Niet staande gehouden kan worden dat het Uwv artikel 3:2 van de Awb niet in acht heeft genomen. De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische stukken in gediend die twijfel doen rijzen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties zijn in medisch opzicht passend.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 augustus 2014, 13/1955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 november 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Als tolk is opgetreden W.Woning.
OVERWEGINGEN
1. Appellant had recht op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Op 21 juli 2011 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van 24 mei 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 18 juli 2013 geen recht op uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontstaat op de grond dat hij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 17 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het besluit van 21 juli 2011 en het bestreden besluit berusten op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv gehandeld heeft in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv heeft zijn medische klachten onvoldoende onderzocht. Ten onrechte heeft het Uwv geen neuropsychologisch onderzoek laten verrichten om vast te laten stellen of appellant lijdt aan een permanente cerebrale beschadiging. Verder heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de brief van 27 augustus 2012 van de eerstelijns GZ-psycholoog T. Wolzak. Deze psycholoog heeft appellant gezien in het kader van re-integratie in het arbeidsproces. In die brief wordt appellant aangeduid als een tikkende tijdbom. Appellant heeft te maken met niet goed verwerkte trauma's en opgekropte woede. Het lijkt deze psycholoog gevaarlijk om appellant zonder meer in het arbeidsproces te willen plaatsen.
3.2.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat hij met zijn beperkingen de geselecteerde functies niet kan uitoefenen.
3.3.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Niet staande gehouden kan worden dat het Uwv artikel 3:2 van de Awb niet in acht heeft genomen. Blijkens zijn rapport van 13 mei 2013, dat ten grondslag ligt aan het besluit van
24 mei 2013, heeft de verzekeringsarts het dossier van appellant bestudeerd. Hij heeft een arbeidsanamnese en een medische anamnese afgenomen en het dagverhaal genoteerd. Verder heeft hij een psychisch onderzoek bij appellant verricht. Deze verzekeringsarts heeft het expertiserapport van 10 april 2013 van psychiater W.J.M. Hassing bij zijn beoordeling betrokken en heeft vervolgens een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, op wiens rapport van 7 oktober 2013 het bestreden besluit berust, heeft eveneens het dossier bestudeerd. Hij is bij de hoorzitting aanwezig geweest, waar hij appellant heeft gesproken. Deze verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd en verkregen van I-psy. Hij heeft ook de brief van psycholoog Wolzak, informatie van de behandelend cardioloog dr. J.H. Ruiter en van huisarts G.K. Mitrasing bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn hiervoor genoemd rapport vermeld dat de toegevoegde waarde van een neuropsychologisch onderzoek gering is. De causaliteit van de schade aan de hersenen is vooralsnog irrelevant voor de WIA-beoordeling. De ernst van die schade en de daaruit voortvloeiende beperkingen worden, aldus deze verzekeringsarts, genoegzaam duidelijk via de expertise van Hassing en de informatie van I-psy. Er is in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding deze opvatting voor onjuist te houden.
4.2.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om werkzaamheden te verrichten conform de FML. Appellant heeft beperkingen op hoofdzakelijk mentaal niveau. Er is geen noodzaak voor een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft in zijn oordeel meegewogen dat psychiater Hassing een voorlopige diagnose heeft gesteld. Die luidt persoonlijkheidsverandering door cerebrale beschadiging. Volgens het rapport van Hassing is niet uitgesloten dat appellant een ineffectieve coping heeft in reactie op de krenking van het ontslag dat de werkgever heeft verleend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen bevestigd. Terecht heeft de rechtbank opgemerkt dat uit de expertise van Hassing niet naar voren komt dat appellant wegens bij hem aanwezige ongecontroleerde boosheid niet aan het arbeidsproces kan deelnemen. De opvatting van Wolzak wordt evenmin gevolgd door de psychiater van
I-psy. Anders dan de psycholoog Wolzak meent is de verzekeringsarts bezwaar en beroep, blijkens zijn rapport naar aanleiding van de gronden van het beroep, terecht van oordeel dat het voor appellant wel degelijk mogelijk is te functioneren in een rustige werkomgeving. Er is dan ook geen aanleiding dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische stukken in het geding gebracht die twijfel doen rijzen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat de beroepsgrond van appellant dat het Uwv, gelet op het oordeel van psycholoog Wolzak en dat van psychiater Hassing, zijn beperkingen onjuist heeft vastgesteld, niet slaagt.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in zijn rapport van 8 oktober 2013, dat eveneens aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. In dat rapport is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. In deze functies is de belasting in overeenstemming met appellants verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) L.H.J. van Haarlem
AP
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: