[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van – kort weergegeven – afpersing (feiten, 1, 3, 4, 5 en 6) en een poging tot diefstal met geweld (feit 2), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden onder meer reclasseringstoezicht en deelname aan behandeling in de verslavingszorg
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en de vorderingen van eerder vermelde benadeelde partijen integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en maatregelen en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren. De advocaat-generaal betrekt daarbij de aard en de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de omstandigheid dat verdachte weinig zelfinzicht en compassie met de slachtoffers heeft getoond. Daarnaast heeft de strafoplegging een symboolfunctie, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft het hof verzocht het beroepen vonnis te bevestigen voor wat betreft de bewezenverklaring en de strafoplegging. Door de verdediging is betoogd dat er geen strafverzwarende omstandigheden aan de orde zijn. Volgens de verdediging kwam het plan om een overval te plegen niet van haar cliënt maar van zijn dealer en heeft hij onder druk van zijn dealer daar uitvoering aan gegeven. Hij heeft gehandeld vanuit financiële en verslavingsproblemen. Voorts heeft haar cliënt meegewerkt aan het politieonderzoek en volledige openheid van zaken gegeven. De verdediging heeft bepleit om bijzondere voorwaarde(n) te stellen opdat haar cliënt kan worden behandeld voor verslavingsproblematiek en worden begeleid bij het onder controle krijgen en houden van zijn cocaïneverslaving.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich in het korte tijdsbestek van twee weken schuldig gemaakt aan een vijftal gewapende overvallen op tankstations en een poging daartoe. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke overvallen hier vaak nog jaren lang last van ondervinden en dat de herinnering aan de overval hen vaak nog in hun dagelijks functioneren hinderen. Dat dit in onderhavige zaak ook het geval is, blijkt wel uit de slachtofferverklaringen waaruit naar voren komt dat de overvallen een grote impact hebben gehad op de persoonlijke levens van de slachtoffers. Een van de slachtoffers (feit 4) heeft aangegeven dat zij er een posttraumatische stressstoornis (PTSS) aan heeft overgehouden en dat ze ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog steeds onder psychologische behandeling staat. Een ander slachtoffer is twee maal door de verdachte overvallen (feit 1 en feit 5). Het slachtoffer van feit 2 heeft aangegeven dat hij in 2014 al eens is overvallen en toen is neergestoken.
De verdachte heeft zich echter laten leiden door eigen gewin. Hij pleegde de overvallen om aan geld te komen om te voorzien in zijn drugsgebruik en om de schulden die hij door zijn drugsgebruik had opgebouwd af te betalen.
Het hof wil aannemen dat de verdachte door zijn drugsdealer onder druk is gezet om zijn schulden te betalen. Maar de keuze op welke wijze de verdachte ging terugbetalen, komt geheel voor zijn eigen rekening. Het hof acht de keuze voor gewelddadige criminaliteit ronduit onaanvaardbaar. Verdachte heeft slechts verklaard dat hij “geen andere uitweg zag”, maar heeft kennelijk zelfs geen andere oplossingen voor zijn schuld (naar zijn zeggen ongeveer 1.500,- euro) overwogen.
Al het vorenstaande afwegende en in het bijzonder de ernst van het bewezen verklaarde en het leed dat verdachte hiermee heeft bezorgd bij de slachtoffers van de overvallen, is het hof van oordeel dat niet volstaan kan worden met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Het hof heeft daarbij onder ogen gezien dat de op te leggen straf, gelet op het bepaalde in artikel 14a lid 2 Wetboek van Strafrecht, een deels voorwaardelijke veroordeling in de weg staat, maar komt desondanks niet tot een ander oordeel.
Overwegingen betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen
De verdediging heeft bepleit om, gelet op de beperkte draagkracht van de verdachte, bij toewijzing van de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade van de benadeelde partijen de toe te kennen vergoeding te matigen en heeft verzocht om geen schadevergoedingsmaatregelen op te leggen dan wel termijnbetaling toe te staan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vordering benadeelde partijen
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en het daardoor veroorzaakte leed bij de benadeelde partijen, en op de mate van schuld van de verdachte (strafrechtelijk opzet) ziet het hof geen aanleiding voor een billijkheidsmatiging mede gelet op de hoogte van de gevorderde immateriële schade die het hof bepaald niet onredelijk voorkomt. Daarnaast merkt het hof nog op dat gelet op de nog betrekkelijk jonge leeftijd van de verdachte (hij is nu 30 jaar), hij nog voldoende mogelijkheden heeft om zijn inkomenspositie te verbeteren. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de gevorderde bedragen tot vergoeding van de immateriële schade te matigen. Termijnbetaling staat bij de beoordeling van een civiele vordering niet ter discretie van de rechter, maar van partijen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt dat dat slechts in uitzonderlijke gevallen het gebrek aan draagkracht van de verdachte aan toewijzing van de maatregel in de weg staat. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis.
De enkele omstandigheid dat verdachte tijdens zijn detentieperiode geen inkomsten kan verwerven als door de verdediging aangevoerd kan naar het oordeel van het hof niet als zo’n bijzondere omstandigheid worden aangevoerd. Dat heeft evenzeer te gelden voor mogelijke andere door verdachte opgebouwde en openstaande schulden. Zulks te meer nu verdachte zoals het hof reeds hiervoor heeft overwogen nog voldoende mogelijkheden heeft om zijn inkomstenpositie te verbeteren. Verdachte kan met het CJIB overleggen over eventuele termijnbetaling. Het hof wil zo een termijnbetaling niet opleggen, reeds niet omdat dit leidt tot uitstel van betaling ten nadele van de slachtoffers.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1 en feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.583,20 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Het hof komt tot dezelfde beoordeling als de rechtbank en zal deze vordering volledig toewijzen, met de wettelijke rente vanaf de dag van het delict (feit 5).
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.263,48, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.013,48, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag € 1.263,48. Anders dan de rechtbank acht het hof het gevorderde bedrag voor immateriële schade (€ 1.250,-) in zijn geheel billijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is zulks te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 12 januari 2016, de dag dat de schade is ontstaan..
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 633,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft – blijkens haar vonnis – abusievelijk verondersteld dat [benadeelde 3] een vordering heeft ingesteld strekkende tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 893,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het voegingsformulier van [benadeelde 3] blijkt dat zij een bedrag van € 260,00 op het subtotaal van € 893,40 van de vordering in mindering heeft gebracht omdat de verzekering de schade tot dit bedrag reeds heeft vergoed. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 108,40, te vermeerderen de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is in derhalve in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof acht toewijsbaar het gevorderde bedrag van € 108,40 ter zake van gestolen rookwaren te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2016
De overige schadeposten (€ 225,- wegens dubbele personeelsbezetting na de overval en € 300,- wegens begeleiding overvallen medewerker) zijn, hoewel zij blijk geven van goed werkgeverschap, niet aan te merken als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde feit als bedoeld in art. 361 lid 2 onder b Wetboek van Strafvordering, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Immers de benadeelde partij lijdt deze schade als werkgever en de werkgever is – anders dan de overvallen medewerker en anders dan de benadeelde partij als eigenaar van de gestolen rookwaren – niet rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit getroffen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 4)
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag € 1.500,00. Anders dan de rechtbank acht het hof het gevorderde bedrag voor immateriële schade (€ 1.500,-) in zijn geheel billijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is zulks te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 15 januari 2016, de dag dat de schade is ontstaan.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 6)
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.060,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag € 1.060,00. Anders dan de rechtbank acht het hof het gevorderde bedrag voor verlies werkuren (€ 60,-) in zijn geheel toewijsbaar.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is zulks te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 22 januari 2016, de dag dat de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 6)
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 547,75 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Het hof komt tot dezelfde beoordeling als de rechtbank en zal deze vordering volledig toewijzen, met de wettelijke rente vanaf de dag van het delict (feit 6).
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 6)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 547,75 (vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfenzeventig eurocent) bestaande uit materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan de schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde 6] , ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 547,75 (vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfenzeventig eurocent) bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. H.A.W. Vermeulen en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 6 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.