GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.218.767/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 428551)
beschikking van 26 september 2017 op het verzoek tot schorsing
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.V.S. van Baarle te Zeewolde,
[verweerder]
,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.LF.J. Schyns te Utrecht.
1 Het geding in eerste aanleg in de hoofdzaak.
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 april 2017, uitgesproken onder de zaaknummers 416545 (echtscheiding), 428551 en 436121 (provisionele vordering). Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast en daarbij onder meer beslist dat ten aanzien van vier schilderijen en een tekening:
- -
de man drie taxateurs aanwijst om de drie stukken die zich nog in [land 1] bevinden te taxeren;
- -
de vrouw een van deze drie taxateurs kiest als definitieve taxateur;
- -
de taxatie van de drie zich in [land 1] bevindende stukken in Nederland geschiedt;
- -
de vrouw naar [plaats 1] reist om de stukken op te halen en alle noodzakelijke handelingen te verrichten voor de uitvoer, het transport naar Nederland en de taxatie van de stukken in Nederland;
- -
de kosten van het transport, de (administratieve handelingen van de) uitvoer en de taxatie van de stukken alsmede één retour economy class vliegticket Amsterdam- [plaats 1] op naam van de vrouw bij helfte tussen partijen worden gedeeld; en
- -
dat na taxatie van de drie stukken de vier schilderijen en de tekening toegedeeld worden aan de vrouw, waarbij zij de helft van de totale getaxeerde waarde aan de man dient te vergoeden.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing met het procesdossier uit de eerste
aanleg, ingekomen op 5 juli 2017;
- het verweerschrift in het incident tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
- een journaalbericht van mr. van Baarle van 24 augustus 2017 met bijlage 1 tot en met 3.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek tot schorsing heeft op 4 september 2017 plaatsgevonden. De vrouw is persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is niet verschenen, zijn advocaat wel.
3 De motivering van de beslissing op het verzoek tot schorsing.
3.1
Aan de orde is het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.4
Nu de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal het hof uitgaan van het beoordelingskader zoals hiervoor onder (i) tot en met (iii) geschetst.
3.5
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in de wettelijke gemeenschap van goederen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naast het uitspreken van de echtscheiding tevens - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald (1) dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bedrag van € 3.302,- bruto per maand zal betalen tot levensonderhoud van de vrouw en dat (2) de vrouw huurster zal zijn van de woning aan de [adres] te [woonplaats verzoekster] en de man van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats verweerder] en (3) de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast.
3.6
De vrouw stelt dat haar nieuwe gegevens ten aanzien van de [land 1] schilderijen kenbaar zijn geworden die tot gevolg hebben dat de [land 1] schilderijen niet in de te verdelen gemeenschap zijn gevallen. Zij heeft deze schilderijen zoals omschreven in de rechtsoverwegingen 3.26 en 3.27 en onderdeel 4.5.2 van het dictum van de bestreden beschikking geërfd naar [land 1] recht. Hetgeen aldus wordt geërfd valt niet in enige gemeenschap nu het [land 1] recht volgens de vrouw van rechtswege een uitsluitingsclausule kent. Zij beroept zich daarbij op een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 mei 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2747). Indien de uitvoerbaarverklaring van de beslissing omtrent deze schilderijen niet wordt geschorst zou dit kunnen betekenen dat de man nakoming kan vorderen en eisen dat de vrouw afreist naar [land 1] , wat onnodige kosten met zich brengt. Dit is volgens de vrouw in het licht van de omstandigheden en na een deugdelijke belangenafweging onredelijk te achten. Haar belang bij schorsing weegt dan ook zwaarder dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging van de beschikking, aldus de vrouw.
3.7
De man voert aan dat de vrouw gedurende de procedure zelf heeft aangegeven dat de schilderijen tot de gemeenschap behoren. Het beroep van de vrouw op het arrest van het Hof Den Haag is achterhaald door dat van de Hoge Raad van 17 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:276), waarin kort gezegd is bepaald dat ook buitenlandse erfenissen in de gemeenschap vallen, tenzij dit onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Ten aanzien van dit laatste rust op de vrouw de stelplicht en bewijslast. Hetgeen zij thans aanvoert volstaat niet. De man dringt aan op taxatie, want hij wil voortgang in de afwikkeling. Het belang van de vrouw weegt niet zwaarder dan dat van de man.
3.8
Gelet op de aard van het schorsingsverzoek zal het hof thans geen oordeel geven omtrent de vraag of de schilderijen wel of niet in de gemeenschap zijn gevallen. Die vraagstelling valt buiten het beoordelingskader van het onderhavige schorsingsverzoek en zal bij de behandeling van hoofdzaak aan de orde dienen te worden gesteld. Het hof zal bij de beoordeling van het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking de belangen van partijen afwegen in het licht van de omstandigheden van het geval en daarbij uitgaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
3.9
Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat de zich in [land 1] bevindende stukken behoren tot het [land 1] cultureel erfgoed en wisselend in een museum in [plaats 1] tentoongesteld worden. Of en wanneer de schilderijen tentoongesteld worden en wanneer zij in een depot bewaard worden speelt zich af buiten de invloedsfeer van de vrouw. De stukken vallen volgens de vrouw onder het [land 1] ministerie van cultuur, dat toestemming moet geven voor de export ervan. Niet in geschil is dat de stukken aan de vrouw toekomen dan wel aan haar toegedeeld zullen worden. In het kader van de belangenafweging is het de vraag of de vrouw de stukken lopende het hoger beroep naar Nederland moet halen, zodat deze in Nederland getaxeerd kunnen worden.
3.10
Het hof is van oordeel dat dit thans niet van de vrouw gevergd kan worden, althans dat haar belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan dat van de man bij tenuitvoerlegging daarvan. Hoewel niet onmogelijk is het internationale vervoer van schilderijen als de onderhavige een kostbare en ingewikkelde aangelegenheid, zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld. Voor de uitvoer dient eerst toestemming worden gevraagd aan het [land 1] ministerie van cultuur en het vervoer dient plaats te vinden in speciale klimaatverpakkingen. Nu namens partijen ter zitting is verklaard dat zij nog met elkaar in overleg zullen gaan omtrent diverse aspecten van de echtscheiding (waarbij in financiële zin de schilderijen vermoedelijk een relatief kleine rol spelen) houdt het hof partijen voor ter gelegenheid van dat overleg ook te spreken over een meer praktische oplossing ter bepaling van de waarde van de schilderijen in [land 1] . Zo is van de zijde van de vrouw ter zitting in dit kader voorgesteld om de stukken in [land 1] te doen taxeren door een deskundige van Sotheby’s en om te bezien of de musea niet al zelf een taxatie hebben uitgevoerd.
Het hof zal het verzoek van de vrouw toewijzen.
4 De beslissing
wijst het verzoek van de vrouw toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 april 2017, voor het betreft de beslissingen als hiervoor onder 1. vermeld ten aanzien van de zich in [land 1] bevindende stukken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is
op 26 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.