Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X N.V. c.s. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 september 2005, nr. 04/04954, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft over het tijdvak juli 2004 op aangifte een bedrag aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 juli 2008, fiscale eenheid Koninklijke Ahold N.V., C-484/06, BNB 2008/282.
3. Beoordeling van het middel
Voor zover het middel berust op de opvatting dat artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 onverbindend is wegens strijd met gemeenschapsrecht faalt het, nu het uitgaat van een uitlegging van gemeenschapsrecht die niet te verenigen is met hetgeen het Hof van Justitie heeft geoordeeld in het hiervoor onder 2 vermelde arrest. Op de gronden vermeld in het arrest van de Hoge Raad van heden in de zaak met nummer 41412 kan het middel ook voor het overige geen doel treffen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.