04/5627 WAO en 06/3065 WAO en 06/6550 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 1 oktober 2004, 04/516, 24 april 2006, 05/5550, en 31 oktober 2006, 04/2239 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 27 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. De Jonge en het Uwv door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de aangevallen uitspraken slechts bestrijdt voor zover daarbij zijn afgewezen de verzoeken de kosten van door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten te vergoeden.
2. Het Uwv heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad naar voren gebracht dat het hoger beroep geen kans van slagen heeft. In het hoger beroep in het geschil 06/6550 WAO heeft het Uwv daarenboven verzocht om veroordeling van appellant in de proceskosten met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Bij uitspraak van 13 april 2005, LJN: AT4323 heeft de Raad, kort samengevat, overwogen dat de kosten van door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapporten niet voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen. Dit oordeel is door de Raad nadien bij vele uitspraken - waarbij mr. De Jonge als gemachtigde optrad -herhaald.
3.2. De Raad ziet geen enkele aanleiding in deze geschillen tot een ander oordeel te komen. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraken komen, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
4. Met betrekking tot het door het Uwv gedane verzoek om veroordeling van appellant in de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
4.1. In het geval appellant kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht - als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb - maakt, kan voor inwilliging van zo’n verzoek aanleiding bestaan.
Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is echter geen sprake.
De omstandigheid dat appellant een reeds herhaaldelijk door de Raad in vergelijkbare zaken gegeven oordeel aanvecht is hiervoor onvoldoende. De Raad wijst erop dat het aangevochten oordeel - anders dan in het geschil dat heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 27 februari 2008, 06/6230 WAO (LJN: BC5177) - nog niet eerder door de Raad is uitgesproken in het tussen partijen bestaande geschil.
Dat appellant - gelet op de door zijn gemachtigde in tal van andere procedures ingediende en door de Raad verworpen gronden - er bij het instellen van het hoger beroep ernstig rekening mee heeft kunnen en moeten houden dat de Raad in dit geval niet tot een van zijn voormelde vaste jurisprudentie afwijkend oordeel zou komen, maakt nog niet dat het aanvechten van deze jurisprudentie als een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht moet worden aangemerkt.
4.2. Het verzoek van het Uwv wordt mitsdien afgewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek appellant te veroordelen in de proceskosten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB