Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2018 met parketnummer 18-730313-15 in de strafzaak tegen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring en veroordeling van verdachte ten aanzien van de onder 1 primair en feit 2 tenlastegelegde feiten, tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Ten aanzien van feit 3 heeft de advocaat-generaal gevorderd toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. Schuurman, naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 27 september 2015 en 28 september 2015 te [plaats 1] , in elk geval in de gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand, (gelegen aan of bij [straat 1] , aldaar), heeft weggenomen (uit een kluis) een (grote) hoeveelheid geld (te weten (ongeveer) 23.400,= euro) en/of meerdere kassaladen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [supermarkt] [plaats 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij in of omstreeks de periode bevattende de dagen 27 september 2015 en 28 september 2015 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , en/of [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid geld, te weten (ongeveer) 23.400 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het door misdrijf verkregen geld betrof;
2.
hij op of omstreeks 28 september 2015 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een verblijfsdocument ("VERBLIJFSTITEL"), ten name van [naam 1] , geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats 1] , immers heeft verdachte na een staandehouding door een of meerdere dienstdoende politiemedewerker(s) en nadat verdachte was gevraagd een identiteitsbewijs te overhandigen, toen aldaar dat bovengenoemde verblijfsdocument ("VERBLIJFSTITEL"), ten name van [naam 1] , geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats 1] overhandigd;
3.
hij op of omstreeks 28 september 2015 te [plaats 2] , toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke voornaam en/of achternaam en/of geboortedatum heeft opgegeven, immers gaf verdachte valselijk op te zijn [naam 1] , geboren op [geboortedag 1] 1987.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Op zondag 28 september 2015 om 07:10 uur wordt aangifte gedaan van een inbraak bij supermarkt [supermarkt] te [plaats 1] . Blijkens de aangifte zijn de daders door het dak het winkelbedrijf binnen gekomen waarbij ze boven de meterkast uitkwamen. In de meterkast hebben ze vervolgens het alarm onklaar gemaakt. Hierna zijn de daders onder andere naar de kluisruimte gegaan. Hier hebben ze de kluis door middel van een snijapparaat geforceerd waarna uit de kluis € 23.400,- is weggenomen. Op grond van de uitgekeken camerabeelden kan worden vastgesteld dat twee personen hierbij betrokken waren.
Kort na de aangifte, te weten diezelfde dag om 8:24 uur, ontvangt de politie een anonieme melding. De anonieme melder vertelt dat hij is gebeld door twee kennissen. Deze kennissen, twee mannen, wilden bij hem thuis geld gaan tellen. Dit geld hadden ze volgens de melder buitgemaakt bij een inbraak in een [supermarkt] . De melder weet voorts te vertellen dat deze beide mannen via het dak de [supermarkt] zijn binnengegaan waarbij ze boven de meterkast uitkwamen. De melder vertelt dat het gaat om de personen [medeverdachte] en [verdachte] . Ze rijden in een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] . Deze auto zou op naam staan van [medeverdachte] . De melder weet niet waar deze twee mannen zich op het moment van bellen exact bevinden. Op zijn verzoek wordt de melder om 08:45 uur door de meldkamer teruggebeld. De melder weet dan te vertellen dat deze beide mannen 10 minuten later in [wijk 1] zullen zijn. In de buurt van de [straat 2] waar [medeverdachte] woont. [medeverdachte] woont om de hoek bij zijn ouders.
De politie vindt de Volkswagen Golf geparkeerd aan de [straat 3] voor de woning van de ouders van [medeverdachte] . Deze auto wordt daarna rond 09:26 uur staande gehouden.
De inzittenden van deze Volkswagen Golf blijken te zijn [medeverdachte] en [verdachte] . In de auto wordt onder andere ruim € 6.500,- aan contant geld aangetroffen in verschillende coupures, waaronder rollen muntgeld die soortgelijk zijn aan de rollen muntgeld die ontvreemd zijn bij de [supermarkt] en er wordt een navigatiesysteem aangetroffen dat een parkeerlocatie aangeeft op enkele honderden meters van de [supermarkt] in [plaats 1] .
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de inbraak in de [supermarkt] te [plaats 1] .
Gezien de tip van de anonieme melder, het aantreffen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de auto zoals omschreven door de melder, het aantreffen van een grote hoeveelheid geld in de auto en het navigatiesysteem zou de conclusie kunnen worden getrokken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij deze inbraak betrokken zijn geweest.
Echter, nu er kort na de inbraak door de anonieme melder naar de politie is gebeld met daderinformatie en uit onderzoek is gebleken dat de telefoon waarmee deze anonieme melding is gedaan op 28 september 2015 tussen 06:41 uur en 06:51 uur telefoonmasten heeft aangestraald bij [plaats 3] en [plaats 4] , plaatsen die liggen op de route van [plaats 1] naar [plaats 5] (de plaats waar de telefoon om 08:24 uur een mast aanstraalde) kan bepaald niet worden uitgesloten dat deze anonieme melder en mogelijk nog andere personen ook betrokken zijn geweest bij de inbraak.
Omdat uit de camerabeelden blijkt dat er tijdens de inbraak slechts twee personen in de [supermarkt] zijn geweest en er thans tenminste drie mogelijke verdachten kunnen worden aangewezen is het niet duidelijk wat de feitelijke samenstelling van het inbrekers duo is geweest. Het hof overweegt dat de beelden onvoldoende aanknopingspunten geven voor een herkenning van verdachte.
Hierdoor is naar het oordeel van het hof onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte en/of de medeverdachte [medeverdachte] daadwerkelijk bij de inbraak in de [supermarkt] betrokken zijn geweest dan wel waaruit die betrokkenheid heeft bestaan.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich tezamen met een ander als medepleger schuldig heeft gemaakt aan deze inbraak, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof zal verdachte ook vrij spreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, omdat op basis van de resultaten van onderzoek niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat het geld dat onder verdachte in beslag is genomen van enig misdrijf afkomstig is.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij 28 september 2015 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een verblijfsdocument ("VERBLIJFSTITEL"), ten name van [naam 1] , geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats 1] , immers heeft verdachte na een staande houding door een of meerdere dienstdoende politiemedewerkers en nadat verdachte was gevraagd een identiteitsbewijs te overhandigen, toen aldaar dat bovengenoemde verblijfsdocument ("VERBLIJFSTITEL"), ten name van [naam 1] , geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats 1] overhandigd;
3.
hij op 28 september 2015 te [plaats 2] , toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke voornaam en achternaam en geboortedatum heeft opgegeven, immers gaf verdachte valselijk op te zijn [naam 1] , geboren op [geboortedag 1] 1987.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte is op 28 september 2015 door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op het verzoek van de politie om zich te legitimeren heeft de verdachte een niet op zijn naam gesteld verblijfsdocument aan de politiemedewerkers getoond. Hierdoor heeft de verdachte het vertrouwen geschonden dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dit soort documenten moet kunnen worden gesteld. Toen de opsporingsambtenaar daarna nog een keer verdachtes identiteitsgegevens vroeg heeft verdachte wederom een andere dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum opgegeven.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 3 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof en met de over verdachte opgemaakte rapportages waaronder een recent briefrapport van [stichting] , d.d. 10 november 2022.
Uit dit schrijven blijkt dat verdachte sinds april 2020 ambulant begeleid wordt door [stichting] . Verdachte staat open voor begeleiding en heeft inmiddels zijn leven redelijk op orde. Verdachte heeft met behulp van [stichting] zijn schulden onder controle. Verdachte heeft een vriendin en hij werkt sinds een half jaar als steigerbouwer. De werkgever is zeer tevreden over verdachte en verdachte heeft onlangs een verlenging gekregen van zijn arbeidscontract. Volgens [stichting] zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte zware schade toebrengen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij erg tevreden is met de begeleiding van [stichting] en dat hij blij is dat hij weer mee kan doen in de maatschappij. Verdachte lijkt erg gemotiveerd deze goede weg te blijven volgen. Verdachte en zijn raadsman hebben bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor artikel 231, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden onvoorwaardelijk een passende bestraffing. Het hof houdt echter rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof stelt vast dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof stelt een overschrijding vast van in totaal 3 jaren en 3 maanden.
Het hof stelt vast dat er geen omstandigheden zijn gebleken die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het hof is daarom van oordeel dat aan verdachte thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer dient te worden opgelegd van een langere duur dan de periode die hij reeds in verzekering heeft doorgebracht. Het hof zal verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen.
Toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot de onder 3 bewezen verklaarde overtreding
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de dader geen straf of maatregel zal worden opgelegd ter zake van de onder 3 bewezen verklaarde overtreding.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld, ter waarde van € 2.470,-.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 16 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Kole voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.