vonnis
RECHTBANK ARNHEMARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 186525 / HA ZA 09-1164
Vonnis van 27 januari 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. ing. H.J.M. Smelt te Veldhoven,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. L.F. van Wijck te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 oktober 2009
- de conclusie van antwoord in reconventie.
- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is sinds 1 oktober 1979 eigenaar van een perceel grond met daarop een woning, staande en gelegen te [woonplaats], aan het [adres], thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C, nummer 1597, groot 0.2.85 ha. [eiseres] woont sinds haar geboorte op 8 oktober 1943 in de woning. Zij heeft het perceel van haar ouders gekocht.
2.2. [gedaagden] zijn sinds 3 maart 1989 eigenaar van een perceel grond met daarop een woning, staande en gelegen te [woonplaats], aan het [adres 2], thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie C, nummer 2236, groot 0.12.35 ha.
2.3. De partijen zijn buren en hun percelen grenzen aan elkaar. De woningen staan circa 2.50 meter uit elkaar. Die ruimte wordt onder meer door [eiseres] als inrit gebruikt. De kadastrale grens tussen de percelen loopt vanaf het [straat] over de inrit op een afstand van 8 tot 20 cm van de woning van [eiseres] en zo verder tot aan het achterliggende perceel met nummer 2691 (verder: het grenspunt).
2.4. Op het perceel van [gedaagden] is in 1927 een erfdienstbaarheid “van kosteloos recht van uit en overweg naar en van het [straat] over de strook grond gelegen tusschen het bij deze verkochte en het op het lijdend erfstaande huis (de inrit, rechtbank), en wel vanaf het [straat] tot 6 meter voorbij dit huis” gevestigd, ten gunste van het perceel van [eiseres].
2.5. In het verlengde van de woning van [gedaagden] staat een schuur. Tussen de het verst van het [straat] gelegen hoek van de schuur en het grenspunt staat een hekwerk bestaande uit paaltjes met circa 50 cm hoog gaas. Het tussen de kadastrale grens en het hekwerk liggende perceelsgedeelte dat achter het perceelsgedeelte ligt waarop het recht van erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend, wordt hierna aangeduid als: de strook grond.
3. De vordering en het verweer in conventie
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. voor recht zal verklaren dat het hekwerk (feitelijke grens) dat in het verlengde van de woning / schuur van [gedaagden] staat de juridische eigendomsgrens vormt tussen de percelen van de partijen, alsmede voor recht zal verklaren dat de grond gelegen tussen de kadastrale grens en de feitelijke grens door verjaring eigendom van [eiseres] is geworden;
b. [gedaagden] zal veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan het bij het kadaster laten vastleggen en registreren van de erfgrens conform de feitelijke situatie, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij daarmee in verzuim zijn, althans zal bepalen dat dit vonnis in de plaats van de akte zal treden;
c. [gedaagden] in de proceskosten zal veroordelen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval dat voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij eigenaar van de strook grond is geworden door verkrijgende verjaring aangezien zij en haar rechtsvoor-gangers de strook grond al sinds 1965, dus al meer dan 40 jaar, onafgebroken in bezit hebben. Het bezit blijkt uit het feit dat zij een coniferenhaag aan haar zijde van het hekwerk heeft geplant en bestrating op de strook grond heeft laten aanleggen.
3.3. [gedaagden] voeren gemotiveerd verweer met conclusie dat de rechtbank [eiseres] in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen en haar in de proceskosten zal veroordelen.
3.4. [gedaagden] voeren daartoe in hoofdzaak aan dat niet aan het bezitsvereiste is voldaan, zodat geen verjaringstermijn is gaan lopen.
4. De vordering en het verweer in voorwaardelijke reconventie
4.1. [gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat als perceelsgrens tussen de percelen van de partijen geldt de kadastrale grens en [eiseres] zal veroordelen om het zich binnen deze grens gelegen perceel van [gedaagden] (en meer specifiek doch niet uitsluitend de strook grond) met al de degenen die en al hetgeen dat zich daarin en daarop van harentwege bevinden respectievelijk bevindt, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis volledig te verlaten en te ontruimen en ter vrije beschikking van [gedaagden] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,-- per dag voor iedere dag dat niet of niet geheel aan dit vonnis is voldaan;
b. [eiseres] zal veroordelen om te verwijderen en verwijderd te houden de bloempotten en andere zaken die zich bevinden op het aan [gedaagden] in eigendom toebehorende pad gelegen tussen de woningen van de partijen, meer specifiek het pad waarop de erfdienstbaarheid van weg rust, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,-- per dag voor iedere dag dat niet of niet geheel aan dit vonnis is voldaan;
c. [eiseres] in de proceskosten zal veroordelen.
4.2. [gedaagden] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [eiseres] zich ten onrechte als eigenaar van de strook grond beschouwt en ten onrechte weigert het gebruik daarvan te staken, alsmede dat zij ten onrechte op het pad waarop de erfdienstbaarheid rust bloempotten heeft geplaatst.
4.3. [eiseres] voert gemotiveerd verweer met conclusie dat de rechtbank [gedaagden] in hun vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans hen deze zal ontzeggen en hen in de proceskosten zal veroordelen.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. [eiseres] stelt dat de strook grond in ieder geval al sinds 1965 eerst bij haar rechtsvoorgangers en later bij haar in gebruik is, dat [ ] [betrokkene], de rechtsvoorganger van [gedaagden] (verder: [betrokkene]), haar in 1978 toestemming heeft gegeven tot oprichting van het hekwerk op de huidige plaats, dat het hekwerk voordien stond tussen de het dichtst bij het [straat] gelegen hoek van de schuur en het grenspunt van de percelen en dat Monsemius het plaatsen van de coniferenhaag heeft gedoogd. Volgens [eiseres] heeft [betrokkene] haar in 1978 gezegd dat hij toch niets meer aan de strook grond had.
5.2. [gedaagden] betwisten in de eerste plaats dat [eiseres] de strook grond in bezit heeft. Zij houdt niet voor zichzelf maar voor [betrokkene] en zijn rechtsopvolgers vanwege diens toestemming om de strook grond te gebruiken, aldus [gedaagden] Verder voeren [gedaagden] aan dat het feit dat [eiseres] coniferen heeft geplant en bestrating heeft laten aanleggen onvoldoende is om aan te nemen dat zij die strook in bezit heeft en tenslotte dat aan het aannemen van bezit in de weg staat dat de strook grond niet is afgescheiden van het perceelsgedeelte waarop het recht van erfdienstbaarheid rust.
5.3. Voor eigendomsverkrijging door de extinctieve verjaring van art. 3:105 BW is bezit vereist. Artikel 3:107 BW bepaalt dat bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Dat betekent het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie eigenaar te zijn. Wanneer de uitoefening van de feitelijke macht is of kan zijn gebaseerd op een persoonlijk recht, is er geen sprake van bezit maar van houderschap. De maatstaven van artikel 3:107 BW e.v. verschillen niet van de maatstaven die onder het oude recht golden. Volgens artikel 1992 BW (oud) dient het bezit ondubbelzinnig te zijn. Dat is niet het geval indien de machtsuitoefening evengoed kan wijzen op een gebruik als eigenaar als op een gebruik in een andere hoedanigheid, zoals krachtens een persoonlijk of een beperkt recht.
5.4. Blijkens de stellingen van [eiseres] is zij het gedeelte van de strook grond tussen het oorspronkelijke hekwerk en het huidige hekwerk met toestemming van [betrokkene] gaan gebruiken. Zij is dat gedeelte dus niet voor zichzelf maar voor [betrokkene] (en zijn rechtsopvolgers) gaan houden. Omdat [eiseres] geen onderscheid maakt tussen de grondslag van de machtsuitoefening over het gedeelte van de strook grond dat zij voor [betrokkene] is gaan houden en de grondslag van de machtsuitoefening over het andere gedeelte, ligt het niet voor de hand om er van uit te gaan dat zij het andere gedeelte voor zichzelf is gaan houden. De omstandigheid dat [betrokkene] zou hebben gezegd dat hij toch niets meer aan de (hele) strook grond had, wijst er op zichzelf al evenmin op dat [eiseres] dat gedeelte van de strook grond voor zichzelf is gaan houden. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de machtsuitoefening over de strook grond op een persoonlijk gebruiksrecht is gebaseerd. Reeds omdat niet aan het vereiste van ondubbelzinnig bezit is voldaan kan [eiseres] daarvan geen eigenaar door verjaring zijn geworden. Haar vorderingen zullen worden afgewezen.
5.5. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiseres] in de proceskosten worden veroordeeld. . De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat EUR 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.166,00;
in reconventie
5.6. Gelet op het in conventie overwogene zal de in rechtsoverweging 4.1 sub a. bedoelde vordering worden toegewezen als na te melden.
5.7. Het in rechtsoverweging 4.1 sub a. gevorderde omvat het sub b. gevorderde. [gedaagden] hebben daarom geen belang bij afzonderlijke toewijzing van het sub b. gevorderde.
5.8. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiseres] in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op
EUR 226,00 (1/2 punt × tarief EUR 452,00) voor salaris advocaat
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. wijst de vordering af;
6.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op EUR 1.166,--
in reconventie
6.3. verklaart voor recht dat als perceelsgrens tussen de percelen van de partijen geldt de kadastrale grens;
6.4. veroordeelt [eiseres] om het zich binnen deze grens gelegen perceel van [gedaagden] met al de degenen die en al hetgeen dat zich daarin en daarop van harentwege bevinden respectievelijk bevindt, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis volledig te verlaten en te ontruimen en ter vrije beschikking van [gedaagden] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag dat niet of niet geheel aan dit vonnis is voldaan, met een maximum van
€ 5.000,--;
6.5. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op EUR 226,--;
6.6. verklaart de veroordeling sub 6.4. uitvoerbaar bij voorraad;
6.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A Walda en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2010.