Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en de Egyptische nationaliteit te hebben. Verweerder heeft eiser op 7 mei 2011 aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten. Eiser heeft op 21 oktober 2016 verzocht om uitstel van vertrek.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de afwijzing van dit verzoek het advies van 14 december 2017 van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) ten grondslag gelegd. In het BMA-advies staat dat eiser diabetes mellitus type 1 en vermoedelijk een post traumatische stress stoornis (hierna: PTSS) heeft. Bij het uitblijven van de behandeling van de diabetes valt een medische noodsituatie te verwachten, maar in het land van herkomst is de voor eiser benodigde behandeling aanwezig. Wel zijn er reisvoorwaarden, waaronder begeleiding tijdens de reis door een verpleegkundige. Ten aanzien van de vermoede PTSS wordt volgens het BMA-advies geen medische noodsituatie verwacht. Verweerder heeft voorts overwogen dat nu eiser geen originele documenten heeft overgelegd ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst niet voor hem toegankelijk is.
3. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Verweerder voert daarnaast het beleid, zoals weergegeven in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), dat er uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling. Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. De IND kan een aanvraag tot uitstel van vertrek of de aanvraag om medische behandeling afwijzen als wegens het ontbreken van documenten niet beoordeeld kan worden of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte het BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Daartoe voert eiser aan dat het advies niet compleet is, nu het BMA onvoldoende is ingegaan op de problemen met zijn nieren. Voorts staat in het advies ten onrechte dat geen medische noodsituatie valt te verwachten bij het uitblijven van de behandeling van PTSS, aangezien in het advies eveneens staat vermeld dat die behandeling blijvend noodzakelijk is. Bovendien bestaan er indicaties dat wel een medische noodsituatie valt te verwachten. Voorts blijkt uit de medische stukken voldoende dat zijn angst bij terugkeer zo groot is, dat dit tot ontregeling van beide aandoeningen zal leiden, hetgeen ook door het BMA wordt erkend. Voorts is verweerder niet ingegaan op zijn bezwaar dat hij zowel psychisch als financieel niet in staat is de terugreis te organiseren, aldus eiser.
Eiser betoogt verder dat de voor hem benodigde medische zorg voor hem niet toegankelijk is. Verweerder heeft de toegankelijkheid ten onrechte niet getoetst en niet bewezen dat eiser uit Egypte komt. De enkele omstandigheid dat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten kan aantonen, is onvoldoende om de toegankelijkheid tot de medische zorg niet te onderzoeken. Verweerder is gehouden te onderzoeken of de medische zorg in het land waar naartoe wordt gereisd te onderzoeken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit onder meer de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. In verband met de mogelijke twijfel aan onpartijdigheid van het BMA moet de rechter de vraag beantwoorden of een vreemdeling voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de BMA-arts, bijvoorbeeld door zelf medische stukken over te leggen. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA‑advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.2
In het BMA-advies van 14 december 2017 staat onder punt 1b, de aard van de klachten, vermeld dat de diabetes inmiddels de nieren van eiser heeft aangetast. In een nader advies van 15 oktober 2018 heeft het BMA naar aanleiding van vragen van verweerder vermeld dat die zinsnede per abuis aan het advies van 14 december 2017 is toegevoegd. De BMA-arts heeft dit in het nader advies gecorrigeerd door daarin te vermelden dat in de medische gegevens van eiser niet is te vinden of er al daadwerkelijk sprake is van nierschade, maar dat het wel een veel voorkomende complicatie is bij diabetes en dit nauwgezet moet worden gemonitord. Eiser krijgt geen behandeling voor de aantasting van de nieren en er zal ook geen sprake zijn van aantasting, mits eiser zich strikt houdt aan de medicatie-inname en adviezen ten aanzien van zijn leefstijl, aldus het BMA-advies.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in zijn belangen geschaad doordat dit aanvullend advies kort voor de zitting bekend is geworden en doet dit aanvullend advies geen afbreuk aan het advies van 14 december 2017.
Ten aanzien van de psychische klachten staat in het BMA-advies van 14 december 2017 dat het gaat om een vermoeden van PTSS en dat, voor zover bekend, geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen, psychotische klachten in het verleden of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. Anders dan eiser heeft gesteld heeft het BMA daarmee voldoende gemotiveerd waarom bij uitblijven van behandeling van de psychische klachten geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat het BMA in het aanvullend advies is uitgegaan van gedateerde informatie. Hij heeft echter geen medische stukken overgelegd waaruit volgt dat eiser wel nierschade heeft. Eiser heeft ook anderszins geen medische stukken of contra‑expertise overgelegd en heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, dan wel naar inhoud niet inzichtelijk en concludent zijn. De enkele stellingen van eiser daartoe zijn, gelet op voorgaande, onvoldoende. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat behandeling blijvend noodzakelijk is, niet maakt dat bij het uitblijven van die behandeling een noodsituatie zal ontstaan. Verweerder heeft de BMA-adviezen dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
5.3
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij psychisch en financieel niet in staat is om een terugreis te organiseren, wordt overwogen dat uit hoofdstuk A3/2 van de Vc blijkt dat de Dienst Terugkeer & Vertrek een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer kan begeleiden en dat daarbij te denken valt aan begeleiding door derden ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij na aankomst in Egypte in een noodsituatie zal verkeren, wordt overwogen dat uit het BMA‑advies blijkt dat in Egypte de voor eiser benodigde behandeling aanwezig zal zijn.
5.4
Voor de beoordeling of eiser toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg, voert verweerder het beleid dat eiser zijn identiteit en nationaliteit met originele documenten moet kunnen aantonen. De achterliggende gedachte bij dit vereiste is eenvoudig gezegd dat, indien de identiteit van de aanvrager niet middels daartoe geëigende documenten vast staat, stellingen van die betreffende vreemdeling aangaande bijvoorbeeld een gebrek aan financiële middelen of het ontbreken van familie of sociaal vangnet, een loos karakter hebben. Zonder wetenschap van de werkelijke identiteit van een persoon zijn dergelijke stellingen oncontroleerbaar. Aangezien het belang van een vreemdeling om in Nederland te blijven groot is – en daarmee ook het belang voor een vreemdeling groot is om geen (volledige) openheid van zaken te geven – wenst verweerder in ieder geval bewijs te zien van de identiteit en de nationaliteit van een vreemdeling alvorens verweerder bereid is onderzoek te doen naar de feitelijke toegankelijkheid. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen geldig paspoort of andere originele documenten ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. Voor zover eiser heeft gewezen op kopieën van een geboorteakte, een pas van het Ministerie van Defensie en een universiteitspas, die hij in zijn asielprocedure in 2011 heeft overgelegd, wordt overwogen dat die stukken in die procedure ook niet voldoende zijn geacht ter onderbouwing van de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Verweerder heeft dan ook van de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van de medische voorzieningen mogen afzien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.