Arbeidsrecht, Wwz. Hof vindt, anders dan de kantonrechter, dat werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Alsnog afwijzing van verzochte billijke vergoeding; aan verzoek tot toekenning van hogere vergoeding komt hof dus niet toe.
verzoekster in principaal hoger beroep, verweerster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: Ruiterskwartier,
advocaat: mr. E.W. Kingma,
tegen:
[verweerster]
,
wonende te [A] ,
verweerster in principaal hoger beroep, verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. K.E. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
3 april 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, ter griffie ontvangen op 2 juli 2019, met producties H tot en met J;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroepschrift, met producties 1 tot en met 3;
- het nagezonden proces-verbaal van de kantonrechter;
- een op 8 oktober 2019 door [verweerster] overgelegde usb-stick;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met productie K;
- de op 16 oktober 2019 gehouden mondelinge behandeling waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Het hof heeft uitspraak bepaald op 2 december 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
3. Waar het geschil over gaat
3.1
[verweerster] is [in] 2010 gaan werken bij Ruiterskwartier. Zij had daar de functie medewerker [---] , met een arbeidsomvang van 32 uur per week. Op 13 november 2016 is [verweerster] arbeidsongeschikt geworden door een ongelukkige val thuis. Na revalidatie is zij vanaf november 2017 begonnen met re-integratie bij Ruiterkwartier met aangepast werk en geleidelijk meer werkuren. Dat is niet soepel verlopen. Een paar van de oorzaken daarvoor zijn:
- [verweerster] wilde eerder weer haar eigen werk doen, maar Ruiterskwartier vond dat zij de aangepaste werkzaamheden, op een lager niveau, al niet goed genoeg verrichtte;
- [verweerster] nam geen contact op met een werkgever waar mogelijkheden waren voor een paar uur werk per week in het tweede spoor, buiten Ruiterskwartier, en was daarover niet eerlijk;
- [B] , de leidinggevende van [verweerster] , gaf niet snel duidelijkheid over alternatieven;
- de onderlinge verhoudingen raakten gespannen.
3.2
De kantonrechter heeft op 3 april 2019 op verzoek van Ruiterskwartier beslist dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden omdat de arbeidsverhouding onherstelbaar verstoord is. Bepaald is dat de arbeidsovereenkomst, in verband met zwangerschap van [verweerster] , eindigt op 1 november 2019. Op verzoek van [verweerster] is Ruiterskwartier veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door Ruiterskwartier. De kantonrechter heeft die billijke vergoeding vastgesteld op € 25.000,- in plaats van de verzochte € 75.000,-, zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt van het verzoek en van het tegenverzoek.
3.3
Partijen zijn het niet eens met de beslissing over de billijke vergoeding. Volgens Ruiterskwartier heeft zij niet ernstig verwijtbaar gehandeld, zodat [verweerster] geen recht heeft op een billijke vergoeding. Volgens [verweerster] is de vergoeding te laag en moet deze
€ 75.000,- zijn.
4 De argumenten en de beoordeling daarvan
4.1
Ruiterskwartier is het niet eens met het oordeel dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en met de argumenten die de kantonrechter daarvoor heeft gebruikt. De kantonrechter oordeelde dat Ruiterskwartier onvoldoende adequaat heeft ingespeeld op de vanaf november 2017 niet goed lopende re-integratie van [verweerster] . Dat werd volgens de kantonrechter bevestigd door de loonsanctie die het UWV later aan Ruiterskwartier oplegde. Ook vond de kantonrechter dat het in de risicosfeer van Ruiterskwartier lag dat [verweerster] een conflict kreeg met haar collega’s en dat Ruiterskwartier de situatie onnodig op scherp heeft gezet door medio juni 2018, middenin de door de bedrijfsarts geadviseerde proefperiode, te beslissen dat [verweerster] niet terug kon in haar oude functie. Daarna is Ruiterskwartier volgens de kantonrechter ten onrechte niet ingegaan op toenaderingspogingen van [verweerster] in de richting van haar directie, is laat gereageerd op verzoeken van de gemachtigde van [verweerster] en is ook ten onrechte gedreigd met een loonstop.
Ruiterskwartier weerspreekt die argumenten en wijst er ook op dat het UWV uiteindelijk, na bezwaar van beide partijen, heeft geoordeeld dat [verweerster] per 23 juli 2018 arbeidsgeschikt was, zodat de loonsanctie niet opgelegd mocht worden.
Heeft Ruiterskwartier ernstig verwijtbaar gehandeld bij de re-integratie?
4.2
Het hof vindt dat Ruiterskwartier niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de ontstane verstoorde arbeidsverhouding. Beide partijen hebben gedurende de re-integratieperiode af en toe minder gelukkig geopereerd. Het hof zal dat hieronder toelichten.
4.3
[verweerster] is, zoals de bedrijfsarts en in februari 2018 ook de arbeidsdeskundige adviseerde, ingezet op aangepast werk waardoor zij minder werk- en tijddruk zou ervaren. Ook is een externe coach ingezet om haar te ondersteunen. Dat nam niet weg dat haar werk voor dit project op zeker moment af moest zijn maar niet af was. Datzelfde gold voor een tweede project. Daardoor moesten collega’s op de valreep allerlei werkzaamheden overnemen, en dat heeft bijgedragen aan de verstoorde verhoudingen.
Het hof heeft zich afgevraagd of de leidinggevende van [verweerster] , [B] , niet scherper had moeten toezien op wat er bijvoorbeeld per week uit de handen van [verweerster] kwam, zeker na de ervaring met het eerste project. [B] heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk gemaakt dat hij regelmatig informeerde hoe het ging en steevast van [verweerster] hoorde dat het goed liep. [verweerster] liet ook tussentijds vorderingen zien, maar als puntje bij paaltje kwam was het niet af. [verweerster] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Het hof heeft er begrip voor dat, gegeven het soort werk (maken van promotiemateriaal voor nieuwe voorstellingen), productiviteit los van het eindproduct lastig te meten is.
[verweerster] heeft niet concreet gemaakt wat Ruiterskwartier in de periode tot omstreeks half mei 2018 verkeerd heeft gedaan, op zo’n manier dat daarop het etiket ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ kan worden geplakt. Waarin Ruiterskwartier precies tekort is geschoten bij de begeleiding van [verweerster] en het haar gegeven aangepaste werk, is niet duidelijk gemaakt. De ten onrechte opgelegde loonsanctie legt daarbij geen gewicht in die schaal.
4.4
[verweerster] gaf ondertussen dubbele signalen af: enerzijds wilde zij haar eigen werk weer doen en vond zij dat zij hersteld was, maar anderzijds waren de (afgebakende) re-integratiewerkzaamheden voor haar te veelomvattend. De bedrijfsarts berichtte op 14 mei 2018 aan mw. [C] , belast met personeelszaken van Ruiterskwartier, dat hij die dag met [verweerster] had gesproken en tot de conclusie kwam dat zij nog minimale beperkingen had op grond van ziekte of gebrek, terwijl volledige re-integratie in eigen werk ver weg is. Daarom adviseerde hij een proefperiode van drie maanden te nemen. Daarin kon [verweerster] 32 uur werken, waarvan 8 uur in een tweede spoortraject en de overige uren in haar eigen functie zodat zij kon laten zien dat zij daarin voldoende functioneert.
De bedrijfsarts waarschuwde in deze brief alvast dat het UWV in juli 2018 zou aangeven dat een WIA-aanvraag ingediend moet worden.
4.5
Ruiterskwartier is deze proefperiode niet vol vertrouwen ingegaan. Kort daarvoor had [verweerster] al, na overleg met [B] , werkzaamheden kunnen overnemen van collega [D] die twee weken met vakantie ging (tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bleek: eind april/begin mei 2018). [verweerster] heeft deze werkzaamheden vrijwel allemaal direct teruggelegd bij de collega’s. Volgens Ruiterskwartier ging dit om werk dat [verweerster] voor haar ziekte ook deed. Dat heeft [verweerster] niet weersproken. Zij gaf dat werk terug omdat zij zich aan de door de bedrijfsarts geadviseerde urenbeperking wilde houden, zo verklaarde zij ter zitting. [verweerster] heeft echter niet aangevoerd dat Ruiterskwartier hiermee geen rekening hield of niet bereid was tot overleg over de vraag wat binnen de beperkte uren prioriteit moest krijgen.
Ook kreeg [B] omstreeks half mei 2018 klachten van een vormgever over het uitblijven van input van [verweerster] en klachten van collega’s over niet door [verweerster] beantwoorde mails van bijvoorbeeld impresariaten.
Bovendien vermeldt de coach in haar rapport dat Ruiterskwartier op 8 mei 2018 tijdens een voortgangsgesprek aan de hand van voorbeelden duidelijk heeft gemaakt dat het werktempo van [verweerster] veel te laag ligt, waardoor betwijfeld wordt of zij haar eigen werk weer aankan. Verder schrijft de coach dat is gesproken over het deels inslaan van het tweede spoor en over samenwerkingsproblemen met collega’s.
4.6
Op 14 juni 2018 heeft [B] aan [verweerster] verteld dat terugkeer in haar oude functie geen optie is. Het hof heeft getracht duidelijk te krijgen waarom Ruiterskwartier niet de volle drie maanden heeft afgewacht om pas dan haar conclusie te trekken. Ruiterskwartier heeft op de zitting uitgelegd waarom zij meende dat de situatie niet beter werd. Het is ook lastig om aan een proefperiode tijdens een re-integratietraject een conclusie over het functioneren na volledig herstel te verbinden. Dat Ruiterskwartier door aldus te handelen de situatie onnodig op scherp heeft gezet, zoals de kantonrechter oordeelde, onderschrijft het hof echter niet. Het hof begrijpt dat Ruiterskwartier op dat moment nog een mogelijkheid zag om aan [verweerster] aangepast werk te bieden in combinatie met werk bij een werkgever, waar [verweerster] zich zou melden voor het tweede spoor (werkzaamheden buiten Ruiterskwartier) zoals ook de coach in haar rapport schrijft, maar die mogelijkheid is op 14 juni 2018 niet concreet met [verweerster] besproken. Dat is evenmin gebeurd tijdens een vervolggesprek op 18 juni 2018. Daarmee heeft Ruiterskwartier [verweerster] in onzekerheid gebracht over haar toekomst. Het was achteraf bezien beter geweest als Ruiterskwartier meteen een of meer duidelijke alternatieven had kunnen bieden. De coach heeft op 21 juni 2018 aan Ruiterskwartier laten weten dat [verweerster] hierdoor veel stress ervaart. Dat had Ruiterskwartier volgens het hof kunnen en moeten voorzien. Ruiterskwartier heeft de suggestie van de coach opgevolgd om [verweerster] enkele dagen vrij te stellen van werk zodat zij tot rust kan komen. Ook heeft Ruiterskwartier op 21 juni 2018 aan [verweerster] gemaild dat zij onderzocht wat wel mogelijk is.
4.7
Het volgende voortgangsgesprek met [verweerster] en haar coach en [B] op 26 juni 2018 is onplezierig verlopen omdat [verweerster] , na enig gedraai, heeft moeten toegeven dat zij tot de dag daarvoor géén contact had opgenomen met de werkgever (de bibliotheek) die enkele weken eerder door [B] was aangedragen en waar een concrete mogelijkheid was voor passend werk in het tweede spoor gedurende enkele uren per week. Die vacature was inmiddels vervuld en daarmee verviel ook de mogelijkheid voor de combinatie van werkzaamheden, die Ruiterskwartier voor ogen stond.
Het hof begrijpt dat [verweerster] moeite had met het inslaan van een tweede spoor, gelet op haar standpunt dat zij (vrijwel) hersteld was en daarom haar oude functie kon vervullen. Maar ook van [verweerster] mocht worden verlangd dat zij zich hield aan het advies van de bedrijfsarts. Zij heeft zowel haar coach als [B] eind juni 2018 verrast door dat niet te doen, zo blijkt uit het verslag van de coach.
Afgesproken werd dat Ruiterskwartier uiterlijk 20 juli 2018 een ander voorstel zou doen en dat [verweerster] tot die tijd thuis zou blijven. De coach heeft beschreven hoe die afspraak tot stand is gekomen. De volgende dag, 27 juni 2018, heeft [verweerster] eerst haar coach gebeld en is zij, ondanks de waarschuwing van de coach dat niet te doen, daarna toch verschenen op haar werk, wat tot een escalatie heeft geleid die eindigde doordat [verweerster] onder begeleiding het pand heeft verlaten.
4.8
Per mailbericht van 9 juli 2018 heeft [B] aan [verweerster] laten weten dat na intern beraad is besloten nu eerst het oordeel van de bedrijfsarts op 23 juli 2018 af te wachten. [verweerster] heeft daarop per mail van 12 juli 2018 met minst genomen teleurstelling gereageerd en laten weten dat zij excuses van [B] had verwacht voor de wijze waarop hij haar heeft bejegend.
De bedrijfsarts achtte [verweerster] vervolgens op 23 juli 2018 weer hersteld, maar constateerde dat er een verstoorde arbeidsverhouding was waarvoor hij mediation adviseerde. Partijen zijn daar met hun gemachtigden niet uitgekomen, omdat Ruiterskwartier de collega’s daarbij wilde betrekken en [verweerster] alleen met [B] in gesprek wilde. Ondertussen had Ruiterskwartier een second opinion aangevraagd, omdat zij meende dat de bedrijfsarts [verweerster] ten onrechte hersteld had verklaard. Het op 12 september 2018 uitgebrachte deskundigenoordeel gaf Ruiterskwartier daarin gelijk, maar -zoals aan het slot van 4.1 is vermeld- daarop is het UWV geruime tijd later teruggekomen.
4.9
In augustus 2018 heeft [E] , de toenmalige directeur van Ruiterskwartier, [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek over de ontstane impasse. [E] heeft, blijkens zijn verklaring (productie 47 bij het inleidende verzoek van Ruiterskwartier) een andere herinnering van dat gesprek dan [verweerster] blijkens haar brieven, vermeld in nummer 3.29 van haar verweerschrift in hoger beroep.
Tot een doorbreking van de impasse op een wijze zoals [E] zich dat voorstelde, met een vaststellingsovereenkomst, is het niet gekomen. De gemachtigde van [verweerster] heeft in een brief van 29 augustus 2018 aan [E] onder meer opgenomen dat hij zijn cliënte in overweging heeft gegeven een officiële klacht in te dienen tegen [B] voor de gebeurtenissen op 27 juni 2018 (zie het slot van 4.7). Ook is verzocht te bevestigen dat [verweerster] vrije toegang heeft tot haar werk, in ieder geval voor wat haar werk voor de (vrijwillige) OR betreft.
Vervolgens hebben partijen en hun gemachtigden op 19 september 2018 met elkaar gesproken, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid.
Het hof ziet in deze gang van zaken geen reden om Ruiterskwartier te verwijten dat zij niet is ingegaan op toenaderingspogingen van [verweerster] in de richting van haar directie, zoals de kantonrechter oordeelde.
Heeft Ruiterskwartier aangestuurd op een verstoorde arbeidsverhouding?
4.10
Het hof deelt niet de opvatting van [verweerster] dat Ruiterskwartier bewust heeft aangestuurd op een verstoorde arbeidsverhouding. Die verstoring is gaandeweg de re-integratieperiode ontstaan en verscherpt toen partijen een tegengestelde opvatting bleken te hebben over de mogelijkheden tot terugkeer in de oude functie. Die situatie werd niet makkelijker door de langdurige onduidelijkheid over de vraag of [verweerster] nu wel of niet volledig hersteld was en de inmiddels gerezen onvrede bij klanten en collega’s. De werkgever van een re-integrerende werknemer heeft overigens wel tot taak begrip te kweken bij collega’s wanneer een arbeidsongeschikte collega het werk niet op de oude voet kan doen. In die zin begrijpt het hof de opmerking van de kantonrechter over de risicosfeer wel. Tegen die achtergrond kan het hof zich ook voorstellen dat het zinvol was geweest als de collega’s bij de voorgestelde mediation waren betrokken. [verweerster] wilde dit echter niet.
Voor zover zij die weigering baseert op onbekendheid met klachten van collega’s is dat in strijd met het verslag van haar coach.
De ernst van de verwijten
4.11
De verwijten die [verweerster] aan het adres van Ruiterskwartier maakt zijn, voor zover terecht, ook niet van dien aard dat zij de hoge lat halen, die nodig is om te spreken van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten met betrekking tot het ontstaan en voortduren van de verstoorde arbeidsverhouding tussen deze partijen.
De slotsom
4.12
Hiervoor is toegelicht hoe het hof tot de conclusie is gekomen dat van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Ruiterskwartier geen sprake is. Dat oordeel heeft tot gevolg dat het door Ruiterskwartier ingestelde hoger beroep slaagt en dat de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd voor zover daarin aan [verweerster] een billijke vergoeding is toegekend. Om die reden komt het hof niet meer toe aan de bespreking van het incidentele hoger beroep van [verweerster] .
4.13
De kantonrechter had de proceskosten op het verzoek van [verweerster] al gecompenseerd en dat kan zo blijven, nu maar een deel van haar verzoek alsnog wordt afgewezen.
In het principale hoger beroep wordt [verweerster] , als de in het ongelijk te stellen partij, veroordeeld in de kosten van de procedure. Die bedragen aan de kant van Ruiterskwartier
€ 741,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II).
Het incidenteel hoger beroep hangt zozeer samen met het strijdpunt in principaal hoger beroep, dat dit in dit geval geen afzonderlijke kostenveroordeling rechtvaardigt. Iedere partij dient de eigen kosten daarvan te dragen.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in het principale hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van 3 april 2019 voor zover Ruiterskwartier daarin onder 5.4 is veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding aan [verweerster] van
€ 25.000,- bruto en wijst het verzoek van [verweerster] om een billijke vergoeding alsnog af;
veroordeelt [verweerster] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het principale hoger beroep, aan de zijde van Ruiterskwartier vastgesteld op € 741,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief;
en in het incidentele hoger beroep:
verwerpt het incidentele hoger beroep en compenseert de proceskosten daarvan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en M. Willemse en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2019.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: