Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7744

Gerechtshof Amsterdam
14-02-2012
05-03-2012
200.081.990-01
Civiel recht
Hoger beroep

Koopovereenkomst met betrekking tot aandelen in een besloten vennootschap; uitleg overeenkomst.

Rechtspraak.nl
JONDR 2012/660
JOR 2012/138

Uitspraak

zaaknummer 200.081.990/01

14 februari 2012

GERECHTSHOF AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MYPOINT B.V.,

2. [APPELLANT SUB 2],

gevestigd respectievelijk wonend te [gemeente],

APPELLANTEN,

advocaat: mr. M.J. Siegers te Rotterdam,

t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

IPG NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. U. Aloni te Amsterdam.

Appellanten worden hierna samen MyPoint c.s. genoemd en afzonderlijk MyPoint respectievelijk [appellant sub 2]. Geïntimeerde wordt hierna IPG genoemd.

1. Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 26 januari 2011 zijn MyPoint c.s. in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2010 en 17 november 2010, met zaak-/rolnummer 453421/HA ZA 10-837 gewezen tussen hen als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en IPG als eiseres in conventie/verweerster in reconventie.

MyPoint c.s. hebben bij memorie vijf grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, een productie in het geding gebracht, het hoger beroep beperkt tot het vonnis van 17 november 2010 en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – samengevat – de vordering in conventie zal afwijzen, de vordering in reconventie zal toewijzen, IPG zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen MyPoint c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan, te vermeerderen met rente, en IPG zal veroordelen tot betaling van de kosten in beide instanties, alsmede de nakosten, een en ander eveneens te vermeerderen met rente.

IPG heeft bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van MyPoint c.s. in de kosten van het hoger beroep.

Vervolgens hebben MyPoint c.s. een akte uitlating producties genomen en IPG een antwoordakte.

Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.

2. Feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3. De beoordeling in hoger beroep

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

IPG maakt deel uit van een internationaal concern op het gebied van marketing en reclame. Van 30 november 2001 tot 8 oktober 2008 was de vennootschap Pluspoint B.V. (hierna: Pluspoint), een reclameadviesbureau, onderdeel van dit concern en hield IPG alle aandelen in Pluspoint. Op 8 oktober 2008 heeft IPG de aandelen in Pluspoint, welke vennootschap op dat moment al geruime tijd werd bestuurd door [appellant sub 2], verkocht aan MyPoint tegen betaling van een ‘Initial Consideration’ van 1 euro (hierna: de koopovereen¬komst). [appellant sub 2] is enig aandeel¬houder en bestuurder van MyPoint en was naast MyPoint partij bij de overeenkomst. Van 1 januari 2004 tot 8 oktober 2008 is Pluspoint voor de vennootschaps¬belasting opgenomen geweest in de fiscale eenheid IPG.

3.2 IPG heeft in de eerste aanleg van dit geding in conventie, voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd dat MyPoint c.s. worden veroordeeld tot betaling (van, in de bewoordingen van de koopovereenkomst, ‘The Further Consideration’) van € 325.000,=, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 maart 2009. MyPoint c.s. hebben de verschuldigdheid van deze vordering erkend, maar hebben aangevoerd dat deze is teniet¬gegaan door verrekening met een tegenvordering ter grootte van € 426.259,=. Het gaat hierbij, zo hebben MyPoint c.s. gesteld, om een vordering van Pluspoint op IPG uit hoofde van de interne afrekening van de door de fiscale eenheid IPG betaalde vennootschapsbelasting over 2007 en 2008, welke vordering Pluspoint op 16 december 2009 aan MyPoint heeft gecedeerd. MyPoint heeft, in het verlengde van het in conventie gevoerde verweer, in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de beide schulden tot hun gemeenschappelijk beloop teniet zijn gegaan per 16 december 2009, voorts dat IPG wordt veroordeeld tot betaling van het haar toekomende verschil tussen de beide bedragen, dan wel van € 426.259,=, te vermeerderen met rente, en tenslotte een verklaring voor recht dat MyPoint geen wettelijke rente is verschuldigd over het door haar verschuldigde bedrag van € 325.000,=, dan wel vaststelling vanaf welke datum deze rente is verschuldigd.

3.3 De rechtbank heeft, kort weergegeven, geoor¬deeld dat als er al een vordering van Pluspoint op IPG is ontstaan, deze vordering, gelet op de inhoud van de koopovereenkomst, geacht moet worden te zijn voldaan. Bij gebreke van een tegenvordering van MyPoint heeft de rechtbank de vordering in conventie toewijsbaar geoordeeld en overwogen dat MyPoint c.s. de wettelijke handelsrente verschuldigd zijn vanaf 31 maart 2009. De rechtbank heeft vervolgens de vordering in conventie toegewezen, de vorderingen in reconventie afgewezen en MyPoint c.s. in conventie en in reconventie hoofdelijk belast met de kosten van het geding en in reconventie eveneens met de nakosten.

3.4 Grief I behoeft geen bespreking. MyPoint c.s. hebben deze grief slechts opgeworpen teneinde er, ter vermijding van misverstanden, op te wijzen dat de rechtbank bij de weergave van de stellingen van IPG per vergissing in de laatste zinsnede van de desbetreffende rechtsoverweging heeft overwogen ‘aldus steeds MyPoint c.s.’

3.5 De grieven II en III strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van Pluspoint geacht moet worden te zijn voldaan. MyPoint c.s. hebben daarbij aangevoerd dat zij hun stellingen primair hebben gebaseerd op de cessie. Op grond van die cessie kan MyPoint alle rechten uitoefenen die Pluspoint jegens IPG had ter zake van de vordering tot betaling van € 426.259,=. Pluspoint was geen partij bij de koopovereenkomst, zodat deze overeenkomst geen enkel rechtsgevolg voor haar heeft en dus ook geen betekenis heeft voor de vraag of IPG nog iets aan Pluspoint is verschuldigd. Alleen in het kader van de subsidiaire grondslag, inhoudende dat op IPG ingevolge de koopovereenkomst de verplichting rust de tussen haar en Pluspoint bestaande rekening-courantverhouding af te wikkelen, is (de uitleg van) de koopovereenkomst van belang. MyPoint c.s. hebben in dat verband aangevoerd dat de rechtbank bij de uitleg van de overeenkomst een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd en ten onrechte heeft geoordeeld dat van een tegenvordering van MyPoint geen sprake is.

3.6 De grieven II en III lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof ziet daarbij, anders dan MyPoint c.s. bepleiten, aanleiding eerst de koopovereenkomst in ogenschouw te nemen.

3.6.1 Bij die overeenkomst, betreffende de verkoop van de aandelen in Pluspoint, zijn IPG, MyPoint en [appellant sub 2] onder meer het volgende overeengekomen (waarbij Pluspoint is aangeduid als ‘the Company’, IPG als ‘the Seller’ en MyPoint als ‘the Buyer’):

3. Title, Capacity and Warranties

(…)

3.2 (…) Mr [appellant sub 2] and the Buyer acknowledge that Mr [appellant sub 2] has had management control of the Company, are fully aware of the Company’s financial and trading position and that they agree that no further representation or warranty is given by the Seller in respect of the Company, its business or financial position.

(…)

5. Completion

(…)

5.2.3 Prior and as a condition precedent tot Completion:

(i) Parties shall cause the Company and any member of the IPG Group to have settled all outstanding inter-company balances; (…)

8. Entire Agreement

8.1 This Agreement and the documents referred to in it set out the entire agreement and understanding between Parties in respect of the subject matter of this Agreement.

8.2 This Agreement and the documents referred to in it supersede all previous discussions, understandings or letters of intent which shall cease to have any further force or effect.

(…)

20. Dissolvement and annulment

Each of the Parties hereby waives the right (…) (iii) to amend the consequences of this Agreement, all as from the moment of its execution and accepts such waiver by the other Parties.

3.6.2 Het hof is van oordeel dat de rechtbank bij de uitleg van de koopovereenkomst de juiste maatstaf heeft gehanteerd. Het komt immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandig¬heden over en weer redelijkerwijs aan de omstreden bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij dient in het onderhavige geval beslissende betekenis te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van desbetreffende bewoordingen, gelezen in samenhang met de overige voor de uitleg relevante bepalingen van de koopovereenkomst. De grond daarvoor is dat het gaat om een commerciële overeenkomst die strekt tot de overdracht van aandelen, die is gesloten tussen professionele partijen en die een zogenoemde entire agreement clause bevat. Dat IPG deel uitmaakt van een wereldwijd concern wil nog niet zeggen dat IPG enerzijds en MyPoint en [appellant sub 2] anderzijds niet als gelijkwaardige partijen bij de overeenkomst kunnen worden aangemerkt. [appellant sub 2] heeft zich volgens zijn stelling weliswaar niet laten bijstaan door een advocaat, maar hij is wel bijgestaan door een deskundige op fiscaal gebied. Voor zover hij ervoor heeft gekozen niet ook juridisch advies in te winnen in het kader van de onderhandelingen met IPG en over de tekst van de door de advocaat van IPG opgestelde overeenkomst, komt dat voor zijn rekening.

3.6.3 In afwijking van het standpunt van MyPoint c.s., is het hof van oordeel dat uit de hiervoor geciteerde artikelen uit de koopovereenkomst, mede gezien in de context van de gehele overeenkomst, duidelijk naar voren komt dat alle inter-company vorderingen van Pluspoint enerzijds en de overige vennootschappen van de IPG groep anderzijds dienden te zijn afgewikkeld voorafgaand aan de overdracht van de aandelen en dat daarna ter zake tussen Pluspoint en de overige vennootschappen van de IPG groep niets meer zou zijn af te rekenen. Deze uitleg betekent, anders dan MyPoint c.s. menen, niet dat MyPoint c.s. op 8 oktober 2008 geen andere keus zouden hebben gehad dan de koop van de aandelen te weigeren. De stelling van MyPoint c.s. dat ten tijde van de onderhandelingen en de overdracht van de aandelen de omvang van de vordering van Pluspoint in verband met de vennoot¬schaps¬belasting over 2007 en 2008 nog niet bekend was, neemt immers niet weg dat in hun visie een desbetreffende inter-company vordering van Pluspoint op IPG bestond. MyPoint c.s. hadden dan ook desgewenst voor deze inter-company vordering een van artikel 5.2.3 aanhef en onder (i) afwijkende regeling in de koopovereenkomst kunnen doen opnemen. MyPoint c.s. kunnen niet worden gevolgd in de door hen voorgestane uitleg, te weten dat op 8 oktober 2008 zoveel als mogelijk diende te zijn voldaan, maar dat niet elk bedrag dat op 8 oktober 2008 nog niet was betaald, nooit meer zou behoeven te worden betaald. In het bijzonder het bepaalde in artikel 20 van de koopovereenkomst brengt mee dat MyPoint geen (tegen)vordering op IPG te gelden kan maken, nu zij in dat artikel er expliciet afstand van heeft gedaan de consequenties van de koopovereenkomst te wijzigen ‘all as from the moment of its execution’. Indien de zienswijze van MyPoint c.s. zou worden aanvaard, zou dat echter wel op een zodanige wijziging neerkomen.

3.6.4 De conclusie is dat MyPoint c.s. bij de koopovereenkomst afstand hebben gedaan van een eventueel nog bestaande inter-company vordering van Pluspoint op IPG na 8 oktober 2008. Daarmee verhoudt zich niet dat MyPoint c.s. in deze procedure een beroep doen op verrekening van het door hen aan IPG verschuldigde bedrag met een aan MyPoint gecedeerde inter-company vordering van Pluspoint ter zake van vennootschaps¬belasting over 2007 en 2008, noch dat MyPoint in reconventie aanspraak maakt op betaling van het desbetreffende bedrag. De stelling van MyPoint c.s. dat Pluspoint geen partij is bij de koop¬overeenkomst kan hen tegen deze achtergrond niet baten. De conclusie is dat de grieven II en III niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.

3.7 Met grief IV (in de memorie genummerd V) hebben MyPoint c.s. zich allereerst terecht te weer gesteld tegen de veroordeling van [appellant sub 2] in de kosten van de procedure in reconventie, omdat de vordering in reconventie alleen door MyPoint is ingesteld. In zoverre slaagt de grief. Voor het overige betreft de grief de vraag of Pluspoint daadwerkelijk een inter-company vordering op IPG had ter zake van de vennootschaps¬belasting over 2007 en 2008. Gelet op hetgeen naar aanleiding van de grieven II en III is overwogen, behoeft deze vraag geen beantwoording.

3.8 Grief V (in de memorie genummerd IV) betreft de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente over het in conventie toegewezen bedrag van € 325.000,=. Daarover wordt als volgt overwogen.

3.8.1 MyPoint c.s. hebben, onder verwijzing naar artikel 4.6 in verband met artikel 7.4 van de koopovereenkomst, betoogd dat zij in het geheel geen wettelijke rente zijn verschuldigd omdat de in artikel 7.4 vereiste schriftelijke opgave van de bankrekening waarop betaald moet worden niet is gedaan. Dit verweer gaat niet op. In artikel 4.1 van de koopovereenkomst is de ‘Initial Consideration’ geregeld en in de artikelen 4.2 tot en met 4.5 de eventuele ‘Further Consideration’. Vervolgens luidt artikel 4.6 als volgt: ‘Any additional Purchase Price payable shall be paid in accordance with Clause 7.4.’ Artikel 4.6 heeft dan ook geen betrekking op de ‘Further Consideration’ van € 325.000,=, maar op ‘any additional purchase price’ die MyPoint en/of [appellant sub 2] aan IPG verschuldigd zullen zijn bovenop de ‘Initial Consideration’ en de ‘Further Consideration’.

3.8.2 Artikel 4.2 bevat, voor zover van belang, de volgende bepaling: ‘The Further Consideration (…) shall be paid by the Buyer and/or Mr [appellant sub 2] to the Seller on or before 31st March 2009’. Dit is onmiskenbaar een fatale termijn voor de betaling van het bedrag van € 325.000,=. Op grond van artikel 6:83 aanhef en onder a BW trad het verzuim zonder ingebrekestelling in toen de betaling op 31 maart 2009 niet had plaatsgevonden.

3.8.3 MyPoint c.s. hebben aangevoerd dat IPG haar rechten op de wettelijke handelsrente heeft prijsgegeven, dan wel dat zij bij MyPoint c.s. de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij daarop gedurende een zekere tijd geen aanspraak zou maken. Ook deze verweren treffen geen doel. De e-mail correspondentie tussen partijen vanaf 27 maart 2009 - over de betaling van de resterende koopsom en het wegstrepen daarvan tegen de inter-company vordering van Pluspoint betreffende de vennootschaps¬belasting over 2007 en 2008 - waarop MyPoint c.s. hebben gewezen, biedt daarvoor geen aanknopingspunten. De omstandigheid dat IPG in die correspondentie nooit aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke handelsrente wijst nog niet op het prijsgeven van haar rechten daarop. De gestelde gerechtvaardigde verwachting van MyPoint c.s. kan aan die omstandigheid evenmin worden ontleend.

3.8.4 Ten slotte hebben MyPoint c.s. aangevoerd dat het beroep van IPG op de datum van 31 maart 2009 als fatale termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij hebben daarbij, samengevat, gewezen op het huns inziens buitenproportioneel hoge rentepercentage van de wettelijke handelsrente, de aard en inhoud van de overeenkomst, de verlies¬gevendheid van Pluspoint, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding tussen partijen, de (eenzijdige) wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de omstandigheid dat MyPoint c.s. zich niet bewust zijn geweest van de strekking van de termijn, de afwezigheid van enige opzet om niet te betalen, de haast waarmee de aandelentransactie moest worden afgewikkeld en de omstandigheid dat IPG juist door de enorme inzet van [appellant sub 2] nog een koopsom ontvangt voor de aandelen Pluspoint. Ook dit verweer kan niet slagen. Deze omstandigheden rechtvaardigen noch op zichzelf, noch in onderling verband en samenhang bezien, de conclusie dat handhaving van de datum van 31 maart 2009 als fatale termijn voor de betaling van de ‘Further Consideration’ naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Evenmin geven deze omstandigheden aanleiding voor het honoreren van het door MyPoint c.s. gedane beroep op matiging als bedoeld in artikel 6:109 BW.

3.8.5 Voor zover partijen van mening verschillen of de wettelijke handelsrente, ingevolge het bestreden vonnis, ingaat op 31 maart 2009 of 1 april 2009, is het hof van oordeel dat, mede gelet op de duidelijke bewoordingen van de overeenkomst, de ingangsdatum van die rente 1 april 2009 is en dat de rechtbank niet anders heeft bedoeld met de formulering in het bestreden vonnis dat MyPoint c.s. de wettelijke handelsrente zijn verschuldigd vanaf 31 maart 2009.

3.9 MyPoint c.s. hebben weliswaar bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

3.10 Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven voor zover [appellant sub 2] daarbij in reconventie naast MyPoint hoofdelijk is belast met de gedingkosten en de nakosten. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Nu IPG de desbetreffende veroordeling van [appellant sub 2] niet had gevorderd, zal voor de duidelijkheid worden bepaald dat [appellant sub 2] deze kosten niet is verschuldigd. Voor het overige wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. MyPoint c.s. dienen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis, behalve voor zover [appellant sub 2] daarbij in reconventie is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten aan de zijde van IPG,

en verstaat, in zoverre opnieuw rechtdoende, dat [appellant sub 2] in reconventie geen proceskosten en nakosten is verschuldigd;

veroordeelt MyPoint c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot heden aan de zijde van IPG begroot op € 4.713,= aan verschotten en op € 4.894,50 aan salaris advocaat;

verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten-veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, D.J. van der Kwaak en J.E. Molenaar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2012.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.