en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. A. van der Pol, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde]
(de vrouw),
die woont in [woonplaats2] ,
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. J.S. Bauer, die kantoor houdt te Leeuwarden.
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1.
Voor het verloop van het geding tot 9 april 2024 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum.
1.2.
Ter griffie van het hof is nadien binnengekomen:
- een journaalbericht namens de man op 22 april 2024 met bijlagen.
1.3.
Naar aanleiding van het hiervoor in 1.1 vermelde tussenarrest heeft op 2 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2 De kern van de zaak
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Vanaf 30 januari 2004 tot 30 mei 2021 hebben zij een gezamenlijke huishouding gevoerd. Daarvoor hebben partijen op 2 april 2008 een samenlevingsovereenkomst getekend.
2.2.
De vrouw heeft op 30 mei 2021 de relatie beëindigd. Partijen hebben bij de rechtbank geprocedeerd over de verdeling van verscheidene bestanddelen van de gemeenschap die tussen partijen is ontstaan.
2.3.
Het gaat in deze procedure in hoger beroep over de vraag of de vrouw eventueel na verrekening nog een bedrag van € 10.916,88 moet betalen aan de man wegens schenkingen die gedurende de affectieve relatie zijn ontvangen.
2.4.
De man heeft bij de rechtbank gevorderd, voor zover in hoger beroep van belang, dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de door beide partijen ondertekende overeenkomst van 20 augustus 2021 op straffe van een dwangsom en dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.619,88, vermeerderd met wettelijke rente.
2.5.
De rechtbank heeft deze vorderingen van de man ten aanzien van de schenkingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
3 Het oordeel van het hof
3.1.
De man heeft twee bezwaren (grieven) gericht tegen het oordeel van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat het voorstel om de tijdens de affectieve relatie ontvangen schenkingen te verrekenen uit de koker van de vrouw kwam. Anders dan de vrouw heeft betoogd ziet het hof dit niet als nieuwe grief, maar als een verduidelijking van de twee grieven die de man in zijn memorie van grieven heeft opgenomen. Het hof zal deze stelling ook als zodanig behandelen.
overeenkomst
3.2.
De man stelt allereerst dat partijen op 20 augustus 2021 een overeenkomst hebben gesloten waarin partijen een alomvattende regeling hebben willen maken. De rechtbank heeft volgens de man ten onrechte overwogen dat partijen deze overeenkomst hebben willen herzien en dat geen nakoming kan worden gevorderd. Hoewel partijen niet hebben gehandeld conform de overeenkomst, hebben partijen in ieder geval wel duidelijke afspraken gemaakt omtrent de ontvangen schenkingen. Ten aanzien van de schenkingen vordert de man dan ook nakoming van de overeenkomst.
3.3.
Het hof is van oordeel dat de man geen beroep meer kan doen op de overeenkomst van 20 augustus 2021. Partijen hebben aanvankelijk beoogd een regeling te treffen die bindend was voor beide partijen. Dat heeft geleid tot de overeenkomst van 20 augustus 2021 die door beide partijen is ondertekend met dat doel voor ogen. De man heeft na overleg met zijn financieel adviseur in een mail van 26 augustus 2021 aan de vrouw echter aangegeven dat hij een lager bedrag wilde betalen dan het in de overeenkomst opgenomen bedrag van
€ 25.141,54. De vrouw heeft in reactie hierop in een e-mail van 27 augustus 2021 aangegeven dat zij hiermee niet akkoord gaat en dat zij wenst dat de overeenkomst komt te vervallen. Partijen zijn vervolgens onder begeleiding van een mediator in contact gebleven over de verdere afwikkeling van de gemeenschap.
Uit deze omstandigheden heeft de vrouw naar het oordeel van het hof mogen afleiden dat de man zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet ging nakomen in de zin van artikel 6:80 lid 1 sub b BW. De vrouw was daarmee gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden op de voet van artikel 6:265 BW. Zij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt in haar mail van 27 augustus 2021 waarin zij wenst dat de overeenkomst komt te vervallen. Het hof legt dit uit als een ontbindingsverklaring in de zin van artikel 6:267 BW.
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat ontbinding van de gehele overeenkomst niet gerechtvaardigd was. Het initiatief om de overeenkomst te wijzigen kwam van de man op 26 augustus 2021. Kennelijk zag de man daarbij ruimte om nog aanpassingen te maken aan de overeenkomst. De man heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt dat inhield dat bij niet-acceptatie van het voorstel teruggevallen zou moeten worden op de overeenkomst. Ook is niet gebleken dat de man nadat de vrouw de overeenkomst had ontbonden daartegen bezwaar heeft gemaakt of dat hij nakoming vorderde van de overeenkomst. De man heeft dit standpunt voor het eerst in deze procedure ingenomen. Dit maakt dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. Dat partijen na de e-mail van de vrouw op 27 augustus 2021 in onderhandeling zijn gebleven en dat de man kennelijk bij de mediator heeft aangegeven te willen terugvallen op de overeenkomst, maakt het voorgaande niet anders. Dat het voorstel van de man voortvloeide uit een rekenfout van zijn financieel adviseur komt daarbij voor rekening en risico van de man.
Het voorgaande betekent dat de overeenkomst is ontbonden en de man daarvan geen nakoming meer kan vorderen.
vergoedingsrecht
3.4.
Voor zover de overeenkomst tussen partijen niet meer zou gelden heeft de man aangevoerd dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter hoogte van € 10.619,88, omdat de schenkingen die tijdens de affectieve relatie zijn verkregen tot zijn privévermogen behoorden en het geld is gebruikt ten behoeve van de woning.
3.5.
Het hof volgt de man niet in zijn betoog. Gedurende de affectieve relatie zijn vanuit de families van zowel de man als de vrouw schenkingen ontvangen, waarvan het grootste deel van de familie van de man afkomstig was. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze schenkingen bestemd waren voor het privévermogen van de man en niet voor partijen gezamenlijk. Daarvoor is onvoldoende dat de vrouw na beëindiging van de relatie heeft voorgesteld om het bedrag te vergoeden dat de man per saldo aan schenkingen heeft ontvangen. Het hof leest hierin geen erkenning door de vrouw dat de schenkingen privé zijn ontvangen. Ook in de omstandigheid dat de schenkingen werden overgemaakt op de gezamenlijke bankrekening van partijen, ziet het hof een aanwijzing dat de bedragen aan partijensamen zijn geschonken. Dat dit de enige bankrekening van partijen zou zijn, maakt dit niet anders, nu niets de man ervan weerhield om een andere bankrekening op eigen naam te openen indien hij duidelijk wilde maken dat de schenkingen behoorden tot zijn privévermogen. Ook hebben partijen tijdens de relatie geen administratie bijgehouden waaruit blijkt dat de schenkingen tot het privévermogen van de man behoorden.
Los van de beoordeling of de schenkingen privé dan wel gezamenlijk zijn verkregen, is bovendien niet gebleken dat de schenkingen zodanig zijn besteed dat dit een vergoedingsvordering rechtvaardigt. De man, op wie de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van het bestaan van een vergoedingsrecht, stelt in dat kader dat de schenkingen zijn gebruikt voor investeringen in en onderhoud van de woning. De man heeft echter nagelaten bankafschriften of facturen over te leggen waaruit een rechtstreeks verband blijkt tussen de ontvangst van de schenking en de door de man gestelde investeringen en/of onderhoudskosten, zodat de man zijn stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.
Omdat niet is gebleken dat de man de schenkingen privé heeft ontvangen en, voor zover daar al sprake van zou zijn, evenmin is gebleken dat deze bedragen zijn geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning, zal de vordering van de man op dit punt worden afgewezen.
3.6.
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de man nodeloos hoger beroep heeft ingesteld en bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).
4 De beslissing
Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 15 maart 2023;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Veenstra, L. van Dijk en M.J. van Lingen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: