
ƒ 150.000
|
|
Roerend
|
ƒ 3.000
|
|
Bank
|
ƒ 196.510
|
|
Kas
|
ƒ 200
|
|
Vordering
|
ƒ 208.312
|
|
Onderneming
|
ƒ 259.830 -
|
|
|
ƒ 298.192
|
|
Belastingschuld
|
ƒ 4.220
|
|
Nalatenschap
|
ƒ 293.972
|
ƒ 146.986
|
Begrafenis
|
|
ƒ 7.051
|
Saldo nalatenschap
|
|
ƒ 139.935
|
Legitieme portie ieder 2/9
|
ƒ 31.096
|
Vrijstelling
|
ƒ 15.310
|
Schuldig
|
ƒ 15.786 á 5% = ƒ 789
|
12. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de schuld “schuldig gebleven erfdeel” vastgesteld op € 73.446. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de schuld “schuldig gebleven erfdeel” te laag heeft vastgesteld. Daartoe stelt eiser dat de waarde van de woning moet worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer. Ter zitting heeft eiser daarnaast gesteld dat de waarde van de woning hoger was dan waarvoor deze woning was getaxeerd op 30 maart 1998. Eiser stelt zich op het standpunt dat de schuld “schuldig gebleven erfdeel” op € 68.310 moet worden vastgesteld en moet worden vermeerderd met 6% rente over 23 jaar. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schuld te hoog is vastgesteld bij het opleggen van de aanslag en € 40.111 had moeten zijn.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de schuld “schuldig gebleven erfdeel” te laag is vastgesteld. Voor het vaststellen van de schuld “schuldig gebleven erfdeel” moet worden uitgegaan van de waarde van de woning in het economisch verkeer. Verweerder heeft deze vastgesteld op de getaxeerde waarde van
ƒ 275.000. Dat de waarde van de woning ten tijde van het overlijden van erflater hoger was, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, heeft eiser niet met stukken onderbouwd. De stelling van eiser dat de schuld met 6% per jaar moet worden vermeerderd, faalt. In het testament van erflaatster is geen renteclausule opgenomen betreffende de rente die moet worden berekend over de schuldig gebleven erfdelen. Ook is er geen notariële renteovereenkomst bekend. Dit heeft als gevolg dat alleen de nominale schuld in mindering kan worden gebracht. Dat bij het opleggen van de aanslag per abuis met 6% rente per jaar is gerekend, doet daar niet aan af en heeft eiser niet benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag erfbelasting naar het juiste bedrag opgelegd.
13. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat het niet toepassen van de partnervrijstelling in zijn geval onredelijk en onbillijk uitwerkt, kan hem dit niet baten, aangezien de rechter moet rechtspreken volgens de wet en het de rechtbank op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te toetsen. Daarnaast geldt dat de in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde bevoegdheid om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen, niet toe komt aan de rechter. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de Minister van Financiën. De rechtbank kan en mag dan ook geen oordeel geven over de toepassing van de hardheidsclausule.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).