Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2022:4153

Rechtbank Den Haag
26-04-2022
19-05-2022
AWB - 21 _ 5743
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

ingangsdatum terugwerkende kracht toekenning periodieken onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden politie

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 21/5743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: M. Azmi en mr. J. Wegen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de aanspraak op periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW periodieken) toegekend en nabetaald vanaf augustus 2020.

Bij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is mr.drs. [A] verschenen als toehoorder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Verweerder heeft op 16 december 2014 aan alle medewerkers een besluit gestuurd over de eventuele aanspraken op OVW periodieken en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het LFNP per 1 januari 2012. Een aantal medewerkers hebben rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. Dit heeft geresulteerd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 20201 waarin de Raad heeft bepaald dat de groep medewerkers en generalisten binnen de Intelligence aanspraak maakte en maakt op OVW periodieken. Aan de groep medewerkers die deze procedure aanhangig gemaakt heeft, is met terugwerkende kracht tot 16 december 2014 aanspraak op OVW periodieken toegekend en uitbetaald.

Wat heeft verweerder besloten?

2. Verweerder heeft aan eiser met terugwerkende kracht OVW periodieken toegekend en uitbetaald vanaf de datum van de voornoemde uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2020. Eiser heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen het besluit van 16 december 2014 zodat dat besluit voor hem in rechte is komen vast te staan. Verweerder heeft aangetoond dat het besluit van 16 december 2014 op juiste wijze aan eiser toegezonden is. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding om coulance toe te passen en verdere terugwerkende kracht te verlenen. Verweerder is niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden bij eiser die maken dat precedentwerking is uitgesloten.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser ontkent dat hij het besluit van 16 december 2014 ontvangen heeft. Verweerder heeft geen sluitend bewijs voor verzending gegeven. Het overgelegde bewijs toont niet aan dat het besluit daadwerkelijk verzonden is. De omstandigheid dat het besluit ook niet in eisers personeelsdossier zit is daar ook een indicatie voor. Hierdoor kan het eiser niet worden verweten dat hij geen bezwaar gemaakt heeft tegen dat besluit.

Wat is het oordeel van de rechter?

4. De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet kan vinden in de datum waarop hem met terugwerkende kracht alsnog de OVW-periodieken zijn toegekend.

5. Als een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin is geslaagd. Verweerder heeft daarbij mogen wijzen op het Excelbestand waar alle geadresseerden van de brief van 16 december 2014 opgenomen zijn. De naam en het juiste adres van eiser komen op dat bestand voor. Ook is op het besluit een verzenddatum te zien en is sprake van een deugdelijke verzendadministratie. Verder is niet gebleken van problemen bij de verzending van poststukken rond die tijd. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te weerleggen. Hiertoe is niet vereist dat de eiser aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Als eiser hierin slaagt, dan zal verweerder nader bewijs moeten leveren van de ontvangst van het besluit. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd, hij stelt namelijk alleen dat hij het besluit nooit ontvangen heeft. Hierin ziet de rechtbank geen grond voor redelijke twijfel evenmin als het feit dat het besluit niet in zijn personeelsdossier zit. Ook het betoog ter zitting dat uit kerncijfers van PostNL blijkt dat 0,2 procent van de post de ontvanger nooit kan hebben bereikt is onvoldoende concreet om als nader bewijs te gelden. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 16 december 2014 op de juiste wijze bekend is gemaakt en in rechte vaststaat.

6. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank tevens terecht op gewezen dat eiser ook niet via een andere weg is opgekomen tegen het feit dat aan hem geen OVW periodieken werden toegekend. Dat had eiser kunnen doen door bezwaar te maken tegen zijn aanstellingsbesluit uit 2016, het omzettingsbesluit uit 2018 en eisers loonstroken.

Omdat eiser niet eerder bezwaar maakte tegen het uitblijven van uitbetaling van de OVW periodieken was dit een voor hem in rechte vaststaande omstandigheid. Verweerder heeft dan ook niet verdere terugwerkende kracht hoeven toekennen aan eisers aanspraak op de OVW periodieken.

7. De rechtbank begrijpt dat deze uitkomst voor eiser niet eerlijk voelt, aangezien hij hetzelfde werk heeft uitgevoerd als de medewerkers aan wie de betaling van de periodieken wel met langere terugwerkende kracht is toegekend. Het was echter aan eiser om tijdig dan wel op een eerder moment bezwaar te maken tegen het niet toekennen van de OVW periodieken. Vervolgens is het aan verweerder om een afweging te maken over het toepassen van coulance. Deze heeft gemotiveerd aangegeven waarom daar niet voor gekozen is.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.

de griffier is niet in staat

deze uitspraak te ondertekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

1 ECLI:NL:CRVB:2020:1961

2 Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.