GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
18 juni 2003
nummer BK-02/02968
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst (thans: Belastingdienst P), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende alsmede namens de Inspecteur mevrouw mr. drs. A.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is gedurende 1999 werkzaam als IT-specialist bij B. Hem is in dat jaar een zogeheten marktwaardetoeslag verstrekt. De toeslag van ƒ 14.822 is hem in twee termijnen uitbetaald. In januari 1999 in eerste termijn ƒ 7.327,31 en in juli 1999 in tweede termijn ƒ 7.494,26. B besloot in 1998 tot invoering van de marktwaardetoeslag. B had in die periode door schaarste op de arbeidsmarkt moeite om gekwalificeerd IT-personeel te vinden. Voorts had zij problemen met het behouden van gekwalificeerd personeel, hetgeen werd veroorzaakt door de omstandigheid dat de salarissen van IT-personeel bij B niet geheel marktconform was. De toeslag heeft tot 1 april 2002 bestaan.
2. In geschil is of de marktwaardetoeslag naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) dient te worden belast.
3. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij niet het voornemen heeft gehad noch dat derden hem ertoe hebben bewogen om zich als IT-specialist aan een andere werkgever te binden. Gelet hierop acht het Hof niet aannemelijk dat de toeslag aan belanghebbende is verstrekt om te verhinderen dat hij werkzaamheden elders zou gaan verrichten. Naar 's Hofs oordeel is de toeslag verstrekt om belanghebbende ertoe te brengen aan te blijven en zijn IT-werkzaamheden bij B te blijven verrichten. De stelling van belanghebbende dat de toeslag niet werd toegekend ingeval van opzegging van het dienstverband bij B vóór de uitbetaling van de toeslag, doet aan voormeld oordeel niet af. De toeslag kan dan ook niet worden aangemerkt als te zijn genoten ter zake van het nalaten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet, zodat het bijzondere tarief als bedoeld in artikel 57 van de Wet geen toepassing kan vinden.
4. Belanghebbende stelt voorts dat de Inspecteur bij twee andere belastingplichtigen de toeslag wel heeft belast naar het bijzondere tarief, en dat andere eenheden van de Belastingdienst ook het bijzondere tarief hebben toegekend. Uit hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht kan niet worden afgeleid dat de Inspecteur een bewust begunstigend beleid voert dan wel in de meerderheid van de met de situatie vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten. De door belanghebbende overgelegde brief van 25 maart 2002, waaruit blijkt dat bij één belastingplichtige het bijzondere tarief op grond van het vertrouwensbeginsel is toegepast, is hiervoor onvoldoende. Voorts heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een door andere eenheden gevoerd begunstigend beleid. Een schending van het gelijkheidsbeginsel heeft derhalve niet plaatsgevonden.
5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 18 juni 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.
(Salomons) (Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.