Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2016:8803

Rechtbank Den Haag
28-07-2016
12-08-2016
09/817708-16
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Het betreft drie meerderjarige verdachten, die met twee man geprobeerd hebben een avondwinkel te overvallen.

en waarbij de derde in de vluchtauto wachtte. De twee overvallers waren in het bezit van een veerdrukpistool en een boksbeugel.

De verdachten hebben de feiten bekend.

In alle drie de zaken is jeugdstrafrecht toegepast.

De zaken waren aanvankelijk door de officier van justitie ook ingestoken als ASR-zaken,

maar hij heeft daar in twee van de drie zaken ter terechtzitting uiteindelijk van afgezien op basis van de adviezen van de reclasseringsinstanties.

De rechtbank heeft de adviezen ter zijde geschoven, haar eigen afweging gemaakt en bij alle drie de verdachten – gelet op hun persoon – jeugdstrafrecht toegepast.

Qua persoon en ontwikkeling waren zij niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden en het bleef de rechtbank onduidelijk (ook na bevraging ter terechtzitting) waarom de reclasseringsinstanties verschillende adviezen hebben uitgebracht.

Bovendien verblijven de verdachten al vanaf de aanvang van de voorlopige hechtenis in een justitiële jeugdinrichting en gedijen zij goed onder dat regime.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken

Parketnummer 09/817708-16

Datum uitspraak 28 juli 2016

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres 1] ,

thans preventief gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting

“De Hartelborgt” te Spijkenisse.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 14 juli 2016.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 6 april 2016 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of andere goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelden] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelden] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,

- met bedekt/afgedekt gezicht en/of voorzien van een boksbeugel en/of (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen) [supermarkt] is binnengegaan en/of

- de boksbeugel in de lucht heeft gehouden en/of- heeft/hebben gezegd (tegen de aldaar aanwezige [benadeelden] : "kassa, kassa open" en/of "hier met dat geld van de kassa", althans woorden van dergelijke aard of strekking, en/of

- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [benadeelden] heeft/hebben gericht,

terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is/zijn voltooid;

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 6 april 2016 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

- met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of enig(e) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelden] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

en/of

- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [benadeelde 1] en/of A [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelden] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,

- met bedekt/afgedekt gezicht en/of voorzien van een boksbeugel en/of (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen) [supermarkt] is binnengegaan en/of

- de boksbeugel in de lucht heeft gehouden en/of

- heeft gezegd (tegen de aldaar aanwezige [benadeelden] ): "kassa kassa open" en/of "hier met dat geld van de kassa", althans woorden van dergelijke aard of strekking, en/of

- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [benadeelden] heeft/hebben gericht,

terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is/zijn

voltooid,

tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 06 april 2016 te 's-Gravenhage

opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door

- de winkel te betreden om na te gaan hoeveel personen er aanwezig waren (een zogenaamde 'voorverkenning') en/of

- ( vervolgens) gereed te staan met een vluchtauto en/of

- ( vervolgens) het besturen van die vluchtauto;

3 Bewijsoverwegingen

3.1

Inleiding

Op 6 april 2016 werd rond 23.00 uur door twee personen een overval gepleegd op [supermarkt] , gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag.

In de winkel waren de eigenaar en zijn vader aanwezig. Zij werden bedreigd met een vuurwapen en een boksbeugel. De daders zijn, toen de eigenaar en zijn vader zich verzetten, gevlucht.

Na melding wordt in de buurt wordt door de politie eerst de [medeverdachte 1] aangehouden.

Omdat de andere dader vermoedelijk met een auto is gevlucht, wordt gezocht naar die auto.

De auto wordt in Zoetermeer aangetroffen, met daarin de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook zij worden aangehouden.

De verdachten leggen uiteindelijk alle drie een (deels) bekennende verklaring af.

Aan de verdachte is de poging tot diefstal met bedreiging met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging tenlastegelegd. Subsidiair wordt de verdachte medeplichtigheid aan de feiten verweten.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde en voorts dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft eveneens bepleit de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, nu de handelingen die hij heeft begaan (het verschaffen van inlichtingen en het klaarstaan en wegrijden met (een van de) medeverdachte(n)) meer passen bij de rol van medeplichtige en niet bij die van medepleger. Hij is niet nauw betrokken geweest in de voorbereiding en uitvoering.

3.4

De beoordeling van de tenlastelegging.

Primair of subsidiair bewezen?

Op grond van de hierna te vermelden bewijsmiddelen concludeert de rechtbank het volgende.

De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben samen het plan opgevat om in de avond een winkel te overvallen met gebruikmaking van (nep)wapens. Zij hebben vervolgens samen alle voorbereidingen daarvoor getroffen, zoals het aantrekken van onopvallende kleding, het onderzoek naar de locaties van politiebureaus in de omgeving en het meenemen van (nep)wapens. De verdachte is hierbij niet betrokken geweest.

Zij hebben die avond op enig moment contact opgenomen met de verdachte ‘om te chillen’. Toen zij gedrieën in de auto zaten, hebben zij het plan aan de verdachte verteld. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een winkel aangewezen en de verdachte is naar binnengegaan om een vuurtje te vragen. Bij terugkomst in de auto heeft hij aan [medeverdachten] verteld dat er één persoon in de winkel aanwezig was. Hierop zijn [medeverdachten] naar binnen gegaan, terwijl de verdachte in de auto bleef wachten. Toen [medeverdachte 2] terugkwam in de auto, zijn zij - zonder [medeverdachte 1] , die een andere kant op was gerend - weggereden.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte heeft deelgenomen aan de poging om de [supermarkt] te overvallen, maar dat hij aan deze beroving geen zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat sprake is van medeplegen. De bijdrage van de verdachte valt naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als medeplichtigheid, zodat het subsidiair tenlastegelegde zal worden bewezenverklaard.

Er kan worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het hem subsidiair ten laste gelegde feit heeft bekend. De verdachte heeft nadien niet anders verklaard en de raadsman heeft van dit feit geen vrijspraak bepleit.

De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:

- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van

14 juli 2016;

- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016096862-1, d.d. 7 april 2016, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] (p. 13-15);

- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016096862-3, d.d. 7 april 2016, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] (p. 16-19);

- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen in het dossier met het nummer 16 Napoli/DH3R016041, d.d. 13 april 2016, inhouden de verklaring van [medeverdachte 2] (p. 156-159).

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat

Subsidiair

[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 6 april 2016 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander

met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorende aan die [benadeelde 1] , tezamen en in vereniging met zijn mededader

- met bedekt/afgedekt gezicht en voorzien van een boksbeugel en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp [supermarkt] is binnengegaan en

- de boksbeugel in de lucht heeft gehouden en

- heeft gezegd (tegen de aldaar aanwezige [benadeelde 1] en [benadeelde 2] : "kassa kassa open" en/of "hier met dat geld van de kassa" en

- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gericht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 06 april 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door

- de winkel te betreden om na te gaan hoeveel personen er aanwezig waren (een zogenaamde 'voorverkenning') en

- ( vervolgens) gereed te staan met een vluchtauto en

- ( vervolgens) het besturen van die vluchtauto.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangegeven - in lijn met het advies van de Reclassering - geen toepassing van het jeugdstrafrecht te zullen vorderen.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de Reclassering

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden. Hij heeft verzocht in matigende zin rekening te houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

6.3.1

De ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging van de medeverdachten om een avondwinkel te overvallen. Er is door de medeverdachten eerst een plan gemaakt, daarna is de verdachte op voorverkenning gestuurd en vervolgens is het plan uitgevoerd.

De [medeverdachten] zijn, met donkere kleding aan, de avondwinkel binnengegaan en hebben de eigenaar van de winkel en zijn vader onder bedreiging van een nepvuurwapen en een boksbeugel gesommeerd om de kassa en geld af te geven.

Dat de overval bij een poging is gebleven is enkel te danken aan het optreden van de aangevers die de confrontatie zijn aangegaan met de verdachten. Hierop hebben de medeverdachten de benen genomen en zijn zij ieder een eigen kant op gevlucht.

De medeverdachte [medeverdachte 2] is ontsnapt met behulp van de vluchtauto, waarin de verdachte in zat te wachten. Korte tijd later zijn zij echter door de politie aangehouden. De medeverdachte [medeverdachte 1] , die de andere kant op was gerend, is al redelijk snel na de overval in de omgeving van de winkel aangehouden.

De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij een aandeel heeft gehad in hetgeen de medeverdachten de aangevers hebben aangedaan, alleen voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de aangevers.

Dat de aangevers zich door het handelen van de medeverdachten bedreigd hebben gevoeld, blijkt ook uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen en de bijgevoegde schriftelijke slachtofferverklaringen. Bovendien draagt een dergelijk feit bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

6.3.2

De persoon van de verdachte

Het gemak waarmee de verdachte is overgegaan tot een dergelijke daad, baart de rechtbank zorgen. Dit geldt temeer omdat uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte, behoudens een geldboete van de kantonrechter wegens overtreding van de Wegenverkeerswet ’94, niet eerder is veroordeeld.

De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport en advies van het Leger des Heils d.d. 17 juni 2016.

6.3.3

Toepasselijk recht

De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is.

De verdachte was ten tijde van de feiten 18 jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is.

Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om jongvolwassenen (van 18 tot 23 jaar) te berechten volgens het sanctiestelsel voor minderjarigen, mits de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

De rechtbank heeft acht geslagen op de drie rapporten, voor ieder van de verdachten één, opgemaakt door respectievelijk Palier, Reclassering Nederland en het Leger des heils, jeugdbescherming en jeugdreclassering, die zijn uitgebracht. Opvallend is te noemen dat bij de drie verdachten sprake is van een bijna identieke (thuis)situatie en achtergrond.

Desondanks is er in twee van de drie zaken geadviseerd om het commune strafrecht toe te passen en slechts in één zaak het jeugdstrafrecht. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de weging in de zaken van [medeverdachte 1] en [verdachte] leidt tot toepassing van het commune strafrecht uitvalt, terwijl in de zaak van [medeverdachte 2] toepassing van het jeugdrecht wordt geadviseerd.

De rechtbank acht de adviezen op dat punt onvoldoende gemotiveerd, ook na de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting, en zij zal deze adviezen dan ook terzijde schuiven en hierin haar eigen afweging maken.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de problematiek die bij alle drie de verdachten aanwezig is typerend is voor jeugd- en adolescentieproblematiek, zoals blowen, het ontbreken van een scholing of andere dagbesteding, onzelfstandigheid en het niet dragen van eigen verantwoordelijkheid.

In de persoon van de verdachte ten tijde van het delict, de persoon van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en uit hetgeen over de verdachte naar voren is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om hem te berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht.

Tot slot constateert de rechtbank dat de verdachte (alsook zijn medeverdachten) vanaf de aanvang van de voorlopige hechtenis is geplaatst in een justitiële jeugdinrichting, onder welk regime hij goed gedijt.

6.3.4

De op te leggen straf

Alles afwegend komt de rechtbank tot de volgende strafmodaliteit en strafmaat.

Allereerst is zij van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende reactie vormt op het gedrag van de verdachte.

Daarnaast zal een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar, dit om recidive te voorkomen en in het bijzonder om de begeleiding van de verdachte zeker te stellen.

Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de deskundige, waarbij het toezicht en de begeleiding dient te worden uitgevoerd door het Leger des Heils.

De rechtbank legt hiermee een lagere straf op dan gevorderd, omdat zij bij de bepaling van de strafoplegging rekening gehouden met de richtlijnen die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen. Toepassing van het jeugdstrafrecht is niet slechts een middel om een straf ten uitvoer te leggen in een andersoortige instelling, i.c. een justitiële jeugdinrichting, maar het omvat alle waarborgen en aspecten van het jeugdstrafrecht.

7 De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.250,-.

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.256,27.

7.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

Door de raadsman is verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen wegens het gebrek aan causaal verband. Uit de onderliggende stukken blijkt dat de verdachte niet één van de overvallers is geweest, zodat de geleden schade ook niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Daarnaast zijn de vorderingen te complex en lenen zich niet voor behandeling binnen het strafrecht.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

7.3.1

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De vordering tot schadevergoeding bestaat geheel uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2.250,-.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dat de vordering voldoende is onderbouwd.

Het door de raadsman gevoerde verweer dat er geen causaal verband bestaat tussen de strafbare gedragingen van de verdachte en de geleden schade zal de rechtbank passeren. De verdachte heeft door zijn handelen immers bijgedragen aan de strafbare gedragingen van zijn medeverdachten en hen in de gelegenheid gesteld om het feit te plegen.

De rechtbank acht een bedrag van € 1.250,- als vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar. Voor het overige deel wijst de rechtbank de vordering af.

De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het tenlastegelegde feit en op vergelijkbare gevallen in de Nederlandse rechtspraak.

De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 april 2016 is ontstaan.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 1] .

7.3.2

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot

€ 6,27, bestaande uit de post ‘reiskosten’ en uit immateriële schade voor een bedrag groot

€ 2.250,-.

De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.

De rechtbank acht dit deel van de vordering ad € 6,27 dan ook toewijsbaar.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag

ad € 1.250,- naar billijkheid toewijsbaar. Voor het overige deel wijst de rechtbank de vordering af.

De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het tenlastegelegde feit en op vergelijkbare gevallen in de Nederlandse rechtspraak. Voor wat betreft het ook ten aanzien van deze vordering door de raadsman ingenomen standpunt over het ontbreken van causaliteit, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover hiervoor bij de bespreking van de vordering van [benadeelde 1] heeft overwogen.

De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.256,27.

De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 6 april 2016 is ontstaan.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.256,27, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 2] .

8 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

48, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

ten aanzien van subsidiair

MEDEPLICHTIGHEID AAN POGING TOT AFPERSING, TERWIJL HET FEIT DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WORDT GEPLEEGD;

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot

jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;

stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

  • -

    zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

  • -

    ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;

  • -

    zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

meldplicht

- zich gedurende een door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Den Haag te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;

locatieverbod

- gedurende de proeftijd niet zal bevinden op het adres [adres 2] te Den Haag zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;

locatiegebod

- gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd op tijdstippen te bepalen door de reclassering aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres 1] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;

onderwijs/dagbesteding

- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen dan wel een andere door de reclassering goed te keuren dagbesteding zal hebben;

gedragsinterventie

- gedurende de proeftijd en op tijdstippen te bepalen door de reclassering zal deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten de CoVa (Cognitieve Vaardigheden), aangeboden door de reclassering of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;

geeft opdracht aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie;

ten aanzien van subsidiair

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1], een bedrag van € 1.250,-,

vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot

€ 1.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 1];

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;

bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;

ten aanzien van subsidiair

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 2], een bedrag van € 1.256,27,

vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot

€ 1.256,27, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 april 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 2];

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;

bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E.M.M. Engbers, voorzitter,

mr. E.C. Koekman, rechter,

mr. D. Biever, rechter,

in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2016.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.