Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2012:BX2650

Centrale Raad van Beroep
25-07-2012
26-07-2012
11-7212 WIA
Bestuursrecht, Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Weigering WIA-uitkering. Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden, wordt onderschreven. Met de voor hem geldende beperkingen moet appellant in staat worden geacht de aan hem door het Uwv voorgehouden passende arbeid te verrichten. Door de bezwaararbeidsdeskundige is voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in geselecteerde functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

11/7212 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2011, 11/913 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 25 juli 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. Namens appellant is verschenen mr. Stoppelenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als meewerkend voorman schoonmaak, toen hij zijn werkzaamheden op 13 juni 2006 in verband met hoofdpijn en nek- en schouderklachten heeft gestaakt. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.2. Appellant is onderzocht door een verzekeringsarts, die voor hem een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Vervolgens is rapport uitgebracht door een arbeidsdeskundige. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellant weliswaar ongeschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk, maar in andere arbeid een zodanig inkomen kan verdienen dat geen sprake is van een relevante mate van arbeidsongeschiktheid.

1.3. Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het Uwv meegedeeld dat appellant met ingang van 10 juni 2008 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.4. Appellant is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Deze is op basis van zijn eigen onderzoek van appellant en de beschikbare inlichtingen van appellants behandelend artsen tot het oordeel gekomen dat de FML geen bijstelling behoeft. Vervolgens is rapport uitgebracht door een bezwaararbeidsdeskundige, die door het laten vallen van functies op VMBO-niveau tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage is gekomen dan de arbeidsdeskundige, zij het dat dit onder de voor de Wet WIA relevante mate van arbeidsongeschiktheid van 35% blijft.

1.5. Bij het besluit van 4 december 2008 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

2.1. De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 september 2010 appellants beroep tegen het besluit van 4 december 2008 gegrond verklaard. Er bestaat twijfel over de juistheid van de medische grondslag daar, hoewel pas na de datum in geding, de diagnose clusterhoofdpijn is gesteld. Partijen hebben in deze uitspraak berust.

2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanleiding gezien een nieuwe FML op te stellen en hierin een urenbeperking op te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voor appellant andere functies geduid en het verlies aan verdiencapaciteit gesteld op 47%.

2.3. Bij het bestreden besluit van 4 januari 2011 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat per 10 juni 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 80% is, zodat voor appellant met ingang van die datum recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.

4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de informatie van de behandelend artsen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is voor het verrichten van arbeid dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Hij acht zich op 10 juni 2008 volledig en ook duurzaam arbeidsongeschikt.

5. De Raad oordeelt als volgt.

5.1. Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden, wordt onderschreven. Het Uwv heeft overtuigend toegelicht dat uit de door appellant in (hoger) beroep overgelegde medische informatie van de neurologen prof. dr. P. Portegies en E.G.M. Couturier blijkt dat appellant in ieder geval vanaf augustus 2008 bekend is met clusters waarbij zeer hevige hoofdpijnklachten optreden, maar niet dat op de in geding zijnde datum sprake was van dusdanige functionele beperkingen dat appellant geheel buiten staat was om arbeid te verrichten. De beperkingen voor het verrichten van arbeid per 10 juni 2008 zijn door het Uwv op de juiste wijze vastgelegd in de FML.

5.2. Met de voor hem geldende beperkingen moet appellant in staat worden geacht de aan hem door het Uwv voorgehouden passende arbeid te verrichten. Door de bezwaararbeidsdeskundige is voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in geselecteerde functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.

5.3. Nu gelet op het vorenstaande geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid komt de Raad aan de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA niet toe.

6. Uit de overwegingen 5.2 en 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er geen grond is om tot een vergoeding van schade over te gaan.

7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.

(getekend) C.P.J. Goorden

(getekend) L. van Eijndthoven

EK

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.