GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 september 2005 in de zaak onder rekestnummer 04/2005 NOT van:
MR. [naam],
oud-notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. P.N. van Regteren Altena,
t e g e n
[plaats],
gevestigd te [plaats],
2. [naam], bestuurslid,
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: mr. H.K. Garvelink.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 31 december 2004 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen de oud-notaris, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 16 december 2004, waarbij de kamer zich onbevoegd heeft verklaard een oordeel te geven inzake de klacht van geïntimeerden, verder te noemen klagers, met betrekking tot het bindende advies, en de overblijvende klacht deels gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de oud-notaris, en voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van klagers is een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen op 4 februari 2005.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2005. Verschenen zijn klager sub 2 en zijn gemachtigde, alsmede de oud-notaris en zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van hun pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klagers
4.1. Klagers verwijten de oud-notaris dat hij hen niet, dan wel onvoldoende heeft geïnformeerd over het feit dat hij, toen hij de opdracht om een bindend advies uit te brengen aanvaardde, nog steeds als partijadviseur werkzaamheden verrichtte voor [naam], terwijl [naam] dit wèl wist. Bovendien heeft de oud-notaris nagelaten klagers te informeren over zijn aanstaande defungeren als notaris in juni 2004.
4.2. Tevens verwijten klagers de oud-notaris dat hij ten onrechte de opdracht tot het uitbrengen van een bindend advies heeft aanvaard, waardoor de oud-notaris in een belangenconflict is geraakt.
4.3. Ook wordt de oud-notaris verweten dat hij een te hoge declaratie inzake de bindend-adviesprocedure aan klagers heeft doen toekomen. De bezwaren richten zich in het bijzonder tegen het hoge tarief ad € 400,-- per uur, alsmede tegen het feit dat de oud-notaris een groot aantal uren heeft besteed aan bestudering van literatuur. De hoogte van het door de oud-notaris gehanteerde uurtarief impliceert een zekere mate van deskundigheid en ervaring, zodat een literatuuronderzoek van een dergelijke omvang niet nodig zou moeten zijn.
4.4. Ten slotte verwijten klagers de oud-notaris dat hij als bindend adviseur zich niet onpartijdig heeft opgesteld, doordat hij het concurrentiebeding onjuist naar voren heeft gebracht, dan wel heeft geïnterpreteerd, alsmede dat hij voorafgaand aan het bindend advies geen poging heeft gedaan om partijen tot overeenstemming te krijgen en dat het advies tot stand is gekomen zonder dat partijen zich over en weer hebben kunnen uitlaten over de wederzijdse standpunten, waardoor het beginsel van behoorlijk procesrecht, in casu het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
5. Het standpunt van de oud-notaris
5.1. De oud-notaris betwist de stelling van klagers en verweert zich als volgt. De oud-notaris heeft betoogd dat hij ter zake van het bindend advies niet aan het notariële tuchtrecht is onderworpen.
5.2. Vervolgens heeft de oud-notaris betoogd dat klagers wel degelijk op de hoogte waren van het feit dat hij reeds gedurende een aantal jaren [naam] als vaste adviseur bijstond.
5.3. Bovendien hebben klagers nooit bezwaar gemaakt tegen zijn aanstelling als bindend adviseur in geval van een geschil tussen klagers en [naam] ter zake van de beëindigingovereenkomst, door klagers ondertekend op 8 augustus 2003. In dat verband wijst de oud-notaris er op dat hij dit adviseurschap niet heeft aanvaard in zijn hoedanigheid van notaris.
5.4.Ten aanzien van het geschil met betrekking tot de hoogte van zijn declaratie heeft de oud-notaris er op gewezen dat klagers akkoord zijn gegaan met de hoogte van het uurtarief en de aanvankelijke schatting van het aantal te besteden uren. Doordat nog een extra ronde van repliek en dupliek is ingelast is het geschatte aantal uren overschreden.
5.5. Ten slotte maakt de oud-notaris bezwaar tegen de gang van zaken in eerste aanleg. In dat verband wijst de oud-notaris er op dat het klachtonderdeel zoals genoemd in de kamerbeslissing onder 3.1. - dat hij klagers niet geïnformeerd zou hebben omtrent zijn defungeren als notaris in juli 2004 - pas ten tijde van de terechtzitting van de kamer op 22 juli 2004 als nieuwe klacht naar voren is gebracht. De oud-notaris heeft zich dienaangaande niet kunnen verweren. Door deze klacht bij de behandeling te betrekken heeft de kamer het principe van hoor en wederhoor geschonden.
6. De beoordeling
6.1. De oud-notaris heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. In het bijzonder beklaagt hij zich over het feit dat hij niet in de gelegenheid is geweest zich te verweren ter zake de klacht van klagers met betrekking tot het niet informeren van klagers betreffende zijn defungeren. Dit bezwaar van de oud-notaris behoeft geen nadere bespreking, omdat deze door hem gestelde tekortkoming ten gevolge van de behandeling in hoger beroep is hersteld.
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat het verweer van de oud-notaris dat hij niet tuchtrechtelijk aangesproken zou kunnen worden terzake van zijn werkzaamheden als bindend adviseur, faalt. Het hof zal de kamer hierin volgen en zich het standpunt van de kamer zoals weergegeven in de overwegingen 3.3., 3.4. en 3.5. eigen maken.
6.3. Het hof zal de klachtonderdelen met betrekking tot het niet informeren van klagers over het feit dat de oud-notaris als partijadviseur voor [naam] optrad gezamenlijk behandelen met het klachtonderdeel met betrekking tot het bindend adviseurschap van de oud-notaris, aangezien deze klachtonderdelen in onderlinge samenhang beschouwd zo nauw met elkaar zijn verweven dat zulks een gezamenlijke bespreking rechtvaardigt.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van het hof heeft de oud-notaris – daar naar gevraagd – verklaard dat reeds in 2000 is besproken met klagers en [naam] dat de oud-notaris terzake van de geschillenregeling zou optreden als bindend adviseur.
Gelet op de brief van de oud-notaris aan klagers gedateerd 12 juli 2000, waarvan de inhoud voor zover van belang luidt:
“Levering van aandelen zal plaats vinden op 29 september 2000, bij akte te verlijden voor mij; je gaat met mij als notaris akkoord, hoewel je bekend bent met het feit dat ik ook als adviseur voor de koper optreedt (naar het hof leest: optreed).”
blijkt dat klagers reeds in een vroeg stadium ervan op de hoogte waren dat de oud-notaris als partijadviseur voor [naam] fungeerde en dat zij hiermee akkoord zijn gegaan. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat klagers zelf bij faxbericht gedateerd 14 maart 2004 om interventie van de oud-notaris ten einde het geschil te beslechten, hebben verzocht. Op dit faxbericht is door de oud-notaris bij brief van 17 maart 2004 gereageerd, waarin de oud-notaris in den brede uitlegt wat de taak van een bindend adviseur inhoudt. Deze brief hebben klagers voor akkoord ondertekend.
In dat licht kan het in het midden blijven of de oud-notaris in 2004 nog werkzaamheden als parij-adviseur ten behoeve van [naam] heeft verricht. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het niet melden van het defungeren van de oud-notaris is het hof van oordeel dat klagers weliswaar terecht dit klachtonderdeel naar voren hebben gebracht. Het hof is echter van oordeel dat deze tekortkoming van de oud-notaris niet dermate ernstig is, dat dit zou moeten leiden tot gegrondheid van dit klachtonderdeel. Dit geldt te meer nu klager sub 2 -ter zitting daarnaar gevraagd - geen afdoende antwoord kon geven op de vraag waarom het voor hem zo belangrijk was dat de oud-notaris, als partijadviseur geen notaris meer zou zijn. Hieruit volgt dat deze klachtonderdelen tevergeefs door klagers zijn voorgesteld. Het hof acht de klacht op deze onderdelen – anders dan de kamer - ongegrond en zal de beslissing van de kamer dan ook op deze punten vernietigen.
6.4. Voor zover het klachtonderdeel zoals genoemd onder 4.3. ziet op de hoogte van de declaratie van de notaris is het hof van oordeel dat ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wet op het notarisambt een dergelijk geschil door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst alsdan volledig. Tegen de beslissing van de voorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen. Gezien de door de notaris verrichte werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd (met als extra ronde de repliek en dupliek) is het hof aldus van oordeel dat het bedrag van € 36.800,-- niet buitensporig hoog is. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
6.5. Tenslotte acht het hof zich, evenals de kamer, onbevoegd om een oordeel uit te spreken over de wijze van totstandkoming en de inhoud van het bindend advies, dit is voorbehouden aan de civiele rechter. Ook hier is slechts een marginale toetsing op zijn plaats. Het hof is aldus van oordeel dat niet is gebleken dat de oud-notaris als bindend adviseur de belangen van klagers niet naar behoren heeft behartigd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6.6. Nu het hof de klacht op alle onderdelen ongegrond acht kan de beslissing van de kamer ten aanzien van de oplegging van de maatregel van waarschuwing niet in stand blijven. Het hof zal de beslissing ook op dit punt vernietigen.
6.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.8. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 16 december 2004 voor wat betreft het klachtonderdeel betreffende de schending van de informatieplicht en het ten onrechte zonder meer aanvaarden door de oud-notaris van de rol van bindende adviseur, alsmede de oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de oud-notaris, en opnieuw rechtdoende;
- verklaart voornoemde klacht ongegrond;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op donderdag 22 september 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[naam] [naam],
resp. gevestigd te [plaats] en wonende te [plaats],
bijgestaan door mr. H.K. Garvelink,
klagers,
-t e g e n-
mr. [naam],
oud-notaris te [plaats],
beklaagde.
De procedure
Bij brief met bijlagen, gedateerd 22 juli 2004, hebben klagers zich tot deze Kamer gewend met een klacht over oud-notaris mr.[naam] te [plaats].
De Kamer heeft op 30 augustus 2004 van de oud-notaris een reactie op de klacht ontvangen.
Op 23 september 2004 heeft de oud-notaris nog een stuk toegezonden aan de Kamer.
De klacht is op 28 oktober 2004 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid is [naam] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.K. Garvelink, advocaat te Haarlem. De oud-notaris is eveneens in persoon verschenen.
De feiten
Aanleiding tot de klacht is een bindend advies dat oud-notaris [naam] (hierna: [naam] of de oud-notaris) op 7 juni 2004 heeft uitgebracht aan scheepsarchitect [naam] (hierna: [naam] of klagers) en [naam], een samenwerkingsverband van onder andere [naam] en de scheepswerven [naam].
[naam] is sinds 1986 de vaste adviseur van (een van de deelnemers in) [naam].
Van [naam] was aanvankelijk via [naam] eigenaar van [naam], bestaande uit de dochterondernemingen [naam]., De [naam] en [naam]., en maakte als zodanig deel uit van [naam]. Op 25 januari 2001 heeft [naam] bij akte, verleden door [naam], zijn aandelen in [naam] BV geleverd aan [naam]. Op die datum zijn tevens een managementovereenkomst en twee consultancy-overeenkomsten gesloten tussen [naam] en [naam], vanwege de wens om de samenwerking tussen beide partijen nog enkele jaren voort te zetten.
In de overeenkomsten van 25 januari 2001 was een concurrentiebeding opgenomen en was ten aanzien van geschillen die uit deze overeenkomsten zouden voortvloeien bindend advies overeengekomen. Daarbij was [naam] aangewezen als bindend adviseur.
In augustus 2003 bestond niet langer de wens om te blijven samenwerken. In deze maand is een overeenkomst gesloten tussen Van [naam] en [naam], waarbij de overeenkomsten van 25 januari 2001 werden ontbonden, doch de bindend-adviesbepaling en de aanwijzing van [naam] als bindend adviseur ongewijzigd van kracht bleven. Het concurrentiebeding werd wel aangepast en kwam er kort gezegd op neer dat [naam] op verbeurte van een dwangsom gedurende een bepaalde periode geen werkzaamheden van een bepaalde soort mocht verrichten voor (aspirant) relaties van [naam].
Bij de onderhandelingen over de overeenkomsten van januari 2001 en augustus 2003 was [naam] namens [naam] betrokken; in 2003 heeft hij echter niet geparticipeerd in gesprekken tussen [naam] en [naam]. Tijdens de onderhandelingen in 2001 werd [naam] bijgestaan door een advocaat, in 2003 niet.
In 2004 is tussen [naam] en [naam] een interpretatiegeschil ontstaan over het concurrentiebeding. Ter beslechting van dit geschil is [naam] in maart 2004 door [naam] gevraagd bindend advies uit te brengen. Dit heeft hij op 7 juni 2004 gedaan. In het advies is [naam] tot de conclusie gekomen dat [naam] het concurrentiebeding heeft geschonden en dat hij daardoor de in de overeenkomst genoemde dwangsom van € 1.540.000,= aan [naam] dient te betalen.
Met ingang van 1 juli 2004 is [naam] als notaris gedefungeerd.
Inmiddels heeft [naam] [naam] gedagvaard tot nakoming van het bindend advies en is er conservatoir beslag gelegd onder [naam]. Dienaangaande zijn juridische procedures aanhangig.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. Klagers verwijten de oud-notaris ten eerste dat hij zijn informatieplicht jegens hen heeft geschonden door hen niet, althans onvoldoende, te informeren over het feit dat hij ten tijde van de aanvaarding van de opdracht om bindend advies uit te brengen nog steeds als notaris/partij-adviseur werkzaamheden verrichtte voor [naam], terwijl dat aan de andere partij wel bekend was. Hij heeft bovendien nagelaten klagers te informeren over zijn aanstaande defungeren als notaris in juli 2004 en over het feit dat hij daarna als juridisch adviseur werkzaamheden zou blijven verrichten voor [naam]. In het verlengde hiervan hebben klagers gesteld, dat de oud-notaris ten onrechte in maart 2004 de opdracht tot het uitbrengen van bindend advies heeft aanvaard. Door dat wel te doen is hij in een belangenconflict geraakt. Volgens klagers had de oud-notaris hen, gelet op zijn band als partij-adviseur met [naam] en op zijn aanstaande defungeren, de vraag moeten voorleggen of hij nog steeds als bindend adviseur zou kunnen optreden.
Voorts hebben klagers bezwaren naar voren gebracht tegen de hoogte en de specificatie van de declaraties die de oud-notaris in verband met de bindend-adviesprocedure heeft ingediend. Deze bezwaren zijn gericht tegen de hoogte van het uurtarief, te weten € 400,= en tegen het feit dat de oud-notaris een groot aantal uren heeft besteed aan bestudering van literatuur. Volgens klagers staat dit laatste in schril contrast met het hoge uurtarief, waarin ervaring en deskundigheid zouden moeten zijn verdisconteerd.
Ten slotte verwijten klagers de oud-notaris dat hij bij zijn optreden als bindend adviseur de onpartijdigheid heeft geschonden. In dit verband hebben zij onder meer gesteld dat de notaris in het afgegeven bindend advies een onjuiste en/of onvoldoende gemotiveerde interpretatie van het concurrentiebeding heeft gehanteerd, dat hij heeft nagelaten een bemiddelingspoging te ondernemen voordat hij advies uitbracht en dat het advies tot stand is gekomen met schending van enkele fundamentele beginselen van behoorlijk procesrecht, met name hoor en wederhoor.
3.2. De oud-notaris stelt zich primair op het standpunt dat hij ter zake van de werkzaamheden waarop de klacht betrekking heeft niet onderworpen is aan het notariële tuchtrecht, omdat hij deze werkzaamheden niet in zijn hoedanigheid van notaris, maar als bindend adviseur heeft verricht.
Subsidiair stelt de oud-notaris zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat klagers wisten dat hij al jaren lang de vaste adviseur van (een van de deelnemers in) [naam] was en dat zij nooit bezwaar hebben gemaakt tegen de bepaling in de overeenkomst van augustus 2003, waarbij hij als bindend adviseur werd aangewezen voor de beslechting van eventuele geschillen. Hij heeft deze aanwijzing aanvaard, omdat hij zich door zijn betrokkenheid bij het onderhandelingsproces adequaat op de hoogte achtte om deze taak op objectieve wijze te vervullen. Daarbij heeft hij deze taak niet in zijn hoedanigheid van notaris aangenomen, zodat hij geen reden zag zijn aanstaande defungeren als notaris aan klagers, die geen cliënt van hem waren, mee te delen. Ten slotte heeft de notaris aangevoerd dat klagers niet hebben onderbouwd op welke wijze door het aanvaarden van de opdracht om bindend advies uit te brengen een belangenconflict zou zijn ontstaan.
Voorts heeft de oud-notaris een toelichting gegeven op de hoogte en specificatie van de ingediende declaraties. Daarbij heeft hij erop gewezen dat klagers van tevoren hebben ingestemd met het uurtarief en tegen de aanvankelijke schatting van het aantal te besteden uren. Dit urenaantal is uiteindelijk groter geworden doordat een ronde van repliek en dupliek onvoorzien was en er tijdens de mondelinge behandeling een groot aantal getuigen zou worden gehoord. De werkzaamheden waren met andere woorden niet zo eenvoudig als klagers hebben voorgesteld.
Ten slotte heeft de oud-notaris ten aanzien van de inhoud en wijze van totstandkoming van het advies van 7 juni 2004 gesteld, dat hij in het kader van de klachtbehandeling door de Kamer geen aanleiding ziet daarop in te gaan.
3.3. De Kamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enig bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. Deze algemene notariële tuchtnorm strekt zich blijkens de wetgeschiedenis en de jurisprudentie niet alleen uit over de wettelijke en buitenwettelijke werkzaamheden van de notaris, maar is ook van betekenis voor het handelen en nalaten van de notaris in het kader van werkzaamheden die op enigerlei wijze verband houden met het zijn van notaris.
3.4. Vervolgens is de Kamer van oordeel, dat de werkzaamheden die de oud-notaris in de periode vanaf januari 2001 heeft verricht ten behoeve van klagers en (de deelnemers in) [naam] – te weten de begeleiding van de onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten, de aanvaarding van de aanwijzing als bindend adviseur in deze overeenkomsten en de uiteindelijke aanvaarding van de opdracht bindend advies uit te brengen – geacht moeten worden te behoren tot zijn notarispraktijk. Dit is onder andere tot uitdrukking gekomen in het feit dat in de overeenkomsten steeds achter de naam van de oud-notaris vermeld was dat hij notaris was en in het gebruik van het briefpapier van de notarispraktijk.
3.5. Gelet op het voorgaande kan de Kamer de oud-notaris niet volgen in zijn stellingname dat hij ter zake van de werkzaamheden waarop de klacht betrekking heeft niet onderworpen is aan het notariële tuchtrecht.
3.6. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt de Kamer als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren, dat de oud-notaris vanwege zijn jarenlange betrokkenheid bij (deelnemers in) [naam] goed was ingevoerd in de materie die klagers en [naam] in de overeenkomst van augustus 2003 wilden regelen. Door zijn deelname aan het onderhandelingsproces in het jaar 2000 en in de maand 2001(al dan niet op de achtergrond, al dan niet als partij-adviseur van [naam]) werd hij door beide partijen beschouwd als degene die adequaat op de hoogte was van de betrokken belangen. Daarnaast was het, in ieder geval voor klagers, belangrijk dat de degene die werd aangewezen om eventuele geschillen over het concurrentiebeding door middel van een bindend advies te beslechten, de hoedanigheid van notaris had. Aan deze hoedanigheid zijn volgens klagers allerlei waarborgen verbonden, zoals zorgvuldigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, hetgeen de Kamer zeer begrijpelijk en terecht acht. Dit betekent naar het oordeel van de Kamer dat de oud-notaris alleen al hierom in maart 2004 aan klagers had moeten meedelen dat hij ontslag had aangevraagd, dat hij op korte termijn geen notaris meer zou zijn en dat hij daarna nog als juridisch adviseur werkzaamheden voor [naam] zou blijven verrichten. Dat klagers op dat moment formeel geen cliënt van hem waren, leidt niet tot een ander oordeel, omdat ook zij partij waren bij de overeenkomst en zij op basis van het onderhavige beding net als de andere partij volledig geïnformeerd dienden te worden.
3.7. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden had de oud-notaris niet zonder vooraf klagers te informeren in maart 2004 de opdracht mogen aanvaarden. De oud-notaris had zich er uit eigen beweging van moeten vergewissen of hij voor klagers nog steeds aanvaardbaar was als bindend adviseur, onder het geven van volledige openheid van zaken. Dit klemt in het onderhavige geval te meer, omdat de oud-notaris niet alleen als bindend adviseur optrad, maar ook als partij-adviseur. In een dergelijke situatie, waar de schijn van belangenverstrengeling of partijdigheid snel kan worden gewekt, dienen aan een notaris des te strengere zorgvuldigheidseisen te worden gesteld. Door in deze situatie zonder meer aan te nemen dat hij voor klagers nog steeds aanvaardbaar was als bindend adviseur, heeft de oud-notaris het risico genomen dat hij de schijn van partijdigheid en/of belangenverstrengeling op zich zou laden. Uit het voorgaande volgt dat de oud-notaris naar het oordeel van de Kamer onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht ten opzichte van klagers ten behoeve van wie hij mede optrad. Dit betekent dat de klacht in zoverre gegrond is.
3.8. Ten aanzien van hoogte en specificatie van de declaraties overweegt de Kamer het volgende. Ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wna kan een geschil over de hoogte van de declaratie door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de desbetreffende ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat laat onverlet de bevoegdheid van de Kamer een klacht met betrekking tot een declaratie te toetsen aan de norm van artikel 98, eerste lid, Wna. De Kamer toetst in zo’n geval slechts marginaal.
De Kamer komt na marginale toetsing tot het oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die nopen tot het oordeel dat de oud-notaris in redelijkheid niet tot zijn declaratie had kunnen komen. Hierbij is onder meer van belang dat het bezwaar van klagers zich met name richt tegen het grote aantal uren dat volgens hen is besteed aan het bestuderen van literatuur. In de specificatie van de oud-notaris zijn echter bij elke opgave van eht aantal bestede uren verschillende werkzaamheden vermeld, waarvan bestudering van literatuur slechts een onderdeel vormt. Uit hetgeen klagers op dit punt hebben aangevoerd kan niet worden afgeleid dat de declaratie apert onredelijk is.
Uit het voorgaande volgt dat de klacht naar het oordeel van de Kamer in zoverre ongegrond is.
3.9. Ten aanzien van de klachten over de inhoud en de wijze van totstandkoming van het bindend advies van 7 juni 2004 overweegt de Kamer ten slotte het volgende. Het oordeel of klagers gebonden zijn aan het bindend advies ondanks dat zij van mening zijn dat het advies in verband met de inhoud en de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is voorbehouden aan de civiele rechter, die daaromtrent in een procedure op basis van artikel 7:904 BW een beslissing kan geven. Ten aanzien van dit klachtonderdeel acht de Kamer zich derhalve onbevoegd een oordeel te geven.
3.10. Nu de klacht naar het oordeel van de Kamer gedeeltelijk gegrond is, staat de vraag ter beantwoording of aan de oud-notaris een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. De Kamer beantwoordt deze vraag bevestigend. Door de handelwijze van de oud-notaris is het vertrouwen in het ambt van notaris in belangrijke mate geschaad. De Kamer acht in dit geval het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend.
4. De beslissing
De Kamer van Toezicht:
- verklaart de klacht inzake schending van de informatieplicht en het ten onrechte zonder meer aanvaarden van de rol als bindend adviseur gegrond;
- verklaart de klacht inzake de hoogte en specificatie van de declaraties ongegrond;
- legt aan de oud-notaris de maatregel van waarschuwing op;
- acht zich onbevoegd een oordeel te geven over de inhoud en totstandkoming van het bindend advies van 7 juni 2004.
Gewezen te Utrecht door mr. C.J.M. Meekers, wnd. voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen en C.A.W. Walsteijn, leden, en mrs. B.J.M. Gehlen en H. Hilberts, plv. leden, bijgestaan door mr. A.M. Rijs, plv. secretaris, op 16 december 2004.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: