202300328/2/R1
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak strekkende tot vervallenverklaring van de uitspraak van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1718, en het opnieuw beslissen op het beroep in het geding tussen:
[appellant], wonend in Amstelveen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Amstelveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Mr. G. Groen van Prinstererlaan 114" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door M.P. Koekenbier en P.C. Vermond, is verschenen. Voorts is ter zitting AM B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], als partij gehoord. [appellant] is niet ter zitting verschenen.
Bij uitspraak van 24 april 2024 heeft de Afdeling het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Na deze uitspraak heeft de Afdeling aan partijen bij brief van 28 mei 2024 kenbaar gemaakt dat zij voornemens is om deze uitspraak vervallen te verklaren en dat zij een nieuwe zitting laat plaatsvinden.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 17 juli 2024, waar [appellant], in persoon van [appellant] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door M.P. Koekenbier en P.C. Vermond, zijn verschenen. Voorts is ter zitting AM B.V., vertegenwoordigd door mr. G.T.J. Harm, als partij gehoord.
Overwegingen
Vervallenverklaring
4. Na de uitspraak van 24 april 2024 heeft [appellant] aan de Afdeling laten weten dat hij de aangetekend verzonden uitnodiging voor de mondelinge behandeling van zijn beroep niet heeft ontvangen. Hij heeft dit onderbouwd met scans van de paspoorten van hem en zijn echtgenote, waaruit blijkt dat de handtekening voor ontvangst op het track&trace-formulier van de aangetekend verzonden uitnodigingsbrief in het geheel niet overeenkomt met de handtekening van hem of zijn echtgenote.
Om [appellant] alsnog de mogelijkheid te bieden om zijn beroep mondeling toe te lichten, verklaart de Afdeling de uitspraak van 24 april 2024 ambtshalve vervallen. Voorts doet de Afdeling opnieuw uitspraak in het geding.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 25 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inleiding
7. Op het perceel aan de mr. G. Groen van Prinstererlaan 114 te Amstelveen stond al enkele jaren een leeg kantoorpand. Dat pand is gesloopt en de eigenaar heeft het voornemen om op deze locatie een nieuw appartementencomplex te realiseren.
Het plan bestaat uit een appartementencomplex met maximaal 310 woningen. Het gebouw krijgt twee hoogteaccenten, één tot 57 m hoog aan de mr. G. Groen van Prinstererlaan en één van 52 m hoog aan de zuidzijde van het gebouw. AM B.V. is als projectontwikkelaar bij de zaak betrokken.
Bij de vaststelling van het plan heeft de raad een hoogwaardig appartementencomplex voor ogen. Daarmee wil de raad het Stadshart een kwalitatieve impuls geven en ruimte bieden voor nieuwe woningen. Er bestaat namelijk een grote behoefte aan nieuwe woningen. Om aan die behoefte tegemoet te komen wil de raad de oostkant van het Stadshart, waaronder het noordoostelijk gelegen plangebied, transformeren naar een hoogwaardig stedelijk woonmilieu. Door verdichting kunnen daar volgens de plantoelichting 400 tot 800 nieuwe woningen komen.
[appellant] woont tegenover de plek waar het appartementencomplex zal komen en vindt dat het gebouw te hoog wordt. Hij vreest met name voor een vermindering van zijn woon- en leefklimaat.
Het relativiteitsvereiste
8. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
9. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
10. De Afdeling overweegt dat artikel 8:69a van de Awb zich verzet tegen vernietiging van het bestemmingsplan naar aanleiding van de volgende betogen van [appellant]:
i) het betoog dat de toekomstige bewoners van het nieuwe appartementencomplex te maken krijgen met een hogere geluidsbelasting vanwege het hogere waardenbesluit;
ii) het betoog dat in te weinig sociale huurwoningen is voorzien;
iii) het betoog over de gevolgen van luchtvaart en externe veiligheid voor de toekomstige bewoners;
iv) het betoog dat het plan leidt tot stikstofdepositie op een Natura-2000 gebied dat op ruime afstand van het plangebied ligt.
[appellant] beroept zich hierbij op normen die kennelijk niet strekken tot de bescherming van zijn eigen belangen. Daarom hoeft niet te worden beoordeeld of deze normen zijn geschonden. De Afdeling zal deze betogen dus niet inhoudelijk bespreken.
Het proces van besluitvorming
11. [appellant] stelt dat de gemeente stelselmatig alle bezwaren van omwonenden heeft verworpen. Zelfs de Stichting Schildersbuurt Amstelveen die hiervoor was opgericht heeft het opgegeven. Alle zienswijzen zijn afgewezen. Volgens [appellant] is het plan er doorheen gedrukt.
11.1. De procedure om een bestemmingsplan vast te stellen begint met de terinzagelegging van het ontwerpplan. In dit geval heeft de gemeente een extra stap gezet door een bestuurlijke voorprocedure te organiseren. Die bestond uit een ontwerp Startnotitie en de mogelijkheid voor belanghebbenden om daarop te reageren.
De raad heeft toegelicht dat het gebouw in de ontwerp Startnotitie een andere vorm had. Het bestond uit een groot massief gesloten bouwblok. Daarop zijn 49 reacties binnengekomen. Vanwege deze reacties heeft de gemeente het ontwerp aangepast. Het gesloten bouwblok is vervangen door een gebouw met een basishoogte van zes bouwlagen met twee hoogteaccenten. Ook is gekozen voor een openbaar toegankelijke binnenplaats.
Vervolgens is het plan volgens de daarvoor geldende wettelijke procedure krachtens de Wro in ontwerp ter inzage gelegd. Hierop zijn zienswijzen binnengekomen, waaronder die van [appellant]. De reactie van de gemeente daarop staat in de Nota van Beantwoording. De raad heeft op basis hiervan de zienswijzen ongegrond verklaard en het bestemmingsplan vastgesteld.
11.2. Gelet op het bovenstaande heeft de gemeente de reacties van belanghebbenden, waaronder [appellant], betrokken bij de totstandkoming van het plan. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. Voor zover de zienswijzen niet tot aanpassing hebben geleid is niet gebleken dat de raad die zienswijzen onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken. Verder is niet gebleken dat de raad de wettelijk voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
12. [appellant] betoogt dat de raad niet had mogen voorzien in een wooncomplex met 310 appartementen en maximaal 18 bouwlagen. Een gebouw van hoogstens zes bouwlagen zou volgens hem een waardevolle aanvulling op de omgeving zijn geweest. Het volume van het voorziene wooncomplex is niet in verhouding met de omgeving. Ook acht [appellant] het plan in strijd met de Hoogbouwvisie Amstelveen 2019 die de boomkruinhoogte als uitgangspunt neemt. Het geplande gebouw is bijna drie keer zo hoog als deze norm en de omliggende woningen.
[appellant] betoogt dat de ingang van de parkeergarage tegenover zijn balkon zal komen, waardoor hij niet meer aangenaam op het balkon kan zitten.
[appellant] betoogt ook dat uit de Notitie windhinder van 21 april 2021, uitgevoerd door Nieman Raadgevende Ingenieurs, blijkt dat de windstromen als gevolg van de hoogbouw de verblijfskwaliteit rond zijn woning en op zijn balkon negatief zullen beïnvloeden. In dit verband stelt hij ook dat de gemeente Amstelveen ten onrechte geen algemeen beleid met concrete toetsingskaders voor windhinder heeft. Daarnaast zijn de gebruikte modellen volgens hem niet actueel.
Verder wordt het onprettig op het balkon vanwege veel minder zonuren door de hoogbouw, aldus [appellant].
12.1. Over de vraag of het plan in de omgeving past stelt de Afdeling het toetsingskader zoals opgenomen onder 3 voorop. Hieruit volgt onder meer dat de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de Afdeling niet zelf oordeelt of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verder overweegt de Afdeling als volgt.
De strook langs de Burgemeester Haspelslaan tot aan de mr. G. Groen van Prinstererlaan is in de Hoogbouwvisie Amstelveen 2019 aangewezen als zone voor hoogbouw. De hoogbouwvisie neemt de zogeheten ‘Amstelveense maat’ als uitgangspunt. Die hoogte is bepaald in relatie tot de hoogte van de kruinen van de bomen. Wanneer er hoger gebouwd wordt dan die Amstelveense maat, is hieraan de eis gesteld dat deze hogere gebouwen op een plint staan die deze menselijke maat wel heeft. Ook dienen de hogere gebouwen uitgevoerd te worden in de vorm van slanke torens.
De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan hieraan voldoet. Het plan maakt geen massief gesloten bouwblok mogelijk, zoals oorspronkelijk was beoogd. In plaats daarvan voorziet het plan in een basishoogte van 21 m en twee teruggelegen hoogteaccenten van 52 m en 57 m. Die basishoogte voldoet aan de menselijke maat zoals omschreven in de hoogbouwvisie.
De torens hebben weliswaar een forse bouwhoogte in een omgeving waar de bestaande bouwhoogte maximaal 21 m bedraagt, maar de raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze hoogbouw passend is in de omgeving, omdat de locatie aan de rand van het Stadshart ligt en aansluit bij de bouwhoogten in en rondom het Stadshart.
Op basis van deze motivering heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het plan in de omgeving past.
12.2. Ten aanzien van de gevolgen van de hoogbouw en de ingang van de parkeergarage voor het woon- en leefklimaat van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt.
Vast staat dat het woon- en leefklimaat van [appellant] in enige mate zal worden aangetast door de voorziene hoogbouw van 21 m en twee hoogteaccenten van 52 m en 57 m en de ligging van zijn woning nabij de ingang van de parkeergarage. Gelet op de afstand van ongeveer 20 m tussen de woning van [appellant] en de hoogbouw heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht en het woon- en leefklimaat van [appellant] niet ernstig wordt aangetast. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in een stedelijke omgeving andere eisen mogen worden gesteld aan uitzicht en naastgelegen bestemmingen dan in een minder bebouwde omgeving. Dit geldt ook voor de mogelijke effecten die de ingang van de parkeergarage met zich brengen voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. Deze zullen niet zodanig zijn dat het woon- en leefklimaat van [appellant] ernstig wordt aangetast.
12.3. Ten aanzien van de gevolgen van de hoogbouw voor windhinder overweegt de Afdeling als volgt.
Aan het plan is een onderzoek naar windhinder ten grondslag gelegd. Het gaat om de Notitie windhinder van 21 april 2021, uitgevoerd door Nieman Raadgevende Ingenieurs. In dit onderzoek is aan de hand van de norm NEN 8100 (Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) beoordeeld of sprake is van windgevaar of windhinder.
Voor zover [appellant] betoogt dat de gemeente Amstelveen ten onrechte geen algemeen beleid met concrete toetsingskaders voor windhinder heeft, overweegt de Afdeling dat de raad de algemeen aanvaarde Nederlandse norm NEN 8100 heeft kunnen aansluiten.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het plan niet leidt tot windgevaar. Ook is rekening gehouden met valwinden.
Wat betreft windhinder wordt voor het kwalificeren van het windklimaat in de NEN 8100 uitgegaan van zogenoemde "kwaliteitsklassen" (A t/m E). De kwaliteitsklasse is een maatstaf voor de kans dat de "drempelsnelheid" van 5 m/s wordt overschreden. Van belang is dat voor de kwalificatie van het windklimaat op een bepaalde locatie wordt gedifferentieerd ten aanzien van drie activiteiten. Dit zijn de activiteiten "doorlopen", "slenteren" en "langdurig zitten". De gehanteerde systematiek voor het kwalificeren van het windklimaat wordt inzichtelijk gemaakt in tabel 2 en figuur 8 van de Notitie windhinder.
Voor zover [appellant] betoogt dat het gebruikte model van het KNMI slechts is geüpdatet tot 2002, heeft de raad toegelicht dat dit het meest recente beschikbare model is.
Voor de directe omgeving van de woning van [appellant] zijn de relevante activiteiten doorlopen en slenteren. Uit figuur 8 volgt dat het windklimaat in de omgeving van de woning van [appellant] goed is voor de activiteit doorlopen en matig tot goed voor de activiteit slenteren. Gelet hierop heeft de raad het windklimaat op straat aanvaardbaar kunnen achten.
Ten aanzien van het windklimaat op het balkon van [appellant] heeft de raad toegelicht dat het beoordelingskader van NEN 8100 is bedoeld voor de beoordeling van windhinder op hoofdhoogte op straat. Het is niet bedoeld voor een balkon zoals dat van [appellant], wat een kleinere, afgebakende ruimte op de 1e verdieping is. Het beoordelingskader kan echter wel een indicatie van het windklimaat geven. Het balkon van [appellant] grenst aan het gedeelte van de straat waar het windklimaat als matig is beoordeeld. Daarbij heeft de raad echter betrokken dat deze classificatie is gekoppeld aan een jaargemiddelde, terwijl het gebruik van een balkon seizoensgebonden is en in de periode van het jaar dat het balkon wordt gebruikt het windklimaat gemiddeld beter is dan het jaargemiddelde. Dit laatste heeft [appellant] ook ter zitting bevestigd. Ook is sprake van windremmende objecten. Het balkon ligt namelijk gedeeltelijk inpandig. Daarnaast kan [appellant] zelf een voorziening treffen door een balkonscherm te vlechten door de spijlen van het balkonhek, hetgeen [appellant] ook reeds feitelijk heeft gedaan. Gelet hierop heeft de raad het windklimaat op het balkon van [appellant] aanvaardbaar kunnen achten.
12.4. Wat betreft schaduwhinder stelt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515, voorop dat geen wettelijke normen bestaan die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Over het aantal zonuren staat in de plantoelichting dat er weliswaar een verslechtering is ten opzichte van de bestaande situatie maar dat er geen sprake is van een onaanvaardbare verslechtering van de bestaande situatie. De naastgelegen woningen hebben gedurende de dag voldoende zon op de gevels. De raad heeft dit onderbouwd aan de hand van een schaduwonderzoek. Het nieuwe gebouw ligt ten westen van het flatgebouw van [appellant] en geeft in de namiddag en in de avond schaduw.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de schaduwhinder als gevolg van het plan voldoet aan de zogeheten zware TNO-norm. Dat betekent dat er tenminste drie mogelijke bezonningsuren per dag op de gevel van de woning zijn. Gelet hierop heeft de raad de gevolgen van het plan voor de bezonning aanvaardbaar kunnen achten.
12.5. Voor zover het plan leidt tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] overweegt de Afdeling resumerend als volgt.
De raad heeft in redelijkheid een belangrijk gewicht kunnen toekennen aan de grote behoefte aan nieuwe woningen. Dat die behoefte bestaat is niet in geschil. De raad heeft ook toegelicht dat dit een goede plek voor woningbouw is omdat het dichtbij diverse voorzieningen en openbaar vervoer ligt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad een groter gewicht kunnen toekennen aan de behoefte aan nieuwe woningen dan aan de gevolgen voor het woon- en leefklimaat die daaruit voortvloeien voor [appellant].
12.6. De betogen slagen niet.
Verkeer
13. [appellant] vreest dat het kruispunt tussen de Burgemeester Haspelslaan en de mr. G. Groen van Prinstererlaan het extra verkeer van de nieuwe appartementen niet aan kan. Hierbij voert hij aan dat gebruik is gemaakt van verouderde normen en modellen. Ook acht hij de middenberm te krap. Verder zijn voetgangers volgens hem buiten beschouwing gelaten.
13.1. In de plantoelichting staat dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling ook na realisatie van de woningen goed is. Ter onderbouwing verwijst de plantoelichting naar een verkeerskundige analyse van Goudappel Coffeng van 7 januari 2020. Het kruispunt tussen de Burgemeester Haspelslaan en de mr. G. Groen van Prinstererlaan is hierin specifiek beoordeeld. Vermeld is dat in alle richtingen ook na realisatie van de woningen sprake is van een goede kwaliteit van de verkeersafwikkeling. Ook is de verkeerssituatie op en rond het kruispunt goed en overzichtelijk. Zo is het zicht op het kruispunt overal goed. Ook zijn er geen zicht belemmerende of hinderende elementen. Dit betekent dat verkeersdeelnemers elkaar tijdig kunnen waarnemen. Verder is vermeld dat de verliestijd op de noordtak van de Burgemeester Haspelslaan toeneemt van circa 5 seconden (in de autonome situatie) naar circa 10 seconden (in de plansituatie 2030). Dat valt binnen de bandbreedte voor de kwaliteit ‘goed’ uit tabel 3.3.
Bij de berekening van de verkeergeneratie is gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen 2016. [appellant] heeft niet nader onderbouwd waarom de raad daar niet van heeft kunnen uitgaan.
Voorts dateert het verkeersmodel weliswaar van 2014, maar de verkeerintensiteiten zijn geïnterpoleerd naar 2020 voor de huidige situatie en de prognose is berekend voor 2030. [appellant] heeft niet nader onderbouwd waarom de raad daar niet van heeft kunnen uitgaan.
In het onderzoek is vermeld dat de middenberm op de mr. G. Groen van Prinstererlaan weliswaar in theorie te smal is om op voor te sorteren bij het linksaf slaan, maar dat in de praktijk een voertuig zich hier kan opstellen, waarbij het overige verkeer achterlangs kan passeren.
Verder is het verkeersonderzoek mede gebaseerd op een schouw, waarbij de bestaande verkeerssituatie, inclusief voetgangers, in beeld is gebracht. De voetgangers kunnen gebruikmaken van de zebrapaden bij het kruispunt. Er zijn geen stoplichten en dus ook geen wachttijden voor voetgangers. [appellant] heeft geen redenen naar voren gebracht waarom onvoldoende rekening zou zijn gehouden met voetgangers.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 24 april 2024, nr. 202300328/1/R1, ECLI:NL:RVS:2024:1718, vervallen;
II. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hupkes
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
635