06/4913 REA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 augustus 2006, 05/1236 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het College)
Datum uitspraak: 9 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008. Appellant is verschenen. Het College heeft zich, na daarvan te hebben bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 7 april 2004 heeft het College appellant aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de (re)integratie (hierna: Rea) op de grond dat is vastgesteld dat hij tot de doelgroep van die wet behoort.
Bij besluit van 28 september 2005 heeft het College het bezwaar gegrond verklaard. Het College heeft daarbij evenwel aangetekend van mening te zijn dat terecht besloten is dat appellant behoort tot de doelgroep van de Wet Rea.
Ter zitting van de rechtbank heeft het College verklaard dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is en bovendien inmiddels is “achterhaald” en geen consequenties meer heeft.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2005 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het College veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten en bepaald dat het College het griffierecht aan appellant vergoedt.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft in reactie op schriftelijke vragen van de Raad bij schrijven van 23 mei 2008 medegedeeld besloten te hebben het besluit van 7 april 2004 volledig in te trekken. Bij schrijven van gelijke datum is appellant op de hoogte gesteld van het besluit tot intrekking van het besluit van 7 april 2004.
Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat met de intrekking van het besluit van 7 april 2004, waarbij hij als arbeidsgehandicapte werd aangemerkt, de door hem met het instellen van hoger beroep beoogde ongedaanmaking van die hem opgelegde status is bereikt.
De Raad stelt vast dat over deze kwestie die ingevolge het ingestelde hoger beroep aan de Raad ter beoordeling stond tussen partijen geen geschil meer bestaat. Dit betekent dat thans in dit geding het procesbelang bij een beslissing van de Raad op het hoger beroep is komen te ontvallen. De door appellant aangegeven wens dat het College nader specificeert welke feiten en omstandigheden tot het nieuwe besluit hebben geleid en excuses aanbiedt voor de hem onwelgevallige handelwijze van verschillende gemeenteambtenaren brengt hierin geen verandering.
Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de gemeente Enschede aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) S.R. Sharma.
IJ