Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-065151-20 tegen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning, gelegen aan [adres 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tablet (Apple, Ipad mini) en/of een hoeveelheid (contant) geld (te weten 5000 euro) en/of een hoeveelheid sieraden (te weten (onder andere) kettingen, armbanden, enkelbanden, ringen, oorbellen, een broche en een horloge) en/of een hoeveelheid (oude) munten en/of een handtas en/of fotocamera's (Canon Eos 5d Mark III en Sony Cybershot) met toebehoren (te weten (onder andere) flitsers, een lens en een accu), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdachte herkent zichzelf namelijk niet als de persoon op de stills van de beelden, gemaakt door beveiligingscamera’s in de ingebroken woning.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de verdediging oordeelt het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte en de persoon op de beelden één en dezelfde persoon zijn. De verdachte wordt blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 2 januari 2020 herkend als de persoon op de beelden door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Daarnaast heeft aangeefster ter terechtzitting van het hof als getuige verklaard de verdachte te herkennen.
De herkenning door de verbalisanten wordt door het hof betrouwbaar geacht, nu de verbalisanten de dader op de beelden hebben vergeleken met een rijbewijsfoto van de verdachte, waarbij sterke gelijkenissen zijn waargenomen op basis van de volgende gezichtskenmerken: een hoog voorhoofd, de stand van de ogen, de vorm van de neus, de kleur en dikte van de wenkbrauwen, het oor en de vorm van het hoofd. De herkenning door de getuige wordt door het hof eveneens betrouwbaar geacht, nu zij de verdachte geregeld in de straat waar zij woont en bij de supermarkt heeft gezien. Zij heeft ter terechtzitting als getuige verklaard de verdachte direct met volledige zekerheid aan zijn gezicht herkend te hebben als zijnde de dader op de beelden. De verdachte heeft verklaard inderdaad vaak aanwezig te zijn geweest bij de parkeerplekken vlakbij de straat waar de getuige woont.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks26 juni 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning, gelegen aan [adres 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tablet (Apple, Ipad mini) en/of een hoeveelheid (contant) geld (te weten 5000 euro) en/of een hoeveelheid sieraden (te weten (onder andere) kettingen, armbanden, enkelbanden, ringen, oorbellen, een broche en een horloge) en/of een hoeveelheid (oude) munten en/of een handtas en/of fotocamera's (Canon Eos 5d Mark III en Sony Cybershot) met toebehoren (te weten (onder andere) flitsers, een lens en een accu), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehorend aan een ander, te weten aan [benadeelde], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak., verbreking en/of inklimming;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan woninginbraak. Hij heeft samen met zijn mededader uit de woning diverse waardevolle goederen, waaronder sieraden en camera’s, buitgemaakt. Dit is een feit dat onrustgevoelens en financiële schade voor de bewoonster met zich brengt. Daarnaast versterken dergelijke feiten algemene gevoelens van onveiligheid en maatschappelijke onrust.
Van belang is voorts nog dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de bewezenverklaarde woninginbraak, ook niet op het moment dat hij de nog immer bij het slachtoffer aanwezige hevige emoties als gevolg van dit feit heeft kunnen waarnemen ter terechtzitting van het hof.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor één woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden genoemd.
De verdachte is blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juni 2021 niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Desondanks acht het hof een hogere straf op zijn plaats dan de in de oriëntatiepunten -als vertrekpunt- genoemde 3 maanden. Het hof acht strafverzwarend dat de bewezenverklaarde woninginbraak is gepleegd gedurende de nacht en in vereniging met een ander.
Het hof acht, alles afwegende, overeenkomstig de advocaat-generaal en de politierechter, een gevangenisstraf van vijf maanden passend en geboden.
In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat het hof in hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht geen aanleiding heeft gezien een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt € 3.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadepost:
- contant geldbedrag met aftrek vergoeding verzekering € 3.750,00.
De vordering ten aanzien van de immateriële schade bedraagt € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat de verdediging vrijspraak heeft bepleit en subsidiair dat de benadeelde partij de vordering niet voldoende heeft onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd en verwerpt aldus het verweer van de raadsman.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen voor het gehele bedrag van € 3.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2018.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
Een vergoeding voor immateriële schade kan – ook als deze niet is betwist – slechts worden toegekend in één van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gevallen, te weten (onder meer) indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in de eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast. De vraag die in dit geval voorligt, is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veel stress en angst heeft ervaren. Zij geeft aan nog altijd op haar hoede te zijn en zich nooit meer veilig te zullen voelen in haar eigen huis, voorheen voor haar een plek van veiligheid.
Het hof merkt de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde aan als zodanig ernstig, dat kan worden aangenomen dat sprake is van de hiervoor bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De aantasting is gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelde. Daarbij is van belang dat de verdachte samen met een ander in de nachtelijke uren in de woning van de benadeelde heeft ingebroken, waarbij hij twee uur lang haar spullen heeft doorzocht en waarbij een mes is achtergelaten op haar bed. Als gevolg van deze inbraak vraagt de benadeelde zich nog vaak af wat er gebeurd zou zijn als zij de desbetreffende nacht thuis was geweest. Zij zou alleen en zwanger op haar slaapkamer geen kant op hebben gekund, temeer omdat de verdachte en zijn mededader kennelijk voorbereid waren op een mogelijke confrontatie door een groot mes op zak te hebben. Dat zij dit mes bij thuiskomst aantrof op haar bed heeft haar veel angst aangejaagd. Benadeelde denkt dat de verdachte haar met het mes zou hebben bedreigd zodat zij zou hebben verteld waar hij het geld kon vinden. Door de gebeurtenissen heeft zij niet meer kunnen genieten van haar zwangerschap van een tweeling. Dat benadeelde tijdens haar zwangerschap een van de baby’s heeft verloren, kan zij niet los zien van de stress die een en ander bij haar heeft teweeggebracht. Daarnaast bevonden zich onder de gestolen goederen drie sieraden die een grote emotionele waarde voor de benadeelde hadden omdat deze de enige tastbare herinnering waren aan overleden dierbaren. Gelet op dit alles, in samenhang bezien, liggen de nadelige gevolgen van deze ernstige normschending voor de benadeelde zo voor de hand, dat het hof de bedoelde aantasting in de persoon aanneemt.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2018. Daarbij is in het bijzonder gelet op de omstandigheden van het geval, de aard en ernst van de normschending, de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.150,00 (vierduizend honderdvijftig euro) bestaande uit € 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.150,00 (vierduizend honderdvijftig euro) bestaande uit € 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. S.M.M. Bordenga en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juli 2021.
Mr. Bordenga is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.