Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2025:854

Raad van State
05-03-2025
05-03-2025
202302695/1/R1
Bestuursrecht
Hoger beroep

Bij besluit van 4 november 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van de overtreding, inhoudende de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] in Lunteren te voorkomen. [appellant A] is sinds 1997 eigenaar van de recreatiewoning op het recreatiepark "De Goudsberg" in Lunteren. Hij woont samen met zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen in deze woning. Zij hebben daar hun hoofdverblijf. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omgeving De Goudsberg, Hessenweg 85 te Lunteren" in samenhang bezien met het bestemmingsplan "Ede, parapluplan recreatieparken" is het verboden om recreatiewoonverblijven te gebruiken als hoofdverblijf. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is. Volgens hem zijn er bijzondere omstandigheden aanwezig om van handhavend optreden af te zien.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

202302695/1/R1.

Datum uitspraak: 5 maart 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Lunteren, gemeente Ede,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 20 april 2023 in zaak nr. 23/1160 en 23/1161 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2022 heeft het college aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van de overtreding, inhoudende de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] in Lunteren (hierna: de recreatiewoning), te voorkomen.

Bij besluit van 3 februari 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellant B], bijgestaan door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, en S. Janssen, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder bestuursdwang het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd, dan wel de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen.

Bij besluit van 4 november 2022 heeft het college aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [appellant A] is sinds 1997 eigenaar van de recreatiewoning op het recreatiepark "De Goudsberg" in Lunteren. Hij woont samen met zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen in deze woning. Zij hebben daar hun hoofdverblijf. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omgeving De Goudsberg, Hessenweg 85 te Lunteren" in samenhang bezien met het bestemmingsplan "Ede, parapluplan recreatieparken" is het verboden om recreatiewoonverblijven te gebruiken als hoofdverblijf.

3.       Het college heeft eerder handhavend opgetreden tegen het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf door [appellant]. Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college [appellant] gelast om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Als hij daar niet aan voldoet, verbeurt hij dwangsommen. [appellant] heeft niet binnen de bij dat besluit gestelde begunstigingstermijn voldaan aan de last. Het college heeft vervolgens bij besluit van 12 mei 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd. Na afloop van de in dat besluit opgenomen begunstigingstermijn is het college overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang door de recreatiewoning voor de duur van drie maanden, tot 10 november 2022, te verzegelen. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt.

4.       Het besluit dat thans ter beoordeling voorligt, is het besluit van 4 november 2022. Bij dat besluit heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd om herhaling van het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf te voorkomen. In dat besluit staat dat als [appellant] voor 10 november 2022 geen zelfstandige woonruimte heeft gevonden, de verzegeling in stand blijft. Dit besluit is bij besluit op bezwaar van 3 februari 2023 in stand gelaten.

Volgens de rechtbank zijn er kort weergegeven geen redenen om aan te nemen dat het college van handhavend optreden had moeten afzien. Dat betekent volgens de rechtbank dat de last onder bestuursdwang in stand blijft.

5.       De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft met de uitspraak van 14 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2721, de besluiten van 3 februari 2023 en 4 november 2022 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst tot en met 20 oktober 2023. Daarna heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3753, bij wijze van voorlopige voorziening genoemde besluiten geschorst tot de datum waarop de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure.

Het hoger beroep

6.       Op de zitting is door [appellant] bevestigd dat het geschil zich toespitst op de vraag of handhavend optreden onevenredig is. Het geschil ziet meer in het bijzonder op de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat en op de vraag of de belangen van [appellant] om gebruik te mogen blijven maken van zijn recreatiewoning als hoofdverblijf zwaarder wegen dan die van het college bij handhaving van het bestemmingsplan. De Afdeling zal hieronder op deze vragen ingaan, alsook op het betoog van [appellant] dat de beperking van het gebruik van de recreatiewoning in strijd is met zijn eigendomsrecht en zijn recht op gezins- en privéleven.

7.       Vast staat en niet in geschil is dat [appellant] in strijd met artikel 7, tweede lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Omgeving De Goudsberg, Hessenweg 85 te Lunteren" in samenhang bezien met de artikelen 2 en 3 van de planregels van het bestemmingsplan "Ede, parapluplan recreatieparken" de recreatiewoning op het perceel als hoofdverblijf gebruikt. Voor dat gebruik is geen omgevingsvergunning verleend. Dat betekent dat het college op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang bezien met genoemde planregels bevoegd is om handhavend op te treden tegen het zonder omgevingsvergunning gebruiken van de recreatiewoning als hoofdverblijf.

8.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.

Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is.

Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

Is handhavend optreden in dit geval onevenredig?

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is. Volgens hem zijn er bijzondere omstandigheden aanwezig om van handhavend optreden af te zien.

Hij voert aan dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Hij wijst erop dat in de afgelopen jaren verschillende moties door de Tweede Kamer zijn aangenomen over het legaliseren van permanente bewoning van recreatiewoningen. In het bijzonder wijst hij op de brief van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 19 december 2024 aan de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten in Nederland en aan de voorzitter van de Tweede Kamer. In die brief worden de colleges van burgemeester en wethouders gevraagd niet handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen en zo te handelen in lijn met de aangenomen motie van het Lid Wijen-Nass c.s. van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2024/25, 36 600, XXII, nr. 43), totdat het juridisch kader gereed is waarin de gemeenten worden geïnstrueerd bestaand gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning toe te staan, onder bepaalde voorwaarden.

[appellant] voert ook aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen rekening heeft gehouden met de belangen van hem en zijn gezin. Het college stelt ten onrechte het economisch belang van toerisme voorop. Dit door het college nagestreefde doel weegt volgens [appellant] niet zwaarder dan zijn belang bij een dak boven zijn hoofd en dat van zijn gezin. Hij wijst op de schrijnende situatie waarin zijn gezin zich bevindt. Zijn gezin zwerft door de verzegeling van de recreatiewoning rond van (recreatie)woning naar (recreatie)woning zonder vaste verblijfplaats. Kortom, een situatie vol onzekerheden en daardoor zonder een waardig bestaan, terwijl de recreatiewoning waarop het handhavend optreden ziet zijn eigendom is en hij daar gewoon in kan blijven wonen. In dit verband is volgens [appellant] van belang dat het college geen rekening heeft gehouden met de woningnood in Nederland en de wachtlijst bij woningbouwverenigingen. Volgens hem maakt de huidige stand van de woningcrisis in Nederland het voldoen aan de last onmogelijk. Hierdoor valt er volgens [appellant] niet zo heel veel actief te zoeken naar een andere woning met vaste verblijfplaats. Overigens stelt [appellant] wel actief te hebben gezocht naar woonruimte maar dat hij niets heeft kunnen vinden wat volgens hem geschikt is voor hem en zijn gezin. Vanwege de grote gevolgen van het besluit, wijst [appellant] er verder op dat het college en de rechtbank zijn kinderen had moeten horen, omdat door het handelen van het college ook hun rechten worden geschonden. Ook heeft het college hem bij de constatering van de overtreding en ook daarna onheus bejegend, bedreigd en afgeschilderd als een crimineel en dat dit, zoals op de zitting namens hem is toegelicht, niet een overheid is waarmee hij in gesprek wil gaan. Bovendien gaat het slechts om een overtreding van een bestemmingsplanregel, zo stelt [appellant]. [appellant] wijst er tot slot op dat zolang de recreatiewoning in zijn eigendom blijft, deze woning nooit voor recreatiedoeleinden zal worden gebruikt en dus leeg zal blijven staan. [appellant] concludeert dat van een evenredige belangenafweging onder deze omstandigheden niet is gebleken.

9.1.    Het college is het eens met de uitspraak van de rechtbank. Het college heeft zich in de besluiten van 4 november 2022 en 3 februari 2023, maar ook in het verweerschrift bij de rechtbank, de schriftelijke uiteenzetting van 10 oktober 2023, het nader stuk van 6 januari 2025 en op zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is. Het college licht dat als volgt toe.

Het college wijst erop dat vanaf 1997 handhavend wordt opgetreden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen. Sinds 2015 is de handhaving van permanente bewoning van recreatiewoningen geïntensiveerd. Het college heeft vanaf dat moment 1.250 nieuwe handhavingszaken over permanente bewoning opgepakt waarvan er 1.175 zijn afgerond. Het college heeft toegelicht de handhaving van permanente bewoning zo veel mogelijk per recreatiepark te hebben aangepakt. Zo is ook de permanente bewoning op het recreatiepark "De Goudsberg" aangepakt. Los van het feit dat het om een overtreding van het bestemmingsplan gaat, is de reden voor de aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen dat het college geen permanente bewoning van recreatiewoningen wenst. Recreatieverblijven zijn bedoeld voor recreatie en toerisme. Recreatie en toerisme zijn van groot belang voor de gemeente Ede.

Het college heeft verder toegelicht zich ervan bewust te zijn dat het toepassen van bestuursdwang door de recreatiewoning van [appellant] te verzegelen een ingrijpend middel is. Het college is daartoe overgegaan omdat het al sinds 2019 probeert de bewoning van de recreatiewoning als hoofdverblijf beëindigd te krijgen. Een eerdere opgelegde last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang hebben niet geleid tot beëindiging van de overtreding. Omdat [appellant] heeft gezegd de verzegeling van de recreatiewoning te verbreken en de permanente bewoning te hervatten, heeft het college het besluit van 4 november 2022 genomen.

Het college stelt in situaties als deze eerst met de bewoners van een recreatiewoning in overleg te treden en afspraken te maken om tot beëindiging van de permanente bewoning te komen. Als bewoners serieus en voortvarend op zoek gaan naar legale woonruimte wordt door het college gewacht met handhavend optreden. Ook als de bewoners tijdens een lopende handhavingsprocedure actief en serieus op zoek gaan naar legale woonruimte, wordt daar de ruimte voor gegeven. Het college benadrukt dat het niet zijn doel is om bewoners van de gemeente, zoals [appellant], op straat te zetten en dakloos te maken. Het college helpt bij het vinden van vervangende woonruimte. Het college vindt het dan ook belangrijk om te melden dat het sinds de constatering van de overtreding meerdere keren heeft geprobeerd met [appellant] in gesprek te gaan over de beëindiging van de permanente bewoning van de recreatiewoning en over de wijze waarop [appellant], mede gelet op zijn financiële situatie, het snelst de beschikking kan krijgen over alternatieve woonruimte. [appellant] heeft volgens het college echter laten weten niet met het college in gesprek te willen. Omdat het volgens het college lastig was om met [appellant] in gesprek te gaan, is een enkele keer ook een wijkagent meegegaan op bezoek aan de recreatiewoning. [appellant] heeft het college verder laten weten zijn recreatiewoning niet te zullen verlaten en heeft de verzegeling van de woning op 11 november 2022 verbroken. Ook heeft het college toegelicht dat [appellant] tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juli 2023 niet actief en serieus heeft gezocht naar legale vervangende woonruimte. De zoekopdrachten die door [appellant] daarna wel zijn gegeven, zijn volgens het college niet reëel gezien de opgegeven maximale huurprijs, de straal waarbinnen wordt gezocht en het aantal kamers. Ook kiest [appellant] er zelf voor te zoeken naar een extra woning en zijn recreatiewoning aan te houden. Volgens het college blijkt uit een eigen onderzoek naar beschikbare woonruimte en uit navraag bij makelaars dat er binnen bijvoorbeeld een straal van 30 km voldoende reguliere woningen te huur en, bij verkoop van de recreatiewoning, te koop zijn. Op de zitting heeft het college nog gesteld dat [appellant] een modaal inkomen heeft.

Volgens het college is het de bovenstaande combinatie van omstandigheden die maken dat het college ervoor heeft gekozen om tot handhavend optreden over te gaan.

Is er sprake van concreet zicht op legalisatie?

9.2.    [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd over concreet zicht op legalisatie geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet mocht overgaan tot handhavend optreden. De Afdeling overweegt hierover als volgt.

Zoals hiervoor onder 7 is overwogen, is het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf in strijd met het bestemmingsplan. Het college is niet bereid voor dat illegale gebruik een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4374, en 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4518) volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering aanwezig is. Het college heeft toegelicht dat recreatieverblijven zijn bedoeld voor recreatie en toerisme, toerisme belangrijk is voor de gemeente Ede en het college verder het natuurgebied waarin het park De Goudsberg ligt, wil beschermen tegen intensief gebruik. Het college voert een actief en consequent beleid waarbij opgetreden wordt tegen bewoning van recreatieverblijven. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onjuist is.

De omstandigheid dat er in de landelijke politiek aandacht was en is voor het mogen bewonen van recreatiewoningen, leidt niet tot een ander oordeel. Op het moment van opleggen van de last onder bestuursdwang maar ook ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 3 februari 2023 was geen sprake van een ophanden zijnde inwerkingtreding van gewijzigde regelgeving over permanente bewoning van recreatiewoningen. Het college kon daarmee in de besluitvorming dus geen rekening houden. Bovendien is het de vraag of de in de brief van de minister van 19 december 2024 aangekondigde wijziging van de regelgeving tot gevolg zal hebben dat de permanente bewoning van deze recreatiewoning in dit geval zal moeten worden toegestaan door het college. De voorwaarden waaronder permanente bewoning van recreatiewoningen mogelijk moet worden gemaakt, moeten, zo volgt ook uit die brief, nog verder worden uitgewerkt. Het gaat daarbij om aspecten als bestaande plannen voor revitalisering, transformatie, minimumeisen aan de bouwkwaliteit en milieuonderwerpen. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat het park De Goudsberg bestaat uit een recreatiecentrum en een bungalowpark met individuele eigenaren. In dat bungalowpark ligt ook de recreatiewoning van [appellant]. Omstreeks zes jaar geleden zijn door de gemeente plannen gemaakt om onder meer het park De Goudsberg vitaal te maken. Hoewel de revitalisering van het park De Goudsberg hoofdzakelijk ziet op het recreatiecentrum, kan het bungalowpark daar volgens het college niet los van worden gezien. Het park De Goudsberg in zijn totaliteit mag alleen worden gebruikt voor recreatie. Het college heeft toegelicht dat er op het park De Goudsberg al 120 handhavingstrajecten zijn afgerond. Bovendien is het park omringd door het Natura 2000-gebied Veluwe en ligt een woonwijk met burgerwoningen in een dergelijk gebied niet voor de hand.

Het betoog dat handhavend optreden in zoverre onevenredig is, slaagt niet.

Zijn er andere omstandigheden van het concrete geval die leiden tot het oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval om van handhavend optreden af te zien?

9.3.    De Afdeling stelt voorop dat er in dit dossier al verschillende onherroepelijke handhavingsbesluiten gericht op de beëindiging van het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf, zijn genomen. De gevolgen van handhavend optreden voor [appellant] en zijn gezin zijn ingrijpend, omdat handhaving zorgt voor een woonprobleem en mogelijk financieel verlies voor [appellant]. Ook zal een ander hoofdverblijf mogelijk een achteruitgang in de woonomstandigheden en woonomgeving tot gevolg hebben. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat het college in dit geval aan het algemeen belang om handhavend op te treden tegen een overtreding van het bestemmingsplan een zwaarder wegend belang mocht toekennen dan aan het belang van [appellant] bij het gebruik van zijn recreatiewoning als hoofdverblijf in strijd met dat bestemmingsplan. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat het wil vasthouden aan het uitgangspunt dat recreatieverblijven zijn bedoeld voor recreatie en toerisme en niet voor het gebruik als hoofdverblijf. Recreatie en toerisme zijn belangrijk voor de gemeente Ede. Zoals onder 9.1 staat, voert het college al enkele jaren actief en consequent beleid waarbij opgetreden wordt tegen bewoning van recreatieverblijven. Dat het college als reden voor handhavend optreden ook het belang van de bescherming van de natuur heeft genoemd, maakt, anders dan [appellant] stelt, niet dat het college niet duidelijk heeft gemaakt welk doel het bij handhavend optreden nastreeft.

De Afdeling overweegt dat zowel het college als de rechtbank voldoende hebben gekeken naar de omstandigheden van het geval. Daar voegt de Afdeling nog het volgende aan toe.

De omstandigheid dat volgens [appellant] het college dan wel de rechtbank niet expliciet de belangen van de kinderen van [appellant] hebben benoemd of zijn kinderen hebben gehoord, maakt niet dat niet ook hun belangen bij de belangenafweging zijn betrokken. Immers, het college heeft het belang van het gebruik van recreatiewoningen voor recreatie en toerisme afgezet tegen het belang van [appellant] om de recreatiewoning als hoofdverblijf te mogen gebruiken. Dat belang omvat niet alleen het belang van [appellant] zelf maar ook dat van zijn gezin en dus ook van zijn kinderen.

Ook het feit dat de recreatiewoning zijn eigendom is en dat hij en zijn gezin daar al lange tijd in wonen, maakt niet dat [appellant] daarom die woning in strijd met het bestemmingsplan als hoofdverblijf mag blijven gebruiken. Het college treedt al langere tijd handhavend op tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen. Niet in geschil is dat [appellant] daarvan op de hoogte is. Verder is het college eerst in 2019 op de overtreding door [appellant] gestuit. De omstandigheid dat volgens [appellant] de recreatiewoning nooit voor recreatiedoeleinden zal worden gebruikt zolang de recreatiewoning in zijn eigendom is, en de recreatiewoning dus leeg zal blijven staan, maakt handhavend optreden op zichzelf niet onevenredig. Dat is het gevolg van een keuze die [appellant] zelf maakt.

De omstandigheid dat bekend is dat in algemene zin sprake is van druk op de woningmarkt, betekent niet dat van [appellant] niet kan worden verwacht dat hij op zoek gaat naar vervangende zelfstandige woonruimte of dat het college [appellant] al daarom moet toestaan in strijd met het bestemmingsplan zijn recreatiewoning als vaste verblijfplaats te gebruiken. Tegen het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf door [appellant] wordt al sinds 2019 door het college handhavend opgetreden. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat [appellant] sindsdien niet voldoende heeft gedaan om vervangende zelfstandige woonruimte te zoeken. [appellant] is niet direct op zoek gegaan naar vervangende woonruimte. [appellant] heeft zich pas in 2023 als woningzoekende laten inschrijven en heeft alleen vanaf die periode gegevens overgelegd van een zoektocht op internet. Weliswaar heeft [appellant] een groot aantal zoekopdrachten overgelegd, maar het college mocht zich op het standpunt stellen dat in veel van die zoekopdrachten de daarbij door [appellant] gehanteerde zoektermen en filters, bijvoorbeeld een huurprijs tot 500 euro per maand en het aantal slaapkamers, niet realistisch zijn. De Afdeling begrijpt de wens van [appellant] om gezien zijn gezinssamenstelling in ieder geval drie aparte slaapkamers te hebben. Het college heeft er evenwel terecht op gewezen dat dat niet een reële optie is in een situatie waarbij een einde moet worden gemaakt aan illegaal gebruik en waarbij zo snel mogelijk een nieuwe woning moet worden gevonden. Dat geldt ook voor een te kleine straal waarbinnen naar vervangende woonruimte wordt gezocht. Het college wijst er verder op dat uit de stukken niet blijkt of [appellant] daadwerkelijk op beschikbare woningen heeft gereageerd en hoe dat is afgelopen. Het college heeft verder toegelicht dat [appellant] het college inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Het college wilde hierover met [appellant] in gesprek gaan en [appellant] adviseren over de mogelijkheden om zo snel mogelijk vervangende woonruimte bemachtigen. [appellant] heeft dat aanbod om een gesprek afgeslagen. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht een eigen financieel adviseur te hebben die beter in het vizier heeft hoe het gezin er financieel voor staat dan de gemeente. Hoewel de Afdeling een dergelijk standpunt tot op zekere hoogte kan volgen, is in een situatie als dit, waarin het college bereid is mee te denken over oplossingen om het illegaal gebruik te beëindigen en het vinden van alternatieve woonruimte, medewerking van [appellant] nodig. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat de verkoop van de recreatiewoning een mogelijkheid is om vervangende, zelfstandige woonruimte te kunnen betalen in plaats van de keuze om de recreatiewoning aan te houden als extra woning. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat de omstandigheid dat de recreatiewoning volgens [appellant] in een slechte staat verkeert door een woningbrand in 2010, niet aan de verkoop van de recreatiewoning in de weg hoeft te staan. De stelling van [appellant] dat de recreatiewoning onverkoopbaar is of dat na verkoop een restschuld overblijft, is door [appellant] niet onderbouwd.

Over de stelling van [appellant] dat het geen zin heeft om een urgentieverklaring aan te vragen omdat hij van ambtenaren van de gemeente heeft gehoord dat hij die toch niet krijgt, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft daarover op de zitting toegelicht dat weliswaar [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring zoals is vastgesteld in de Huisvestingsverordening Ede, maar dat er wel enkele gevallen zijn waarbij het college toch ten gunste van de woningzoekende is afgeweken van deze verordening. Daarvoor is wel een aanvraag voor een urgentieverklaring nodig en loont het in zoverre om ook die weg te bewandelen.

De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij zich tijdens de controle in 2019, maar ook daarna, door toezichthouders van het college onheus bejegend voelde, als een crimineel is behandeld en zelfs bedreigingen naar zijn persoon en gezin zijn geuit en dat dat de reden is waarom hij niet in gesprek wil gaan met het college, neemt, nog daargelaten dat uit het dossier niet blijkt wat er toentertijd is gebeurd, niet weg dat er sprake is van illegaal gebruik dat moet worden beëindigd. Uit de door het college gegeven toelichting blijkt dat het college meerdere keren heeft geprobeerd in gesprek te gaan met [appellant] om naar oplossingen te zoeken en zo te helpen bij het vinden van vervangende woonruimte. [appellant] is niet op het aanbod om gesprekken te voeren, ingegaan. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, in het handelen van het college in deze zaak terecht geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig is.

9.4.    Alles bij elkaar genomen, is de Afdeling van oordeel dat het college een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt en daarbij naar alle omstandigheden heeft gekeken. De Afdeling komt daarom, net als de rechtbank, tot het oordeel dat de last onder bestuursdwang niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met internationale verdragen?

10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden tegen het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf leidt tot inperking van rechten die hij op grond van internationale verdragen geniet. Hij wijst er specifiek op dat zijn eigendomsrecht en zijn recht op gezins- en privéleven wordt ingeperkt. Dit is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Ook wijst hij erop dat de rechten van zijn twee minderjarige kinderen worden geschonden, omdat in het geheel geen rekening is gehouden met hun belangen.

10.1.  Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3759, en 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2014, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de beperking van het gebruik van de recreatiewoning niet onevenredig is. De ten tijde van het besluit geldende bestemmingsplannen bevatten de beperking dat het recreatieverblijf niet voor permanente bewoning mag worden gebruikt. Voor zover deze beperking van het gebruik van het recreatieverblijf kan worden beschouwd als een inmenging in de rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, is van belang dat die beperking van het toegestane gebruik zijn grondslag vindt in de Wabo en de Wet ruimtelijke ordening en de op grond van die wet vastgestelde bestemmingsplannen. Het verbod op de permanente bewoning van het recreatieverblijf is daarom bij wet voorzien en kan worden aangemerkt als noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn van het land en de rechten en vrijheden van anderen. Mede gelet op wat is overwogen onder 9.3 ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperking van het gebruik van het recreatieverblijf onevenredig is gelet op het zwaarwegende belang dat is gediend met handhaving. De beperking leidt dus niet tot een schending van artikel 8, eerste lid, van het EVRM en artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Evenmin leidt de beperking van het gebruik van de recreatiewoning tot schending van de andere door [appellant] genoemde verdragen.

Het betoog slaagt niet.

Slotoverwegingen

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

12.     Omdat hiermee uitspraak wordt gedaan op het hoger beroep, vervalt de door de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3753, uitgesproken schorsing van de opgelegde last en herleeft deze. Dit heeft tot gevolg dat [appellant] per direct de recreatiewoning moet verlaten. De begunstigingtermijn is immers al verstreken. Om genoemd gevolg te voorkomen, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen. De last onder bestuursdwang van 4 november 2022 en het besluit op bezwaar van 3 februari 2023 worden bij wijze van voorlopige voorziening met terugwerkende kracht geschorst tot 26 weken na de verzending van deze uitspraak, om hem opnieuw een termijn te geven om de bewoning van de recreatiewoning daadwerkelijk te staken. Dit betekent dat als [appellant] na het verstrijken van deze periode niet aan de opgelegde last voldoet en dus geen zelfstandige woonruimte heeft gevonden, de recreatiewoning weer wordt verzegeld en hij en zijn gezin de recreatiewoning niet kunnen betreden.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening met terugwerkende kracht de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van 3 februari 2023, kenmerk BZW.22.0262/2019H0633, en van 4 november 2022, kenmerk 2019H0633, tot 26 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Besselink

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.