RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2240
Uitspraakdatum: 17 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], gevestigd te [plaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2005 ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 1.000, alsmede gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete van € 340 vastgesteld.
1.2.De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 mei 2007 de aanslag verminderd. De aanslag is daarbij berekend naar een belastbare winst van € 46.762 en een verrekend verlies van € 46.762 resulterend in een belastbaar bedrag van nihil. De verzuimboete is verminderd tot € 68.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 25 mei 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285. Het beroepschrift is, voor zover nodig met toestemming van de inspecteur tot prorogatie, tevens gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden voor de enkelvoudige belastingkamer op 20 maart 2008 te Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende [voorzitter bedrijf x], voorzitter, [penningmeester bedrijf x], penningmeester, en als gemachtigde dr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Rotterdam, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde], vergezeld van [gemachtigde] en [gemachtigde]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak voor behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de griffier partijen bij brief van 4 april 2008 een afschrift heeft toegezonden.
1.6.Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad voor de meervoudige belastingkamer op 9 oktober 2008 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende [voorzitter bedrijf x], voorzitter, [penningmeester bedrijf x], penningmeester, en [bestuurslid bedrijf x], bestuurslid, en als gemachtigde dr. [gemachtigde], vergezeld van [gemachtigde], verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Rotterdam, alsmede namens de inspecteur: [gemachtigde] vergezeld van [gemachtigde] en [gemachtigde].
1.7. De inspecteur heeft vóór de tweede mondelinge behandeling een pleitnota met bijlagen toegezonden aan de rechtbank. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.8.Partijen hebben van de ter zitting geboden gelegenheid gebruik gemaakt om een gezamenlijk standpunt over de eventueel in aanmerking te nemen fictieve loonkosten voor vrijwilligers als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, tekst 2005 (hierna: de Wet) te bepalen. Afschriften van deze correspondentie zijn door de griffier steeds aan de wederpartij gezonden. Beide partijen hebben toestemming gegeven een nadere mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangezegd.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende is op 13 november 1985 opgericht. Het startvermogen bedroeg ƒ 12.000. Belanghebbende organiseert eenmaal per jaar een tweedaags muziekfestival te [plaats] onder de naam [naam muziekfestival]. In de statuten van belanghebbende is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
a. het organiseren van muzikale evenementen zonder commerciële doeleinden, en voorts al hetgeen met een of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
b. het eventueel ten gevolge van het sub a bedoelde organiseren overblijvende saldo zal worden aangewend voor een liefdadig doel, telkens vast te stellen door het bestuur."
2.2.Bij het eerste festival in 1986 waren er ongeveer 700 bezoekers. In de jaren 2006 en 2007 trok het festival respectievelijk ongeveer 4500 en 5000 betalende bezoekers. De entreeprijzen bedroegen in 2007 € 35 op vrijdag en € 40 op zaterdag respectievelijk € 28,50 en € 33,50 in de voorverkoop. De camping kost € 5 en de parking € 3,50.
2.3.Het festival wordt door de bestuurleden van belanghebbende in hun vrije tijd georganiseerd. De bestuursleden ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Tijdens de voorbereiding van het festival, het festival zelf en na afloop maakt belanghebbende gebruik van de diensten van ongeveer 450 vrijwilligers. Van de vrijwilligers is ongeveer 80% lid van een vereniging. De vrijwilligers ontvangen zelf geen vergoeding. Belanghebbende betaalt een vergoeding aan de verenigingen van ongeveer € 30 voor 16 à 20 uur werk. Er wordt uitgegaan van een basisvergoeding die afhankelijk van het resultaat wordt verhoogd of verlaagd.
2.4.Belanghebbende heeft in 2005 een bedrag van € 10.365 betaald aan verenigingen ter zake van door (leden van) de verenigingen verleende diensten. De optredende artiesten treden op tegen de voor hen gangbare gage. Doel van het festival is een grotere bekendheid te geven aan de muziekstijl rhythm en blues.
2.4.Het resultaat van belanghebbende over de jaren 1996 tot en met 2006 bedroeg:
1996 ƒ 29.499 negatief
1997 ƒ 1.940
1998 ƒ 106.163
1999 ƒ 122.686 negatief
2000 ƒ 45.524
2001 € 11.115 negatief
2002 € 40.401 negatief
2003 € 492 negatief
2004 € 41.224 negatief
2005 € 46.762
2006 € 34.367
Het eigen vermogen per 31 december 2004 bedroeg € 36.551.
2.5.Belanghebbende heeft het aan haar uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar niet ingediend. De inspecteur heeft zich bij het opleggen van de onderwerpelijke aanslag op het standpunt gesteld dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en heeft in verband daarmee een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.000 zonder verliesverrekening. Omdat belanghebbende voor het onderhavige jaar geen aangifte had ingediend, is tevens een verzuimboete opgelegd.
2.6.Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de belastbare winst conform het behaalde resultaat volgens de ingediende jaarstukken vastgesteld op € 46.762. Het belastbare bedrag heeft de inspecteur, na verrekening van verlies uit andere jaren ten bedrage van € 46.762, verminderd tot nihil. Belanghebbendes bezwaar tegen de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting is daarbij niet beoordeeld. Belanghebbende is, nadat de uitspraken op bezwaar waren gedaan, alsnog door de inspecteur gehoord.
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Moet de bewijslast worden omgekeerd of verzwaard aangezien niet de vereiste aangifte is gedaan?
II. Is belanghebbende met haar activiteiten belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting? Zo ja;
III. Is belanghebbende een vrijgesteld lichamen als bedoeld in artikel 6 van de Wet? Belanghebbende beantwoordt de eerste en, naar de rechtbank verstaat, de tweede vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend, de inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.
Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, zijn partijen het erover eens dat een bedrag van € 8.164 aan fictieve loonkosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de Wet in aanmerking moet worden genomen. De belastbare winst alsmede het verrekende verlies bedragen dan € 38.598, het belastbare bedrag blijft nihil.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zittingen hieraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van het verhandelde ter beide zittingen.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van aanslag en de verzuimboete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1.1.De rechtbank is met partijen van oordeel dat belanghebbende bij het onderhavige beroep belang heeft en dat het beroep tevens de beschikking betreft waarbij een verlies wordt verrekend met de belastbare winst. De oorspronkelijk vastgestelde aanslag moet worden geacht tevens een beschikking te zijn tot het niet verrekenen van verlies en bezwaar en beroep tegen de aanslag alsmede de uitspraak op dat bezwaar moeten worden geacht tevens die beschikking te betreffen.
4.1.2.Belanghebbende is niet gehoord in het bezwaar voordat de inspecteur uitspraak heeft gedaan op dat bezwaar. Belanghebbende heeft verzocht de zaak niet terug te wijzen. De in geschil zijnde vragen betreffen geen feitelijke vragen maar de beoordeling of de feiten en omstandigheden de gevolgen moeten hebben die de inspecteur daaraan bij de aanslag heeft verbonden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in haar belang is geschaad indien de rechtbank de zaak zelf afdoet en zal dit dan ook doen.
Bewijslast
4.2.Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan. In beginsel rust dan op belanghebbende de last te doen blijken dat de aanslag, dan wel de uitspraak op bezwaar, onjuist is en in hoeverre dat die onjuist is. Belanghebbende heeft het aangiftebiljet ook niet oningevuld geretourneerd. Wel heeft zij op 7 februari 2007 de jaarstukken aan de inspecteur gezonden met het verzoek de stichting af te voeren voor de vennootschapsbelasting. De aanslag is ambtshalve vastgesteld met dagtekening 17 februari 2007. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende zich al vanaf 1996 op het standpunt heeft gesteld dat zij niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, en dat zij eerder (onder meer in december 2006) heeft gevraagd afgevoerd te worden voor de vennootschapsbelasting. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval, waar onder meer in geschil is of belanghebbende wel belastingplichtig is en belanghebbende dat meermalen gemotiveerd heeft bestreden, die omkering en verzwaring van de bewijslast een te zware sanctie is op het belanghebbende te verwijten gedrag. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat belanghebbende de voor de vaststelling van de hoogte van de aanslag benodigde gegevens begin februari 2007 alsnog uit eigen beweging heeft verstrekt. De eerste in geschil zijnde vraag moet daarom ontkennend worden beantwoord.
Belastingplicht
4.3.1.Niet in geschil is dat belanghebbende met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economisch verkeer. Wel in geschil is het antwoord op de vraag of bij belanghebbende een winststreven aanwezig is dan wel met de activiteiten in concurrentie wordt getreden in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel a, van de Wet.
4.3.2.Belanghebbendes resultaat is in de jaren voorafgaand aan het onderhavige jaar wisselend positief en negatief geweest. Belanghebbende heeft daarmee tot het onderhavige jaar een zeker eigen vermogen in vorm van een reserve opgebouwd. Deze reserve wordt door belanghebbende nagestreefd en noodzakelijk geacht om haar activiteiten ook in de toekomst vol te kunnen houden. Belanghebbende streeft aldus naar exploitatieoverschotten. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval sprake is van een winststreven zodat de activiteiten van belanghebbende moeten worden aangemerkt als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid aanhef en onderdeel d, van de Wet.
4.3.3.De omstandigheid dat de doelomschrijving van belanghebbende, zoals genoemd in 2.1, niet tevens het streven naar winst vermeldt, doet aan vorenstaand oordeel niet af. Feitelijk streeft belanghebbende naar een zekere reserve welke wordt gevoed door exploitatieoverschotten. Dit feitelijk gegeven is voldoende om tot bovenstaand oordeel te komen. Daarbij is niet van belang of dat overschot wordt gerealiseerd door gebruikmaking van vrijwilligers..
4.3.4.Op grond van het in 4.3.2 overwogene moet de tweede in geschil zijnde vraag bevestigend worden beantwoord, zodat geoordeeld moet worden dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.
Vrijgesteld lichaam
4.4.1.De beantwoording van de derde in geschil zijnde vraag spitst zich toe op de vraag of bij belanghebbendes activiteit een algemeen maatschappelijk dan wel sociaal belang op de voorgrond staat in de zin van artikel 6 van de Wet. De betekenis van algemeen maatschappelijk belang is gelijk aan algemeen maatschappelijk nut. Als algemeen nut beogende instelling wordt aangemerkt de instelling wier doestelling een werkzaamheid betreft, die rechtstreeks het algemeen belang raakt. Van algemeen belang kan ook sprake zijn als een beperkt belang wordt nagestreefd. Belanghebbende heeft als doel het organiseren van muzikale evenementen, waarmee zij meer bekendheid beoogt te geven aan de “Rhythm and Blues”-muziekstijl. Om dit doel te bereiken organiseert belanghebbende eenmaal per jaar een tweedaags festival. Bij de organisatie van dit jaarlijkse festival zijn ongeveer 450 vrijwilligers betrokken. Belanghebbende streeft naar een zodanig overschot dat de continuïteit van haar activiteiten verzekerd is. De opbrengsten die worden gegenereerd blijven in de stichting en worden enkel aangewend om het jaarlijkse festival te organiseren. Belanghebbende streeft derhalve geen particuliere belangen na. Het festival wordt niet georganiseerd voor een beperkte kring van personen. Integendeel, belanghebbende poogt een zo breed mogelijk publiek te trekken. Dat een kostendekkende vergoeding aan entreegeld wordt geheven, doet niet af aan het algemeen nuttige doel dat door belanghebbende wordt nagestreefd. De opbrengsten dienen immers ter continuering van de algemeen nut beogende activiteiten. Ook de bepaling in de statuten, dat het liquidatieoverschot ten goede dient te komen aan een liefdadig doel, sluit het nastreven van een particulier belang uit. Dat de optredende musici een ‘normale’ gage ontvangen, maakt evenmin dat belanghebbende hun particuliere belang beoogt te dienen. Het doel van belanghebbende is immers niet om deze muzikanten van een gage te voorzien, maar dient ertoe de Rhythm and Blues muziekstijl bij een breed publiek onder de aandacht te brengen. Het vorenoverwogene brengt mee dat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende een algemeen maatschappelijk belang nastreeft en derhalve als een lichaam als bedoeld in artikel 6, onderdeel a van de Wet kan worden aangemerkt.
4.4.2.Nu de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, zijn partijen het erover eens dat een bedrag van € 8.164 aan fictieve loonkosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de Wet in aanmerking moet worden genomen. De belastbare winst alsmede het verrekende verlies van belanghebbende bedragen dan € 38.598 leidend tot het belastbare bedrag van nihil.
Boete
4.5.Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd van, uiteindelijk, € 68. Nu niet in geschil is dat belanghebbende haar aangiftegegevens in elk geval te laat heeft ingediend, is die boete terecht opgelegd. De onderhavige boete is opgelegd bij beschikking van 17 februari 2007. Sinds die datum zijn op de dag van de uitspraak meer dan twee jaar verstreken. Gezien de hoogte van het bedrag van de boete volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden en verbindt daar verder geen gevolgen aan.
Slotsom
4.6.Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet worden beslist als hierna is vermeld.
5.Proceskosten
5.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.615 (1 punt voor het indienden van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 166, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5).
5.2.De rechtbank is van oordeel dat geen omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht aannemelijk zijn geworden op grond waarvan in het onderhavige geval een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten uitgesproken moet worden. De omstandigheden dat de inspecteur belanghebbende in het bezwaar niet heeft gehoord en de vraag of belanghebbende een algemeen nut beogende instelling is, onbeantwoord heeft gelaten, aannemende dat dit omstandigheden zijn als hiervoor bedoeld, zijn daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de beschikking tot vaststelling van het met de belastbare winst over 2005 verrekende verlies;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking tot vaststelling van het verrekening van met de belastbare winst over 2005 verrekende verlies;
-stelt het met de belastbare winst over 2005 verrekende verlies vast op € 38.598;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.615 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.
De griffier, de voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.