1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 oktober 2009, bij het College binnengekomen op 9 oktober 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 augustus 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 1 augustus 2009, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 11 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil tussen partijen is de vraag of verweerder appellants aanvraag om bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 terecht heeft afgewezen, omdat appellant - ook na hiertoe bij verweerders brief van 17 juni 2009 nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld - verweerder geen ingevuld en ondertekend formulier Gecombineerde opgave heeft toegestuurd.
2.2 Bij het bestreden besluit is appellants bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2009 ongegrond verklaard. Verweerder stelt op 15 mei 2009 van appellant een Overzicht gewaspercelen en bedrijfskaarten te hebben ontvangen, echter zonder het voor de aanvraag vereiste formulier Gecombineerde opgave. Bij brief van 17 juni 2009 is appellant onder meer gevraagd het formulier Gecombineerde opgave alsnog op te sturen en dit te ondertekenen. Daarmee is appellant in de gelegenheid gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen. Als reactie heeft verweerder slechts een aangepast overzicht gewaspercelen ontvangen.
Ingevolge de artikelen 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en 55 van de Regeling dient de landbouwer voor het indienen van de verzamelaanvraag gebruik te maken van de Gecombineerde opgave en deze te ondertekenen.
Nu verweerder geen door appellant ondertekende Gecombineerde opgave heeft ontvangen, was verweerder gehouden om de aanvraag op grond van de toepasselijke regelgeving af te wijzen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake.
2.3 Appellant voert aan dat hij het formulier Gecombineerde Opgave twee keer aan verweerder heeft toegestuurd en dat hij hierdoor akkoord is gegaan met de Regeling en de voorwaarden die aan de subsidieaanvraag zijn gesteld. Verweerder diende appellant er tijdig telefonisch op te attenderen dat appellants aanvraag niet is ondertekend. Appellant stelt dat dit in andere gevallen volgens mediaberichten wel is gebeurd. Bovendien heeft verweerder in vergelijkbare gevallen coulance betracht, hetgeen een precedent vormt voor de zaak van appellant.
Gelet op de lage opbrengstprijzen, hoge energieprijzen en toenemende pachtprijzen kan appellant de uitbetaling van zijn toeslagrechten niet missen. Appellant beroept zich in dit kader op het evenredigheidsbeginsel.
2.4 Op grond van de stukken gaat het College ervan uit dat appellant heeft verzuimd om het formulier Gecombineerde opgave 2009 in te sturen. Uit verweerders brief van 26 mei 2009, waarin hij aan appellant de ontvangst heeft bevestigd van de aanvraag, blijkt dat verweerder op 15 mei 2009 slechts een overzicht gewaspercelen 2009 en twee bedrijfskaarten heeft ontvangen. Verder is bij de brief van 17 juni 2009 aan appellant meegedeeld dat hij het formulier Gecombineerde opgave 2009 niet heeft meegestuurd met de overige documenten. Anders dan appellant stelt ging het er dus niet alleen om dat hij had verzuimd om het formulier te ondertekenen, maar ontbrak het formulier Gecombineerde opgave bij zijn aanvraag.
2.5 Het voorgaande betekent dat de door verweerder op 15 mei 2009 ontvangen Gecombineerde opgave 2009 geen volledige aanvraag om vaststelling van bedrijfstoeslag bevatte, nu een ondertekend formulier Gecombineerde opgave ontbrak.
2.6 Appellants grief dat verweerder hem tijdig de gelegenheid had moeten geven om de aanvraag te completeren is terecht opgeworpen. Het College overweegt hiertoe het volgende.
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie bevat onder meer voorschriften met betrekking tot de inhoud van de verzamelaanvraag, die onderdeel uitmaakt van de Gecombineerde opgave. Deze aanvraag moet volgens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt.
2.7 Zoals het College reeds heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 10 november 2010, (AWB 09/1034, www.rechtspraak.nl, LJN BP0447) brengt een zorgvuldige voorbereiding van een beslissing op een aanvraag om bedrijfstoeslag met zich dat verweerder, indien niet alle voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens zijn bijgevoegd, de aanvrager tijdig in de gelegenheid stelt om die gegevens alsnog binnen een redelijke termijn te verstrekken. Voor dit oordeel vindt het College steun in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.8 Hoewel verweerder appellant ten onrechte niet tijdig in de gelegenheid heeft gesteld zijn onvolledige aanvraag aan te vullen ziet het College hierin onvoldoende grond voor het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 Awb moet worden vernietigd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Verweerder heeft appellant op 17 juni 2009 een formulier “corrigeren Gecombineerde opgave 2009” toegezonden. Met dit formulier kon de Gecombineerde opgave 2009 worden hersteld of aangevuld. Verweerder heeft op dit formulier uitdrukkelijk vermeld dat appellant was vergeten om het formulier Gecombineerde opgave 2009 mee te sturen en om dit te ondertekenen. Vast staat dat appellant hierop niet heeft gereageerd door dit verzuim te herstellen. Hij heeft volstaan met de toezending van een aangepast overzicht gewaspercelen. Onder al deze omstandigheden acht het College niet aannemelijk dat appellant zijn onvolledige aanvraag naar behoren zou hebben aangevuld, indien verweerder hem daartoe tijdig in de gelegenheid zou hebben gesteld. Derhalve is onwaarschijnlijk dat verweerder in dat geval bij het nemen van een beslissing over de bedrijfstoeslag voor 2009 niet tot uitgangspunt had kunnen nemen dat de aanvraag van appellant niet voldeed aan het bepaalde in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en daarom onvolledig was.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten terecht heeft afgewezen.
2.9 Appellants beroep op het evenredigheidsbeginsel kan niet slagen. Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Het gedifferentieerde sanctiestelsel kan mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd worden geacht met het evenredigheidsbeginsel.
2.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld