Sector civiel recht
zaaknummer: 131821 / KG ZA 12-204
datum vonnis: 4 oktober 2012 (l.w.)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. P.F. Wolbers te Delden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
procederende in persoon.
1. De procedure
1.1. [Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 27 september 2012. Aansluitend op de mondelinge behandeling in de rechtbank heeft te [plaats] een gerechtelijke plaatsopneming plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] vergezeld door mr. A. de Witte, een kantoorgenoot van mr. P.F. Wolbers, en [gedaagde], in persoon verschenen. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. Vaststaande feiten
2.1. Partijen zijn buren. [Eiser] woont aan de [adres] te [plaats]. [Gedaagde] woont aan de [adres] te [plaats].
2.2. Ter hoogte van de erfgrens, die zich tussen de achtertuinen van partijen bevindt, staan aan de kant van [gedaagde] twee coniferen en enkele rododendronstruiken.
2.3. Voor de (laag gelegen) garages van [eiser] en [gedaagde] ligt een waterafvoer. [Gedaagde] heeft begin dit jaar een drempel geplaatst in haar deel van de waterafvoer.
3. Het geschil
3.1. Bij de dagvaarding vordert [eiser] – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] primair te veroordelen om de coniferen en de rododendronstruiken met minimaal de helft van de hoogte in te korten, een en ander op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert [eiser] toestemming aan hem te verlenen om het perceel van [gedaagde] te betreden om de coniferen en rododendronstruiken voor rekening van [gedaagde] in te laten korten, een en ander op straffe van een dwangsom.
Voorts vordert [eiser], na eisvermindering ter zitting, primair [gedaagde] te veroordelen om voor haar rekening de drempel in de gemeenschappelijke afvoergoot te verwijderen en de afvoergoot in de oorspronkelijke staat te herstellen, een en ander op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert [eiser] toestemming aan hem te verlenen om voor rekening van [gedaagde] de drempel in de gemeenschappelijke afvoergoot te laten verwijderen en de afvoergoot in oorspronkelijke staat te laten herstellen, een en ander op straffe van een dwangsom.
Tot slot vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Reeds de enkele stelling van [eiser] dat hij thans hinder ondervindt van de bomen en de waterafvoer, rechtvaardigt het vorderen van een voorlopige voorziening in kort geding. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
4.2. De voorzieningenrechter zal de vorderingen met betrekking tot de hinder van de bomen en de hinder van de waterafvoer hieronder afzonderlijk behandelen.
4.3. Hinder bomen
Op grond van artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) mag de eigenaar van een erf niet in een mate die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen, zoals onder meer het onthouden van licht.
[Eiser] heeft gesteld dat hij als gevolg van de hoogte van de coniferen en rododendronstruiken onvoldoende lichtinval in zijn tuin en in zijn woning heeft. Gelet op het ter zitting verhandelde en de opneming van de situatie ter plaatse, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiser] als gevolg van de hoogte van de coniferen en de rododendronstruiken niet zoveel minder lichtinval in zijn tuin en in zijn woning heeft, dat daardoor sprake is van onaanvaardbare lichtbelemmering. De omvang van de coniferen en rododendronstruiken brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen onrechtmatige hinder aan [eiser] toe.
De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat de afmetingen van de coniferen en de rododendronstruiken niet buitenproportioneel zijn. De hoogte van de coniferen en rododendronstruiken is niet buitengewoon in tuinen als de onderhavige. Binnen het gezichtsveld bevinden zich hogere bomen.
4.4. Hinder waterafvoer
Op grond van artikel 5:39 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
[Eiser] heeft gesteld dat hij als gevolg van het plaatsen van de drempel in de gemeenschappelijke waterafvoer wateroverlast in zijn garage en kelder heeft. [Gedaagde] heeft gesteld dat zij de drempel heeft geplaatst om te voorkomen dat gebladerte uit de waterafvoer van [eiser] in haar waterafvoer terechtkomt en deze verstopt.
Gelet op het ter zitting verhandelde en de opneming van de situatie ter plaatse, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de wijziging in de loop van het afvoerwater onrechtmatige hinder aan [eiser] toebrengt. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat het doel van de drempel niet is om regenwater tegen te houden, maar om gebladerte tegen te houden. De afwatering als zodanig wordt niet belemmerd. Dit bleek tijdens de gerechtelijke plaatsopneming. Hoewel het toen pijpenstelen regende, is niet gebleken dat de waterafvoer de grote hoeveelheden regenwater niet aankon. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook hier geen sprake van onrechtmatige hinder.
4.5. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Die kosten bestaan uit het griffierecht ad € 267,00 dat [gedaagde] als gevolg van haar verschijning verschuldigd is geworden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 267,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.