Overwegingen
1. Eiseres, geboren op [1994] , en eiser, geboren op [1982] , zijn van Marokkaanse nationaliteit. Zij hebben een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf voor een bezoek van 3 maanden in Nederland.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat eisers niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Bij eiseres is de sociale binding met het land van herkomst onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken. Eiseres is 25 jaar, ongehuwd en heeft geen kinderen. Er bestaat geen sociale binding met Marokko voor wat betreft een eigen gezin. Dat de moeder van eiseres en vijf van haar broers en zussen in Marokko wonen levert onvoldoende sociale binding op. Niet is gebleken dat eiseres zorg heeft voor directe familieleden en ook is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen. Ten aanzien van eiser is wel sociale binding met Marokko aangenomen, omdat hij getrouwd is en twee minderjarige kinderen heeft.
De economische binding met Marokko is volgens verweerder gering. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in het land van herkomst om zelfstandig in haar onderhoud te kunnen voorzien, wordt niet aannemelijk geacht dat zij tijdig zal terugkeren. Eiseres heeft aangetoond dat zij naaister is, maar zij heeft onvoldoende onderbouwd dat ze met haar werkzaamheden een duurzaam en substantieel inkomen genereert. Ten aanzien van de economische binding van eiser heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij onvoldoende heeft aangetoond met objectiveerbaar bewijs dat hij als timmerman werkt. De verklaring die hij heeft overgelegd is onvoldoende. Niet is aangetoond dat de stortingen op de bankrekening salarisbetalingen betreffen. Eisers hebben ook niet aangetoond dat zij een regelmatig en substantieel inkomen hebben waar zij vrijelijk over kunnen beschikken. Bovendien is niet gebleken dat zij over voldoende geld beschikken om de kosten van verblijf en heen- en terugreis te kunnen betalen.
3. Eisers voeren in beroep aan dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zowel eiser als hun moeder zijn eerder in het bezit geweest van een Schengenvisum, waar zij gebruik van hebben gemaakt volgens de voorwaarden. Ook zijn zij tijdig vertrokken. Het is daarom onbegrijpelijk dat een visum nu wordt geweigerd. Eisers stellen dat er sprake is van voldoende economische en sociale binding. Eisers hebben werk, hun leven en sociale contacten in Marokko. Eiser heeft bovendien een gezin in Marokko, bestaande uit zijn vrouw en minderjarige kinderen, hetgeen voldoende sociale binding oplevert. Om die reden dient de afwijzing van de aanvraag in zijn geval op grond van onvoldoende economische binding goed gemotiveerd te zijn. Verweerder volstaat met de stelling dat de overgelegde papieren gemakkelijk verkregen kunnen worden in Marokko.
Eisers hebben aangetoond dat zij beschikken over voldoende financiële middelen, zowel cash al giraal. Verweerder had eisers in de gelegenheid moeten stellen hun standpunten op een hoorzitting nader toe te lichten.
4. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt een visum, voor zover hier van belang, geweigerd:
a. indien de aanvrager:
(…)
i. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
ii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, (…..)
(…..)
b. indien er redelijke twijfel bestaat over (...) zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
5. De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode genoemde redenen ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Bij beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat de aanvrager het voornemen heeft om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, mag verweerder het criterium van sociale en economische binding hanteren. Dit volgt uit rechtsoverwegingen 56 en 69 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, Koushkaki, C-84/12 (ECLI:EU:C:2013:862). Uit voormeld arrest van het Hof volgt dat verweerder bij het onderzoek van een aanvraag over een ruime beoordelingsmarge beschikt met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de in dat artikel vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eisers heeft mogen tegenwerpen dat geen sprake is van een zodanig sterke economische binding dat terugkeer naar hun land van herkomst hiermee is geborgd. Aan de verklaringen die eiser in dit verband heeft ingebracht van het ‘Ministre de l’Artisanat et de l’Economie en de ‘Attestation de Métier’ kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien, nu de verklaringen op zijn verzoek zijn opgesteld. Van belang wordt geacht dat de verklaringen niet met andere documenten dan wel anderszins met verifieerbare gegevens worden bevestigd. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij had aangetoond dat hij zijn werkzaamheden tegen betaling verricht. Met het overleggen van bankafschriften, waarop stortingen te zien zijn, is dit evenmin aangetoond. De herkomst van de stortingen wordt namelijk niet duidelijk. De sociale binding van eiser met Marokko, bestaande uit het hebben van een gezin aldaar, heeft verweerder als te gering kunnen aanmerken om voldoende gewicht in de schaal te leggen.
Voor eiseres heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat zij heeft gesteld dat zij werkzaamheden als naaister verricht, hetgeen door verweerder aannemelijk is geacht, maar dat eiseres vervolgens niet heeft aangetoond dat zij met deze werkzaamheden structureel inkomen genereert. Eiseres heeft niet aangetoond dat het saldo op haar bankrekening wordt verklaard door haar inkomsten uit haar werkzaamheden als naaister. Verweerder heeft eiseres ook kunnen tegenwerpen dat zij niet heeft aangetoond dat zij een sterke sociale binding met het land van herkomst heeft.
7. Ten aanzien van de eerder verleende visa kort verblijf aan de moeder van eisers en aan eiser heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat elke aanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Niet gebleken is dat de omstandigheden van de moeder van eisers ten tijde van belang gelijk waren aan de omstandigheden van eisers ten tijde van deze aanvraag. Ook is niet gebleken dat dit geldt voor eiser. Niet duidelijk is of de omstandigheden van eiser toen dezelfde waren als nu. Aangezien eisers de huidige aanvraag hebben ingediend, ligt het naar het oordeel op hun weg om duidelijk en onderbouwd aan te geven dat de omstandigheden waaronder de moeder van eiser en eiser in het verleden een soortgelijke aanvraag hebben ingediend gelijk zijn aan de huidige omstandigheden. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande voldoende gemotiveerd dat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder heeft de aanvraag van het visum reeds op grond hiervan terecht afgewezen. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen door eisers is aangevoerd ten aanzien van het niet aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken geen bespreking.
9. Ten aanzien van de hoorplicht in de bezwaarfase overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het horen in bezwaar mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eisers is aangevoerd en met de motivering van het in bezwaar bestreden besluit. Gelet op wat eisers in bezwaar hebben aangevoerd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij wegens kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen mocht afzien.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.