Nr. 14/00724 B
Zitting: 9 september 2014
|
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[klaagster]
|
1. De Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 15 november 2013 het door klaagster ingediende klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave aan klaagster gelast van € 11.000,-.
2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant cassatieberoep ingesteld.
3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 10 juni 2013 door de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland onder [betrokkene] gelegde beslag op een aan klaagster toebehorend geldbedrag van € 11.000,- en de teruggave daarvan aan klaagster.
(...)
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaar na voornoemde inbeslagneming.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank klaagster redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden.”
4.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een kennisgeving van inbeslagneming waaruit kan worden afgeleid wat de grondslag voor het beslag is geweest. Bij de stukken bevindt zich wel de Conclusie OM van 4 november 2013 met daaraan gehecht het ‘Advies Openbaar Ministerie inzake het klaagschrift ex artikel 552 Wetboek van Strafvordering van 17 september 2013’ gedateerd 31 oktober 2013.1 Dit Advies houdt onder meer in dat het openbaar ministerie van mening is dat er nog steeds sprake is van een strafvorderlijk belang en dat het naar de mening van het openbaar ministerie niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter – later oordelend – de verbeurdverklaring van het beslag zal bevelen in de strafzaak tegen de verdachten [betrokkene] en Th. Dera. Voorts is in de Conclusie aangekruist de opmerking: ‘Bezwaar tegen teruggave (overige) goederen i.v.m. verbeurdverklaring/onttrekking aan het verkeer (94 lid 1 Sv)’. Uit deze stukken volgt dat de beslaglegging heeft plaatsgevonden op grond van art. 94 Sv.
4.4. In geval van een beklag tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter ten eerste te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Indien dat niet het geval is en een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.2
4.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat klaagster als rechthebbende kan worden aangemerkt en het door haar ingediende klaagschrift gegrond verklaard. De Rechtbank heeft echter verzuimd om voorafgaand aan deze toets na te gaan of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. De Rechtbank heeft dan ook een onjuiste maatstaf gehanteerd.
5. Het middel slaagt.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,