Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RVS:2024:2700

Raad van State
03-07-2024
03-07-2024
202301068/1/R2
Bestuursrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad van de gemeente Veldhoven de bestemmingsplannen "De Run 7000 ASML 2022" en "De Run 7000 ASML 2022 geluid" vastgesteld. ASML wil haar hoofdvestiging in Veldhoven uitbreiden. Het bedrijf maakt een grote groei door, omdat de vraag naar chipmachines mondiaal zeer groot is. Om deze groei voort te zetten, beoogt ASML op De Run 7000 verder uit te breiden. Het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" maakt deze uitbreidingen mogelijk. De uiterst gevoelige chipmachines van ASML worden ontwikkeld en vervaardigd in een volstrekt stof- en trillingvrije omgeving, zogeheten "cleanrooms". Doordat de machines steeds groter worden om de toenemende mate van verfijning van chipproductie mogelijk te maken, wordt voorzien in omvangrijkere bedrijfsgebouwen. Het gaat hierbij om cleanrooms die qua oppervlakte toenemen. Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Veldhoven. Het plangebied wordt aan de noordzijde globaal begrensd door de Kempenbaan, aan de oostzijde door bedrijven aan De Run en de bestaande ASML-gebouwen, aan de zuidzijde door de A67 en aan de westzijde door bedrijven en sportvoorzieningen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

202301068/1/R2.

Datum uitspraak: 3 juli 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Veldhoven,

2.       [appellant sub 2], wonend te Veldhoven,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad de bestemmingsplannen "De Run 7000 ASML 2022" en "De Run 7000 ASML 2022 geluid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Bij besluit van 24 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" opnieuw, gewijzigd vastgesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een zienswijze naar voren gebracht over het besluit van 24 oktober 2023.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2024, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. drs. A.C.M. Brom, rechtsbijstandverlener te Eersel, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. drs. A.C.M. Brom, rechtsbijstandverlener te Eersel, en de raad, vertegenwoordigd door M. Yücesan-van Drunen, R. Scholten, ing. E. Been, M.A.M. Jonkers en J. Oostdijk, zijn verschenen. Verder is op de zitting ASML Netherlands B.V., vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop, als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

De ontwerpplannen zijn op 24 juni 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       ASML wil haar hoofdvestiging in Veldhoven uitbreiden. Het bedrijf maakt een grote groei door, omdat de vraag naar chipmachines mondiaal zeer groot is. Om deze groei voort te zetten, beoogt ASML op De Run 7000 verder uit te breiden. Het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" maakt deze uitbreidingen mogelijk.

De uiterst gevoelige chipmachines van ASML worden ontwikkeld en vervaardigd in een volstrekt stof- en trillingvrije omgeving, zogeheten "cleanrooms". Doordat de machines steeds groter worden om de toenemende mate van verfijning van chipproductie mogelijk te maken, wordt voorzien in omvangrijkere bedrijfsgebouwen. Het gaat hierbij om cleanrooms die qua oppervlakte toenemen.

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Veldhoven. Het plangebied wordt aan de noordzijde globaal begrensd door de Kempenbaan, aan de oostzijde door bedrijven aan De Run en de bestaande ASML-gebouwen, aan de zuidzijde door de A67 en aan de westzijde door bedrijven en sportvoorzieningen.

Het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" voorziet in een aanpassing van de geluidzone van ASML als gevolg van de uitbreidingen. Het plangebied grenst aan de toekomstige ASML bedrijfsbebouwing en een zone daaromheen.

3.       Bij het besluit van 24 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" gewijzigd vastgesteld door het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 3 oktober 2023 als bijlage toe te voegen bij de toelichting van dat bestemmingsplan en de toelichting hierop aan te passen. Aangezien bij dit besluit het hele bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld, is met dit besluit het besluit van 20 november 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld, vervangen als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Aangezien dit besluit niet geheel aan de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegemoetkomt, hebben de beroepen mede daarop betrekking. In verband hiermee zal de Afdeling bij de bespreking van de beroepsgronden over het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" uitgaan van het besluit van 24 oktober 2023 en daarbij tevens de zienswijze betrekken die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over dat besluit naar voren hebben gebracht.

4.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1]en [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Veldhoven, in een woonwijk ten noorden en in de nabijheid van de plangebieden. Zij voeren aan onevenredig te worden geschaad door beide bestemmingsplannen. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door geluidhinder, verkeershinder, beperking van het uitzicht, schaduwhinder, lichthinder, inkijk, verstoring van beschermde diersoorten en stikstofdepositie in de bouwfase. Ook is het participatietraject volgens hen niet naar behoren verlopen.

Intrekking beroepsgronden

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben op de zitting hun beroepsgrond dat in de akoestische berekeningen rekening is gehouden met onjuiste hoogtes voor de noordwestelijke en de zuidwestelijke gebouwen, ingetrokken. Ook hebben zij hun beroepsgrond ingetrokken dat op grond van de planregels ten onrechte algemeen kan worden afgeweken van de bouwhoogte van gebouwen met ten hoogste 10%, alsmede ten behoeve van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 m op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 m. Ten slotte hebben zij hun beroepsgrond over aantasting van archeologische aandachtsgebieden ingetrokken.

Toetsingskader

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Goede procesorde

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verzoeken om het verweerschrift wegens strijd met de Chw en de goede procesorde buiten beschouwing te laten. In dit verband voeren zij aan dat de Afdeling de raad bij brief van 17 maart 2023 heeft verzocht het verweerschrift uiterlijk 14 april 2023 in te dienen. Het verweerschrift is door de Afdeling echter pas ontvangen op 5 december 2023. Op grond van de Chw moet de zaak versneld worden behandeld en had zelfs al binnen 6 maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak moeten worden gedaan, welke termijn al is verstreken.

7.1.    De Afdeling overweegt dat de Chw er niet aan in de weg staat dat het verweerschrift op 5 december 2023 alsnog werd ingezonden, na afloop van de bij brief van 17 maart 2023 door de Afdeling aan de raad gestelde termijn, die liep tot en met 14 april 2023.

7.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, doet strijd met de goede procesorde zich voor als nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Bij het indienen van nadere stukken is ook de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van tien dagen voor de zitting van belang. Maar zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is deze termijn niet bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Daarvoor verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 15 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1758. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken ter zitting kan plaatsvinden.

7.3.    Zoals hiervoor vermeld, heeft de Afdeling bij brief van 17 maart 2023 de raad een termijn gesteld voor het indienen van een verweerschrift, welke termijn liep tot en met 14 april 2023. De raad heeft in zijn verweer het herstelbesluit van 24 oktober 2023 willen meenemen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat door de indiening van het verweerschrift op 5 december 2023, na afloop van de gestelde termijn, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. Ook ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een zinvolle behandeling ter zitting niet heeft kunnen plaatsvinden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding het verweerschrift wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

Participatie

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte geen behoorlijk participatietraject is doorlopen. De tijdelijke kaders "Participatie bij ruimtelijke initiatieven" zijn niet nagekomen. Hierin wordt van een initiatiefnemer verlangd dat deze specifieke inspanningen verricht die zijn gericht op het verwerven of vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de gewenste ontwikkeling. Omdat het om een ruimtelijke ontwikkeling gaat die procedureel ingewikkeld kan zijn (categorie 4 van het beleid), is conform het beleid een "Omgevingsdialoog ‘maatwerk’" vereist. De initiatiefnemer moet samen met de gemeente een participatie-aanpak opstellen en uitvoeren, en de gemeente moet dat volgen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] blijkt nergens uit dat dit is gebeurd. Het feit dat er 64 zienswijzen zijn ingediend, laat zien dat de initiatiefnemer gefaald heeft in het verwerven van maatschappelijk draagvlak. Er is geen sprake geweest van participatie, maar slechts van informatie. Feitelijk waren de digitale bijeenkomst op 17 januari 2022 en de fysieke bijeenkomst op 9 maart 2022 slechts een eenzijdige presentatie van de plannen van de initiatiefnemer, waarbij de omwonenden voor voldongen feiten werden gesteld. Het plan bevat ook geen beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

8.1.    De raad stelt dat ASML in overleg met het gemeentebestuur invulling heeft gegeven aan het participatieproces. Zo zijn er op 17 januari 2022 en 9 maart 2022 bijeenkomsten over de plannen georganiseerd, waarbij aan belanghebbenden een toelichting is gegeven en vragen zijn beantwoord. Daarbij waren vertegenwoordigers van het gemeentebestuur aanwezig. Ook is de mogelijkheid geboden om na de bijeenkomst nog vragen via de mail te sturen. Van de bijeenkomsten en de vragen zijn door ASML verslagen gemaakt, die als bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" zijn gevoegd. Naar aanleiding van deze participatiebijeenkomsten zijn er wijzigingen in de plannen doorgevoerd door de bouwhoogte in het noordelijke deel te verlagen van 30 m naar 20 m en regels ter voorkoming van lichthinder op te nemen. Hiermee is getracht het maatschappelijk draagvlak voor de ontwikkeling te vergroten. Er bestaat echter geen draagkrachtverplichting op grond van de wet of de tijdelijke kaders "Participatie bij ruimtelijke initiatieven". Een mogelijk gebrek aan draagvlak is geen reden om het bestemmingsplan niet te mogen vaststellen. Door de weergave in paragraaf 7.1 van de toelichting en de toevoeging van de verslagen aan de toelichting, is invulling gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Bro.

8.2.    In de notitie "Participatie bij ruimtelijke initiatieven", door de raad vastgesteld op 13 juli 2021, staat onder Categorie 4: "Hier gaat het om een ruimtelijk initiatief of ontwikkeling die procedureel ingewikkeld kan zijn. En we verwachten dat de brede omgeving zeer betrokken is bij de mogelijke invloed ervan. Projecten, grotere bouwplannen en gebiedsontwikkelingen vallen altijd in deze categorie. De participatievorm die bij deze categorie past is de Omgevingsdialoog ‘maatwerk’. Op verschillende manieren kan de omgeving geïnformeerd en om een mening of advies gevraagd worden. U stelt als initiatiefnemer samen met de gemeente een participatie-aanpak op en voert deze uit. De gemeente volgt de uitvoering van dat participatieproces. De rol van de gemeente is het (verzoek)proces begeleiden/managen. Het plan van aanpak voor het participatieproces stelt de initiatiefnemer samen met de gemeente op. Dit is maatwerk." In de bij de notitie gevoegde bijlage Stappenplan Omgevingsdialoog ‘gesprek’ en ‘maatwerk’ worden onder meer inhoudelijke aspecten van de dialoog nader benoemd.

8.3.    Aannemelijk is geworden dat ASML en het gemeentebestuur gezamenlijk hebben overlegd over hoe de participatie zou worden vormgegeven, en aldus tot een participatie-aanpak zijn gekomen. Op 17 januari 2022 en 9 maart 2022 hebben bijeenkomsten plaatsgevonden, waar ideeën konden worden uitgewisseld. Deze hebben ook tot aanpassingen in het plan geleid. Van deze bijeenkomsten zijn verslagen opgesteld, waarin de reacties van de belanghebbenden en de reacties daarop van ASML zijn vermeld. Gelet hierop ziet de Afdeling, mede in het licht van de inhoudelijke aspecten die worden benoemd in het Stappenplan Omgevingsdialoog ‘gesprek’ en ‘maatwerk’, geen aanleiding voor het oordeel dat geen behoorlijk participatietraject is doorlopen.

8.4.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte geen of niet voldoende maatschappelijk draagvlak is verworven, overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395, onder 11.2, is er geen wettelijke regel die bepaalt dat een nieuwe ontwikkeling alleen mogelijk is als daarvoor draagvlak bestaat. Het streven naar draagvlak vormt een aspect dat zich vertaalt in de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die ontwikkeling moet maken. Daarbij heeft de Afdeling onder 11.3 overwogen dat het ontbreken van draagvlak op lokaal niveau in de belangenafweging niet zonder meer het meest zwaarwegend is.

Ook de notitie "Participatie bij ruimtelijke initiatieven" stelt niet dat een nieuwe ontwikkeling alleen mogelijk is als daarvoor draagvlak bestaat. In de notitie staat: "Het doel van participatie is dat er een beter plan komt. Zowel de inbreng van belanghebbenden als de afweging van alle belangen zorgen uiteindelijk voor een beter plan. Het betekent niet dat er altijd volledige draagvlak is voor het plan."

8.5.    Met de opname van paragraaf 7.1 in de plantoelichting en bijlagen 13 en 14 bij de plantoelichting is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Bro.

8.6.    Het betoog faalt.

Alternatieve invulling

9.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het alternatief om de gebouwen dieper de grond in te bouwen, tot bijvoorbeeld 5 meter onder het maaiveld, om zo de bouwhoogtes te verlagen tot 12,5 - 15 m en de aantasting van privacy en uitzicht te voorkomen. Zij voeren aan dat (onder anderen) zij aan de raad een rapportage van Vissers & Roelands en Vitruvius hebben overgelegd over de aanvullende bouwkosten van 5 meter in de grond bouwen, maar dat de raad daar feitelijk niets mee heeft gedaan. Het standpunt van de raad dat de transportroute van de ASML-machines vanuit de cleanrooms naar de vrachtwagens moet verlopen via een op de millimeter gelijk grondpeil, omdat iedere trilling fataal kan zijn totdat de module veilig in een container en vrachtwagen is geborgd, is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onbegrijpelijk. Aangezien trillingsvrij transport niet bestaat, zou dan geen enkele ASML-machine meer vervoerd kunnen worden. Ook binnen het gebouw worden de modules al opgetild en verplaatst. Bovendien blijkt uit een publicatie van de NOS van 10 februari 2024 dat de nieuwe machines als losse onderdelen worden vervoerd in kratten, zodat de machine ook ondergronds in kratten op een vrachtwagen geladen kan worden. Verder zijn de kosten van 7 tot 16 miljoen euro laag in verhouding tot de totale bouwkosten van 100 miljoen euro en de omzet van het bedrijf. Het noordelijke plandeel kan dan ook onder het reguliere peil gebouwd worden, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

9.1.    De raad stelt dat ondergronds bouwen van de ASML-bebouwing geen reëel alternatief is, omdat dit voor het bedrijfsproces van ASML niet mogelijk is. Het bedrijfsproces van ASML is dusdanig dat machines worden gemaakt met een ongekende verfijning en bijbehorende gevoeligheid. Juist hierom zijn alle productieruimten van ASML op een volstrekt gelijke hoogte gelegen. ASML machines worden in cleanrooms gemaakt en worden vervolgens in delen door een vergelijkbaar ‘schone omgeving’ verplaatst naar de ruimte waar ze worden gestabiliseerd en verpakt in containers. Pas vanaf dat moment kunnen de machinedelen op een 'normale manier' worden vervoerd en op vrachtwagens worden geladen. Vóór dat moment is iedere onverwachte beweging voor de machine fataal. Ook een hellingshoek is tot dat moment niet toelaatbaar. Wordt een ASML fabriek 5 meter onder de grond gerealiseerd, dan zou in dat deel van het plangebied ook een logistiek centrum moeten worden gerealiseerd, om daar ook de fase van cleanroom tot verpakken in containers en laden in de vrachtwagen te kunnen verzorgen. Daardoor zou aanzienlijk minder oppervlakte resteren voor de cleanroom-omgeving en zou er dus elders nog meer bebouwing moeten komen. Dit is vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik niet wenselijk. Derhalve wordt er gewerkt met een centrale logistieke omgeving waarop alle cleanrooms van ASML aangesloten zijn en worden, en waarvoor het gehele productiegedeelte van het bedrijf eenzelfde vloerhoogte moet hebben. Als verdiept bouwen oplosbaar zou zijn met enkel een aanvullende financiële uitgave dan was verdiept bouwen een goed alternatief geweest. Dit is voor het bedrijfsproces echter niet mogelijk.

9.2.    Zoals de raad naar voren heeft gebracht, moeten de machines of machinedelen, voordat zij de ruimte bereiken waar zij worden gestabiliseerd en verpakt in containers om te kunnen worden geladen op vrachtwagens, gevrijwaard worden van onverwachte bewegingen. Daarvoor zijn en worden alle cleanrooms van ASML aangesloten op een centrale logistieke omgeving en moet het hele productiegedeelte van het bedrijf eenzelfde vloerhoogte hebben, zodat ondergronds bouwen van de ASML-bebouwing geen reëel alternatief is.

Gelet hierop heeft de raad het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorgestelde alternatief afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

- Toetsingskader industrielawaai

10.     Artikel 40 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) luidt: "Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan."

Artikel 41, eerste lid, luidt: "Een krachtens artikel 40 vastgestelde zone kan uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is."

Artikel 42, eerste lid, luidt: "Bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

b.de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege het industrieterrein optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 44 en 47, eerste lid, als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan."

Artikel 48, eerste lid, luidt: "Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 44, onderscheidenlijk 47, eerste lid, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt."

-Vergewisplicht

11.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college zich er ten onrechte niet van heeft vergewist dat de akoestische onderzoeken van Peutz op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Van enige daadwerkelijke verificatie van de akoestische onderzoeken, dan wel van de onafhankelijkheid of deskundigheid van Peutz, door de Omgevingsdienst Zuid Oost-Brabant (hierna: ODZOB) of de raad, is niets gebleken. Zij voeren aan dat zij in hun zienswijzen uitvoerig gestaafd hebben dat er zich meerdere grove fouten in de desbetreffende rapportages bevonden, waarna de raad heeft gesteld dat door de ODZOB en hem geen redenen zijn gevonden om aan de rapportage te twijfelen. Dat doet ten onrechte voorkomen dat zij daar onderzoek naar hebben gedaan, terwijl ODZOB na 21 maart 2022 - dus nog voor de terinzagelegging van het ontwerpplan op 24 juni 2022 - geen reacties meer heeft geschreven. Hierdoor is volgens hen niet voldaan artikel 3:9 van de Awb.

11.1.  De raad stelt dat wel degelijk is nagegaan of de door Peutz uitgevoerde onderzoeken op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Hij heeft geen redenen om aan de onafhankelijkheid en/of deskundigheid van dit bureau te twijfelen. Het akoestisch onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 3 van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022", is door de ODZOB beoordeeld. Dat niet alle latere versies of aanvullingen zijn voorgelegd, betekent nog niet dat er geen deugdelijke beoordeling van het rapport heeft plaatsgevonden, want alle rapporten zijn door de gemeente beoordeeld. Daar waar nodig heeft de raad, zoals ook volgt uit de nota van zienswijzen, een reactie gevraagd aan Peutz en de ODZOB. De raad heeft geconcludeerd dat de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, de redeneringen begrijpelijk zijn en de bijbehorende conclusies hierop aansluiten. De raad wijst erop dat hij geen tegenrapporten van deskundigen dan wel zienswijzen heeft ontvangen op basis waarvan er twijfel is over de zorgvuldigheid, dan wel de redeneringen/conclusies.

11.2.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 februari 2022, 202006890/1/V6 (ECLI:NL:RVS:2022:566), onder 4.1, mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat [naam partij] over het advies heeft aangevoerd.

11.3.  [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan de raad had moeten twijfelen aan de onafhankelijkheid en/of deskundigheid van Peutz.

Over het betoog dat de raad zich er ten onrechte niet van heeft vergewist of de rapporten van Peutz op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat hij de ODZOB heeft verzocht het rapport "Geluid in de omgeving ten gevolge van de activiteiten op het bedrijfsterrein van ASML en wegverkeer na uitbreiding van het bedrijfsterrein" van Peutz van 2 september 2022, nr. FBM 3047-3-RA-003, voor hem te beoordelen. Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de ODZOB na 21 maart 2022 geen reacties meer heeft geschreven, weerspreekt dit niet, aangezien dit niets zegt over andere wijzen van communicatie tussen de ODZOB en de raad over dit rapport. De raad heeft vervolgens niet alle latere versies of aanvullingen meer aan de ODZOB voorgelegd, maar deze wel zelf beoordeeld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat zij in hun zienswijzen uitvoerig gestaafd hebben dat er zich meerdere grove fouten in de desbetreffende rapportages bevonden. De Afdeling merkt op dat het gemeentebestuur Peutz ook om een reactie heeft gevraagd op de inhoudelijke opmerkingen over de geluidrapportage in de zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen concrete aanknopingspunten, in de vorm van een tegenrapport of anderszins, naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de nadere reactie van Peutz. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en niet op de rapportages van Peutz heeft mogen afgaan.

Het betoog slaagt niet.

-Afronding

12.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in het onderzoek van Peutz ten onrechte wordt geconcludeerd dat aan de toepasselijke geluidnorm van 50 dB(A) kan worden voldaan, omdat meerdere berekeningen uitkomen op 50,4 dB(A) en ten onrechte naar beneden zijn afgerond. Afronding is volgens hen slechts mogelijk, indien de maximale waarde voorafgaand aan de afronding niet wordt overschreden.

12.1.  De raad stelt dat deze opmerking onjuist is, omdat op grond van artikel 1.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 moet worden afgerond.

12.2.  Artikel 1.3, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 luidt: "De door berekening of meting bepaalde waarde van de geluidsbelasting wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal."

12.3.  Gelet op artikel 1.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn de door berekening bepaalde waarden van de geluidbelasting terecht afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, volgt uit deze bepaling niet dat afronding slechts mogelijk is, indien de maximale grenswaarde voorafgaand aan de afronding van de door berekening of meting bepaalde waarde niet wordt overschreden. Of sprake is van een overschrijding wordt bepaald aan de hand van de conform dit artikel afgeronde waarde.

Het betoog slaagt niet.

-Noordelijke geluidzonegrens

13.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte niet is meegewerkt aan hun voorstel om de noordelijke grens van de geluidzone te verleggen van de huizen aan de Kleine Dreef naar de zuidzijde van de Kempenbaan. Ook heeft Peutz geen opdracht gekregen om de akoestische berekeningen bijbehorende bij bestemmingsplan "De Run 7000 ASML geluid" opnieuw uit te voeren voor die situatie. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] maakt deze verlegging het mogelijk om op de zonegrens de geluiddruk te meten en te toetsen aan de normwaarde. Bovendien wordt hiermee de geluidbelasting ter plaatse van de huizen aan de Kleine Dreef verlaagd.

13.1.  De raad stelt dat hij geen reden heeft gezien om de geluidzone aan de noordzijde in het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" aan te passen. ASML heeft de omwonenden beloofd dat zij regelmatig de geluidbelasting op de diverse punten van de geluidzone en voor de geluidwal aan de Kempenbaan zal meten en de resultaten hiervan zal delen met de gemeente en de omwonenden. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan expliciet vastgelegd dat het aan de Kempenbaan aanwezige geluidscherm niet mag worden meegenomen in de beoordeling van geluid op de grens van de geluidzone.

13.2.  Artikel 3.1.3 "Maximale geluidbelasting" van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" luidt:

"Ten aanzien van de maximale geluidbelasting door toedoen van een inrichting conform artikel 3.1.1 van de Wet geluidhinder, geldt dat enkel ter plaatse van de buitenste aanduidingsgrens van de aanduiding "geluidzone - industrie" de etmaalwaarde niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

Bij de vaststelling hiervan wordt geen rekening gehouden met het in de geluidzone - industrie aanwezige geluidscherm evenwijdig aan de Kempenbaan."

Artikel 1.9 "geluidsbelasting in dB(A)" luidt:

"waarde over een te onderscheiden periode van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde locatie."

13.3.  De Afdeling acht het aannemelijk dat het mogelijk is om - ondanks de aanwezigheid van het geluidscherm tussen het industrieterrein en de woningen aan de Kleine Dreef - de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de noordelijke grens van de geluidzone, zoals deze grens is vastgelegd in het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid", te bepalen. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van metingen aan de wegkant van het scherm in combinatie met berekeningen. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit artikel 3.1.3 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" volgt dat bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein geen rekening mag worden gehouden met de geluidreducerende werking van het aan de Kempenbaan aanwezige geluidscherm. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de noordelijke zonegrens zal worden onderschat ten gevolge van de aanwezigheid van het geluidscherm, bestaat daarvoor dan ook geen grond.

De Afdeling overweegt verder dat de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorgestelde verlegging van de noordelijke grens van de geluidzone ertoe leidt dat de zonegrens dichter op de voorziene bedrijfsbebouwing komt te liggen. Daardoor neemt de geluidruimte op het gezoneerde industrieterrein af. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet onderbouwd hoe zich dat verhoudt tot de geluidruimte die nodig is voor de bedrijfsactiviteiten die het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" mogelijk maakt. Wat zij hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs niet heeft kunnen vasthouden aan de noordelijke grens van de geluidzone, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid".

Het betoog slaagt niet.

-Geluidwaarde koeltorens

14.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in het geluidrapport van Peutz van 2 september 2022, nr. FBM 3047-3-RA-003, wordt uitgegaan van een te lage geluidwaarde voor de nieuwe koeltorens op de nieuw te realiseren techniekgebouwen van de uitbreiding. In het rapport wordt gesteld dat de recent gemeten akoestische waarden van de bestaande koeltorens op het bestaande gebouw 5F worden gebruikt als referentie. Hoewel het gemeten niveau 93 dB(A) bedraagt, is gerekend met 88 dB(A). [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vermoeden dat als gevolg van een fout bij het aflezen van de tabel in bijlage 3 bij het rapport abusievelijk de daarin vermelde gemeten waarde van "Gevelrooster hoogspanningstransformator" is gehanteerd in plaats van de gemeten waarde voor "Koeltoren ventilator uitlaat 5F". Nu Peutz niet de correcte geluidwaarden heeft toegepast, moeten de akoestische berekeningen behorende bij het bestemmingsplan opnieuw uitgevoerd worden.

14.1.  De raad stelt dat voor het bepalen van het geluidvermogen van de koeltorens van de uitbreiding wordt uitgegaan van metingen van vergelijkbare nieuwe koeltorens. De koeltorens van gebouw 5F zijn gerealiseerd voor 2010. Gezien de voortschrijdende stand der techniek kan voor de nieuw te plaatsen koeltorens een lager geluidvermogen worden toegepast. Er is dus geen sprake van een "afleesfout". Indien in de praktijk koeltorens worden toegepast met een hoger geluidvermogen dan moeten maatregelen getroffen worden (vergroten afstand of meer afschermende werking van gebouwen of geluidschermen). Randvoorwaarde is immers dat ter plaatse van de zonegrens voldaan moet worden aan de geluidgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde.

14.2.  De Afdeling overweegt als volgt. Op p. 11 van het rapport van Peutz van 2 september 2022 wordt vermeld dat voor het geluidvermogen van de koeltorens van het techniekgebouw van de zuidwestelijke uitbreiding is uitgegaan van metingen van vergelijkbare nieuwe koeltorens. Op p. 11 van het rapport van Peutz staat verder dat voor koelinstallaties op het dak van het lagere deel van de techniekgebouwen van de zuidwestelijke uitbreiding is gerekend met een geluidvermogen van 88 dB(A) voor de uitblaas van de koeltorens op een hoogte van 5,5 m boven het dak. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, wordt dus niet beoogd aan te sluiten bij de waarden van de bestaande koeltorens op het bestaande gebouw 5F. Er is dan ook geen sprake van een fout bij het aflezen van bijlage 3. Het betoog mist feitelijke grondslag.

Het betoog slaagt niet.

-Wegverkeerslawaai

15.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat het wegverkeerslawaai zal toenemen. Het geluidscherm, dat is berekend op het huidige verkeerslawaai, zal dan niet meer voldoen. In dit verband wijzen zij erop dat het aantal verkeersbewegingen zal stijgen, doordat ASML haar personeelsbestand uitbreidt en een nieuwe parkeergarage zal bouwen. Ook breidt ASML haar productie uit, wat leidt tot meer vrachtverkeer.

15.1.  De raad stelt dat het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het geluidscherm langs de Kempenbaan niet meer zou voldoen omdat dit berekend is op het huidige verkeerslawaai, niet correct is. Bij het ontwerp van het geluidscherm is rekening gehouden met de toekomstige maatgevende situatie na reconstructie van de Kempenbaan. Hierbij is ook rekening gehouden met de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten in de gebieden rondom de Kempenbaan-West. In de bestemmingsplannen "Kempenbaan-West" en "Kempenbaan-Oost" is verkeerskundig rekening gehouden met de uitbreiding van het bedrijventerrein De Run. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" past binnen deze uitgangspunten. In de rapportage "Mogelijkheden uitbreiding ASML, verkeerseffecten" is dit toegelicht. Dit geldt zowel voor de personenwagenbewegingen als voor de vrachtwagenbewegingen. Met betrekking tot de vrachtwagenbewegingen geldt bovendien dat voor de productie van ASML geen hoge aantallen vrachtwagenbewegingen nodig zijn, omdat sprake is van hoogwaardige productie met relatief lage productievolumes.

15.2.  In het akoestisch rapport van Peutz van 2 september 2022, FBM 3047-3- RA-003, staat op p. 4: "In het onderzoek zijn de toekomstige ontwikkelingen op het bedrijfsterrein van ASML meegenomen. Dit betreft de realisatie van techniek- en productiegebouwen op de geprojecteerde uitbreidingen, alsmede de eventuele realisatie van een parkeergarage." Verder wordt op p. 20 vermeld: "Uit bijlage 6 blijkt dat de geluidbelasting Lden ten gevolge van het verkeer op alle wegen tezamen in de toekomstige situatie 2032 voor alle woningen lager is dan of gelijk aan de geluidbelasting in de huidige situatie 2021. De verhoging van de geluidbelasting door de autonome groei van het verkeer (met 1% per jaar) op de lokale wegen wordt gecompenseerd door de geluidafschermende werking van de geprojecteerde gebouwen van ASML."

In de nota "Mogelijkheden uitbreiding ASML, verkeerseffecten" van Goudappel van februari 2021 (bijlage 1 bij de plantoelichting van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022") wordt het volgende geconcludeerd over de bestemmingsplannen "Kempenbaan-West" en "Kempenbaan-Oost", waarvan de gronden in de nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" zijn gelegen: "In de afgelopen jaren zijn bestemmingsplannen vastgesteld voor de Kempenbaan-West en Kempenbaan-Oost. In deze plannen is reeds rekening gehouden met een uitbreiding van ASML. Een uitbreiding van ASML is immers altijd uitgangspunt geweest bij de bouw van verkeersprognosemodellen in deze regio." Daarbij wordt in deze nota over de effecten van een eventuele parkeergarage gesteld: "In principe hoeft de uitbreiding van ASML niet tot een toename van verkeer rondom de ASML-campus te leiden. Bestaande en nieuwe werknemers worden in de toekomst gestimuleerd om gebruik te maken van openbaar vervoer, fiets of de P&R-terreinen. Het bestemmingsplan biedt echter ruimte voor het realiseren van een parkeergarage waardoor dagelijks maximaal 1.500 extra personenauto’s van en naar de ASML-campus rijden. In het geval dat er 1.500 extra auto’s van en naar ASML rijden, veroorzaakt dit geen knelpunten op de omliggende wegenstructuur. Dit is aangetoond in de verkeersstudies die in het kader van de bestemmingsplannen Kempenbaan-West en Kempenbaan-Oost zijn uitgevoerd."

15.3.  Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat sprake zal zijn van een toename van het wegverkeerslawaai ten opzichte van de situatie waarmee al rekening is gehouden bij de vaststelling van de bestemmingplannen "Kempenbaan-Oost" en "Kempenbaan-West", waarbinnen de gronden van de Kempenbaan zijn gelegen, en bij het ontwerp van het daarin opgenomen geluidscherm. In artikel 10.4.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Kempenbaan-West" is bovendien een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan bij het in gebruik nemen van de Kempenbaan als 2x2 weg de maatregelen (bron- of overdrachtsmaatregelen met de vereiste akoestische werking) dienen te zijn getroffen, waaronder een absorberend geluidscherm met een hoogte van 5,0 m over een lengte van ongeveer 700 m aan de noordkant van de Kempenbaan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" ertoe leidt dat niet langer sprake zal zijn van voldoende afscherming door het geluidscherm langs de Kempenbaan.

Het betoog slaagt niet.

-Tonaal geluid

16.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in de beantwoording van de zienswijzen ten onrechte wordt gesteld dat het geluid geen tonaal karakter kent. Ter plekke van de geluidmeetpunten aan de noordzijde van de geluidzonegrens - bij een aantal door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde woningen aan de Kleine Dreef - is sprake van geluid afkomstig van slechts enkele bronnen, met name de warmtepompen en de transformatoren. Dit zijn volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tonale bronnen, waarbij een toeslag toegepast dient te worden van 5 tot 6 dB. Met deze tonale toeslag zullen deze woningen op de Kleine Dreef te zwaar belast worden, maar daarmee ook de locaties van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die daarachter gelegen zijn. Peutz heeft volgens hen ook in zoverre niet de correcte geluidwaarden toegepast.

16.1.  De raad stelt dat op basis van paragraaf 2.3 van module A van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: HMRI) de toeslag voor tonaal geluid alleen wordt toegepast als het tonale karakter van het geluid duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. De raad stelt dat het eventuele tonale karakter van het geluid op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde beoordelingspunten ter plaatse van woningen aan de noordzijde van de Kempenbaan niet duidelijk hoorbaar is, zodat een toeslag voor tonaal geluid niet van toepassing is. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] vergelijken de bijdrage van de verschillende eventueel tonale geluidbronnen op deze beoordelingspunten ten onrechte alleen met de geluidniveaus die worden veroorzaakt door ASML. Ter plaatse wordt het geluidniveau echter tevens veroorzaakt door het wegverkeer op de Rijksweg A67 en de Kempenbaan. Uit bijlage 7 van het rapport van Peutz van 2 september 2022, nr. FBM 3047-3-RA-003, blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting die wordt veroorzaakt door wegverkeerslawaai en ASML ter plaatse van de woningen bepaald wordt door het wegverkeer. De optredende bijdrage aan de geluidniveaus van de geluidbronnen die potentieel tonaal geluid kunnen produceren, is hiermee in de worst-case-situatie (in de nachtperiode) al ruim 10 dB(A) lager dan de gecumuleerde geluidbelasting. Het geluidniveau ten gevolge van de activiteiten en installaties van ASML wordt gemaskeerd door het geluidniveau ten gevolge van het wegverkeer op met name de rijksweg A67 en de Kempenbaan.

16.2.  In paragraaf 2.3 van Module A van de HMRI wordt vermeld: "Als criterium geldt dat het tonale karakter van het geluid duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. Er kan sprake zijn van tonaal geluid als de geluidsbelasting op het beoordelingspunt wordt bepaald door bijvoorbeeld jankende tandwielkasten, brommende transformatoren, gierende ventilatoren, modelvliegtuigen en bepaalde trilapparatuur (betonindustrie). Herkenbaarheid van een specifieke geluidsbron hoeft geen aanwijzing te zijn van tonaliteit."

16.3.  De Afdeling overweegt dat de raad heeft bezien of een toeslag voor tonaal geluid moet worden toegepast op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde beoordelingspunten ter plaatse van woningen aan de noordzijde van de Kempenbaan. Daarbij heeft de raad conform de HMRI bezien of bij geluidbronnen die potentieel tonaal geluid produceren het tonale karakter van het geluid duidelijk hoorbaar is op de beoordelingspunten. De raad heeft gesteld dat het geluidniveau ten gevolge van de activiteiten en installaties van ASML voor waarnemers op de beoordelingspunten wordt gemaskeerd door het geluidniveau ten gevolge van het wegverkeer op met name de rijksweg A67 en de Kempenbaan. De bijdrage van de geluidbronnen die potentieel tonaal geluid kunnen produceren op de betrokken punten is minimaal 10 dB(A) lager dan de gecumuleerde geluidbelasting, zoals deze is berekend in bijlage 7 van het rapport van Peutz van 2 september 2022 en waarvoor het wegverkeer bepalend is. De raad heeft gelet op het vorenstaande mogen concluderen dat het eventueel tonale karakter van het geluid ter plaatse niet duidelijk hoorbaar is en een toeslag voor tonaal geluid dus niet van toepassing is. Dit geldt temeer voor de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die op grotere afstand van bedoelde geluidbronnen zijn gelegen en ook door andere woningen (deels) worden afgeschermd.

Het betoog slaagt niet.

-Opmerkingen P. Dona over eerste geluidrapportage Peutz

17.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat op hun verzoek de externe wetenschapper P. Dona het eerste rapport van Peutz, behorende bij het ontwerpplan, kritisch heeft doorgenomen. Zijn opmerkingen waren al in hun zienswijzen verwerkt. Hoewel een deel van de opmerkingen niet meer relevant is voor het tweede rapport (2 september 2022) en derde rapport (19 oktober 2022) van Peutz, laat dit onderzoek volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zien dat het eerste rapport van Peutz meerdere fouten bevatte en dat dit specifieke rapport ongeschikt moet worden geacht om conclusies te trekken over of de nieuwbouw van ASML aan de wettelijk gestelde geluideisen zal voldoen.

17.1.  [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen van P. Dona en van henzelf. In de "Notitie van beantwoording zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan ‘De Run 7000 ASML 2022’ Ontwerpbestemmingsplan ‘De Run 7000 ASML 2022 geluid’" is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

-VNG-brochure

18.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat, wat betreft het aspect geluid, sprake is van een overschrijding van de afstandsnorm van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". In dat verband voeren zij aan dat ASML is aan te merken als bedrijf gericht op de vervaardiging van machines en apparaten met een oppervlakte groter dan 2.000 m2 (SBI 2008 indeling 27, 28, 33). Een dergelijk bedrijf valt in categorie 4.1, waarvoor een hinderafstand voor geluid geldt van 200 m. Dat het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" voorziet in een nieuwe geluidzone rondom het bedrijf, maakt dit nog niet passend binnen de regels van de VNG-brochure.

18.1.  In paragraaf 4.7.2 van de plantoelichting van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" staat dat sprake is van "een bedrijf in de categorie 4.1., waarvan de hinderafstanden bedragen geur 50 meter, stof 30 meter, geluid 200 meter, gevaar 30 meter. Aldus is voor wat betreft het aspect "geluid" een overschrijding van de VNG richtlijn. Aan de overige afstandsnormen wordt met dit bestemmingsplan voldaan. Vanwege de om de inrichting van ASML gelegen geluidzone (vastgelegd in het bestemmingsplan De Run 7000 ASML 2022 Geluid) is het aspect geluid bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van ASML als categorie 4.1. bedrijf echter aan heel concrete eisen gebonden, waarbij (veel) kleinere afstanden dan de reguliere 200 meter gelden. Op basis hiervan is ASML als specifiek categorie 4.1. bedrijf ter plaatse aanvaardbaar."

18.2.  Op grond van de Wgh moet een geluidzonering worden vastgesteld voor bepaalde industrieterreinen, zoals het onderhavige. Deze wettelijke normering prevaleert boven de VNG-brochure. Wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan overschrijding van de richtafstand van de VNG-brochure.

Het betoog slaagt niet.

-Aanvullend onderzoek naar beleving geluid

19.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de daadwerkelijke beleving van overlast door het industriegeluid dat ASML kan produceren. In dat kader voeren zij aan dat lange blootstelling aan geluid met een bepaalde frequentie of samenstelling van frequenties kan leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Daarbij wijzen zij erop dat ASML warmtepompen op gebouwen mag en wil plaatsen, en dat de reflectie tussen het bestaande geluidscherm en de toekomstige bebouwing van ASML zorgt voor extra geluid over en tegen het geluidscherm.

19.1.  De raad stelt dat uit de berekeningen blijkt dat aan de toepasselijke grenswaarden wordt voldaan. Verder stelt de raad dat de vestiging van ASML al decennia lang op De Run 6500 aanwezig is op korte afstand van woningen en een ziekenhuis. Gedurende deze tijd zijn er geen klachten geweest over overlast ten gevolge van lange blootstelling aan geluid met een bepaalde frequentie en/of duur van het geluid. Er is volgens de raad geen reden om aan te nemen dat dit zal veranderen. Ook is ter plaatse van de woningen de waarde van de gecumuleerde geluidbelasting in de toekomstige situatie lager dan in de huidige situatie, met name doordat de toekomstige gebouwen van ASML het geluid ten gevolge van de Rijksweg A67 afschermen. Er is volgens de raad derhalve geen reden om een aanvullend onderzoek naar beleving van geluid ten gevolge van ASML uit te voeren.

19.2.  Wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat naast de toetsing aan de toepasselijke grenswaarden aanvullend onderzoek had moeten worden gedaan naar de daadwerkelijke beleving van overlast door het industriegeluid dat ASML kan produceren. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet onderbouwd van welke langdurige blootstelling aan welk geluid met een bepaalde frequentie of samenstelling zij nadelige gezondheidseffecten vrezen. Voor zover zij betogen dat warmtepompen worden geplaatst, is hiervoor onder 16.3 overwogen dat de raad heeft mogen concluderen dat het eventueel tonale karakter van het geluid van warmtepompen ter plaatse van hun woningen niet duidelijk hoorbaar is. Verder is niet aannemelijk geworden dat met reflecties onvoldoende rekening is gehouden in het akoestisch onderzoek.

Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogte 20 meter Plan Noord "dode letter" door afwijkingsbevoegdheid

20.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad naar aanleiding van de participatie weliswaar de maximale bouwhoogte in het noordelijke plandeel heeft beperkt van 30 m naar 20 m (artikel 3.2.1, aanhef en onder b, sub 6, van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022"), maar dit is volgens hen in feite een dode letter. Het plan bevat namelijk in artikel 3.3.2 van de planregels een afwijkingsmogelijkheid, op grond waarvan in het noordelijke gebied onder voorwaarden een bouwhoogte van maximaal 30 m kan worden toegestaan. De raad geeft nu al te kennen dat blijkens de zonnestudie zelfs bij de worst-case-benadering wordt voldaan aan zowel de lichte als de zware TNO norm, en in die worst-case-benadering wordt er al van uitgegaan dat op het noordelijke deel van het plangebied een gebouw met een hoogte van 30 meter wordt gerealiseerd. Bovendien is het vereiste dat de belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad heel flexibel en eenzijdig uitlegbaar. Gelet hierop staat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij voorbaat vast dat ASML ook in plan Noord - in afwijking van de uitgesproken intenties van ASML van maximaal 20 meter voor Plan Noord - tot 30 meter hoog mag bouwen als zij dat wenst, en bevat het plan in zoverre een open eind. De consequenties voor hen als gevolg van een eventueel gebruik van de genoemde afwijkingsmogelijkheden zijn onvoldoende in beeld gebracht, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

20.1.  De raad stelt dat de plannen van ASML erop zijn gericht om in het noordelijke deel van het plangebied (bedrijventerrein 5) bebouwing te realiseren die in beginsel binnen de maximaal gestelde hoogte van 20 m past. Het kan echter zijn dat dit door de ontwikkelingen rondom de machines onvoldoende is. Er zal dan ook slechts in deugdelijk gemotiveerde bijzondere gevallen van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3.2 van de planregels gebruik gemaakt worden. In artikel 3.3.2 zijn onder a tot en met g in totaal zeven criteria opgenomen waaraan moet worden voldaan, voordat een hogere bouwhoogte in het desbetreffende deel van het plangebied mogelijk is. Dat voldaan wordt aan de lichte en zware TNO-normen betreffende lichtinval bij de realisering van de bebouwing met 30 meter hoogte (artikel 3.3.2, aanhef en onder f), volgt inderdaad uit het uitgevoerde bezonningsonderzoek. Dit betekent echter niet dat er daarom sprake is van een 'dode letter' en dat al vaststaat dat ASML dus tot 30 meter hoogte mag bouwen als zij dat wenst. Naast genoemde criteria geldt dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft het college beleidsruimte om te beslissen of het gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college moet de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte goed motiveren. Er is dus geen reden om aan te nemen dat een aanvraag om een omgevingsvergunning in beginsel zal worden toegewezen.

20.2.  Artikel 3.2.1, aanhef en onder b, sub 6, van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" luidt: "Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: […] b. voorts dienen bedrijfsgebouwen aan het volgende te voldoen: [….] 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 5' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 20 m;".

Artikel 3.3.2 luidt: "Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b, sub 6, teneinde een hogere bouwhoogte toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 5', met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 30 meter;

b. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang;

c. de hogere bouwhoogte is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of een doelmatig gebruik van het erf;

d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

e. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

f. ten aanzien van woningen van derden wordt voldaan aan de TNO normen betreffende zonlichtinval;

g. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving."

20.3.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor de conclusie dat door de opname van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.3.2 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022", de reguliere bouwhoogte van 20 m in artikel 3.2.1, aanhef en onder b, sub 6, van de planregels geen reële betekenis meer heeft. Met de opname van de afwijkingsbevoegdheid staat nog niet vast dat aan ASML een omgevingsvergunning zal worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b, sub 6, als zij dat wenst. Naast de voorwaarde inzake bezonning, stelt artikel 3.3.2 van de planregels immers nog zes andere voorwaarden. Bovendien vormt artikel 3.3.2 van de planregels een zogenoemde kan-bepaling, zodat het college bij toepassing daarvan de betrokken belangen moet afwegen. Verder kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Verval bevoegdheid artikel 3.3.2 planregels onder Omgevingswet

21.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3.2 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" geen realiteitswaarde heeft. Daartoe voeren zij aan dat deze afwijkingsbevoegdheid feitelijk kwalificeert als een wijzigingsbevoegdheid, omdat een ontwikkeling als deze alleen mogelijk gemaakt kan worden met een wijzigingsbevoegdheid. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wordt echter niet voldaan aan de eis dat een wijzigingsbevoegdheid in de tijd gezien een bepaalde realiteitswaarde moet hebben. In dat verband voeren zij aan dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet het instrument wijzigingsbevoegdheid verdwijnt. De bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene ontwikkeling zal dan strijdig zijn met het omgevingsplan. Het is volgens hen niet realistisch dat vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet met toepassing van deze bevoegdheid een wijzigingsplan zal worden opgesteld.

21.1.  De raad stelt dat de vergelijking die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] maken met de wijzigingsbevoegdheid, niet kan worden gevolgd, ook niet in het kader van de Omgevingswet. Op basis van de in artikel 3.3.2 opgenomen afwijkingsbevoegdheid is er immers geen sprake van het 'opstellen van een wijzigingsplan'. Bovendien ziet deze afwijkingsbevoegdheid niet op het wijzigen van de bestemming, maar op het afwijken van de gestelde maximale hoogte in het bestemmingsplan.

In artikel 22.10 van de Omgevingswet is bepaald dat binnenplanse afwijkingsregels, zoals artikel 3.3.2, gelden als regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Deze afwijkingsregels gelden dan als beoordelingsregels voor een omgevingsvergunningaanvraag voor een omgevingsplanactiviteit.

21.2.  De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten onrechte betogen dat de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3.2 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" in feite een wijzigingsbevoegdheid is. De bevoegdheid van artikel 3.3.2 strekt immers niet tot wijziging van de bestemming door middel van een wijzigingsplan, maar tot afwijking van de maximale bouwhoogte bij een omgevingsvergunning. Op grond van artikel 22.10 van de Omgevingswet gelden deze regels, die worden opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, als beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsplanactiviteit.

Het betoog slaagt niet.

Aanvaardbaarheid bouwhoogten

22.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de toegestane bouwhoogten van 12 m (bedrijventerrein 1), 20 m (bedrijventerreinen 2, 3 en 5) en 30 m (bedrijventerrein 4) niet aanvaardbaar zijn. Ook nu in het definitieve plan de algemene 10%-afwijkingsmogelijkheden voor de bouwhoogte van gebouwen zijn komen te vervallen die waren opgenomen in het ontwerpplan, zijn zowel op Plan Noord (bij toepassing van de nog wel bestaande afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3.2) als op Plan Zuid nog steeds gebouwen met een hoogte van 30 m mogelijk. Bovendien zijn daarbovenop nog koeltorens mogelijk, aangezien deze blijkens artikel 2.4 van de planregels als ondergeschikte bouwonderdelen niet meetellen bij het meten van de bouwhoogte. Dit sluit volgens hen niet aan bij de omgeving. Volgens het voorheen geldende bestemmingsplan was de maximale bouwhoogte 7 m met een maximaal bebouwingspercentage van 25%. Bij bestaande bestemmingsplannen in de omgeving varieert de bouwhoogte van 8 tot 12 m langs de Kempenbaan-West, met bebouwingspercentages van maximaal 80%, terwijl de bouwhoogte rondom kruisingen (kleinschalig) richting de 20 m gaat. Uit de door hen overgelegde visualisaties van de mogelijke bouwvolumes blijkt volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat ASML ten onrechte stelt dat er vanuit de woningen aan de Kempenbaan, vanaf ooghoogte, slechts heel beperkt zicht zal zijn op de nieuwe ASML gebouwen. Bij de basisbouwhoogte van 12, 20 en 30 meter conform artikel 3.2.1 van de planregels is het huidige vrije zicht goeddeels verdwenen. De toegestane bouwhoogtes zijn volgens hen vanuit een verantwoorde omgevingsvisie irreëel en ongewenst naast de huidige dorpse bebouwing van Veldhoven-Dorp, dat zo vlak bij een zeer groot industrieterrein komt te liggen.

22.1.  De raad stelt dat de visualisaties in de beroepschriften nog uitgaan van de afwijkingsmogelijkheden die waren opgenomen in het ontwerpplan en die zijn vervallen in het definitieve plan. De in de beroepschriften opgenomen visualisaties zijn daarom niet juist.

De raad erkent dat het uitzicht verandert door het plan. Door de beoogde herontwikkeling komt er een andere ruimtelijke uitstraling dan de nu aanwezige bebouwing heeft. Er bestaat echter geen recht op blijvend vrij uitzicht, zeker niet in een stedelijke omgeving. De uitbreiding van ASML, en ook de afwijkingsmogelijkheid naar 30 meter, zorgen ervoor dat het plangebied een meer stedelijk karakter krijgt. Behoud van het dorpse karakter is met name in de oude dorpskernen en dorpslinten van Veldhoven nog steeds van groot belang. Dit dorpse karakter is niet herkenbaar op het bedrijventerrein De Run, waar het stedelijke karakter en de stedelijke ontwikkeling de boventoon heeft.

De raad stelt voorts dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet hebben aangegeven op grond waarvan hun belangen onevenredig zouden worden geschaad, in een dusdanige mate dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, als een hoger gebouw dan 20 m zou worden vergund. De raad wijst erop dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gelegen op respectievelijk ongeveer 150 m en 200 m van het desbetreffende bouwvlak (bedrijventerrein 5) en dat de woningen bovendien zijn gelegen achter een rij woningen ([appellant sub 2]) dan wel twee rijen woningen ([appellant sub 1]) aan de Kleine Dreef. Verder bevindt zich tussen hun woningen en bedoeld bouwvlak een groene zone en een geluidscherm.

22.2.  Artikel 3.2.1, aanhef en onder b, sub 1 tot en met 6, van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: […]

b. voorts dienen bedrijfsgebouwen aan het volgende te voldoen: […]

2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 1' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 12 m;

3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 2' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 20 m;

4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 3' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 20 m;

5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 4' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 30 m;

6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 5' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 20 m;".

Artikel 10, aanhef en onder a, luidt: "Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor: a. het afwijken van maten met ten hoogste 10%, behoudens voor zover het betreft de bouwhoogte van gebouwen;".

22.3.  De Afdeling overweegt dat ter zitting is bevestigd dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gelegen op ongeveer 150 m respectievelijk 200 m van de gronden met de "specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 5". Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] vanaf de bovenverdiepingen en [appellant sub 2] tussen huizen en onder bomen door enig zicht heeft op met name de bebouwing op de gronden met de "specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 5". Dit zicht zal echter beperkt zijn. Wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de raad zich met de gegeven motivering redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen sprake zal zijn. Daarbij betrekt de Afdeling dat deze gronden zijn gelegen in een industriële omgeving waar al bebouwing tot 20 m hoogte aanwezig is op kortere afstand tot hun woningen dan de voorziene bebouwing van ASML. Verder wordt deze omgeving omringd en doorsneden door drukke verkeerswegen met geluidschermen. Ook is in artikel 3.4.3 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de instandhouding te borgen van de aan de noordkant van de Kempenbaan aanwezige natuurlijke afscherming, bestaande uit bomen, tussen de bestaande woonomgeving en toekomstige ASML-bedrijfsbebouwing. Daarbij moet in geval van verwijdering van een bestaande boom binnen 6 maanden worden gezorgd voor herplant op de betreffende locatie van een vergelijkbare boom(soort) met een hoogte van minimaal 7 m. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat koeltorens als ondergeschikte bouwonderdelen niet meetellen bij het meten van de bouwhoogte, volgt de Afdeling dit niet. In artikel 1.33 van de planregels worden ondergeschikte bouwonderdelen gedefinieerd als bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennes, windvanen en liftschachten. Ter zitting is gebleken dat de beoogde koeltorens niet van beperkte afmetingen zijn. De Afdeling wijst er verder op dat de visualisaties die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben overgelegd, niet representatief zijn, omdat zij uitgaan van hoogtes tot in totaal 45 m met toepassing van afwijkingsmogelijkheden die waren opgenomen in het ontwerpplan, maar die bij de vaststelling van het definitieve plan zijn vervallen.

Het betoog slaagt niet.

Slagschaduw

23.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat bij hoogtes boven de 20 m ook het effect van slagschaduw van belang wordt. Uit de overgelegde visualisaties blijkt volgens hen duidelijk dat nieuwbouw al vanaf een hoogte van 20 m een schaduw werpt in de voortuin van woonhuizen aan het oostelijke deel van de Kleine Dreef, met name in de toch al donkere wintermaanden. Bij grotere bouwhoogtes is dit effect nog veel sterker. Volgens hen wordt ten onrechte gesteld dat zelfs bij een worst-case-benadering zowel de lichte als de zware TNO norm wordt voldaan (op p. 65 van de plantoelichting en in bijlage 12 bij het bestemmingsplan). De visualisaties tonen volgens hen aan dat geen van beide normen wordt behaald.

23.1.  De raad stelt dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en dat er daarom wat dit betreft geen sprake is van een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Daartoe verwijst de raad naar de nota "Schaduw en zonne-uren studie bestemmingplan de RUN 7000" van Eugelink Architectuur B.V. van 17 februari 2022. De raad heeft voor de beoordeling van schaduwhinder aansluiting gezocht bij de TNO-normen. In het onderzoek is getoetst aan zowel de lichte als de strenge TNO-norm. Uit de studie volgt dat zowel aan de lichte als de strenge TNO-norm wordt voldaan bij zowel 20 m als 30 m hoogte van de toekomstige bebouwing volgens het bestemmingsplan. De visualisaties in de beroepschriften geven geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het uitgevoerde onderzoek. Deze visualisaties hebben slechts betrekking op één bepaalde datum op één tijdstip, zijnde 21 december om 10.00 uur in de ochtend. Dus is niet de juiste periode gehanteerd en is ook niet het aantal uren zon per dag inzichtelijk gemaakt. Daarnaast geven de visualisaties geen duidelijkheid over de gehanteerde hoogten van de nieuwbouw.

23.2.  De lichte TNO-norm houdt in dat gedurende de periode van 19 februari tot en met 21 oktober minimaal 2 uur per dag zon op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam valt. De strenge TNO-norm houdt in dat gedurende de periode van 21 januari tot en met 22 november minimaal 3 uur per dag zon in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam valt.

23.3.  In de nota "Schaduw en zonne-uren studie bestemmingplan de RUN 7000" van Eugelink Architectuur B.V. van 17 februari 2022 wordt geconcludeerd: "Het TNO-light en heavy onderzoek wijst uit dat de 30 m zowel in de light variant als in de heavy variant voldoet met meer dan 2 respectievelijk 3 uur zon op de gevel van de woningen. De 20 m scoort uiteraard nog beter."

De visualisaties in de beroepschriften geven geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het uitgevoerde onderzoek. Er wordt niet gekeken naar de perioden in het jaar die bij de toetsing aan de TNO-normen relevant zijn, en ook het aantal zonuren is niet bepaald. Verder is niet gespecificeerd van welke bouwhoogten is uitgegaan. Ook overigens hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet onderbouwd waarom het uitgevoerde onderzoek niet juist is.

Het betoog slaagt niet.

Lichthinder

24.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.4.4 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" onvoldoende concreet wordt geduid in welke situatie sprake is van lichthinder. De enkele verwijzing naar de niet openbaar inzichtelijke richtlijn lichthinder van de NSVV is daarvoor ontoereikend. Daarbij wijzen zij erop dat in de huidige situatie de kantoorgebouwen, parkeergarage en verlichting op het dak onder de zonnepanelen van de gebouwen 6KLM al een hinderlijke hoeveelheid licht produceren in de nachtelijke uren. De verlichting van de kantoorgebouwen is voor het grootste deel geen "taaklicht" en daarom onnodig. In de parkeergarage kan de veiligheid ook worden gewaarborgd met bewegingssensoren. Bij de zonnepaneelinstallatie is niet duidelijk waarom de verlichting constant moet branden.

24.1.  De raad stelt dat mede naar aanleiding van signalen over gevreesde lichthinder van de omgeving in het bestemmingsplan expliciet aandacht aan lichthinder is besteed. Via de voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.4 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is geborgd dat lichthinder wordt voorkomen. Omdat daarin expliciet is verwezen naar de grenswaarden in de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) is voldoende concreet gemaakt wanneer sprake is van lichthinder. De raad stelt verder dat eventuele lichthinder van de bestaande bebouwing van ASML losstaat van het voorliggende bestemmingsplan en verder geen bespreking behoeft.

24.2.  Artikel 3.4.4 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" luidt:

"Het gebruik van verlichting/verlichtingsinstallaties binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ is slechts toegestaan, indien voldaan wordt aan de grenswaarden ter voorkoming van lichthinder conform de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Voor nieuwe installaties moet worden voldaan aan de meest recente Richtlijn lichthinder."

24.3.  In paragraaf 4.14.1 van de plantoelichting staat: "De omgeving van het plangebied kan worden gezien als "stedelijk gebied" met zwaardere normen dan "stadscentrum / industriegebied") in de normering in de "richtlijn lichthinder NSVV",[.] Jurisprudentie van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State leidt [ertoe] dat [met] het hanteren van de grenswaarden uit de richtlijn van de NSVV invulling kan geven aan de zorgplicht in artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder h, van het Activiteitenbesluit. Aldus kunnen deze grenswaarden ook worden gebruik als objectivering van het begrip "lichthinder" in de voorwaardelijke verplichting zoals vervat in de regels van dit bestemmingsplan."

24.4.  De raad heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat ter plaatse van de woningen aan de Dreef sprake is van Omgevingszone E3 Stedelijk gebied, als bedoeld in de Richtlijn lichthinder, zodat daarop onder meer de grenswaarden voor de maximale verlichtingssterkte ter voorkoming van lichthinder van omwonenden van toepassing zijn die worden vermeld in tabel 7.1 van de richtlijn. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onduidelijk is in welke situatie sprake is van lichthinder.

Het betoog slaagt niet.

24.5.  Overigens heeft ASML ter zitting uiteengezet dat zij, mede gezien de omstandigheid dat dit aspect in het verleden niet goed bleek te zijn geregeld en er meer lichtuitstraling optrad dan beoogd, begrip heeft voor de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor lichthinder. Zij heeft daarom de bereidheid uitgesproken om, ook als aan de voorwaardelijke verplichting wordt voldaan maar niettemin lichthinder wordt ervaren, te bezien of en hoe deze nog meer kan worden tegengegaan.

Mogelijke nieuwe parkeergarage en ontsluiting via Kempenbaan-West

25.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan een nieuwe parkeergarage mogelijk maakt aan de zijde van de Kempenbaan, tegenover de Klokdijk, terwijl deze hoogstwaarschijnlijk overbodig is en op deze plaats met een ontsluiting op de Kempenbaan grote nadelen met zich brengt, met name omdat 24/7 gebruik te verwachten is. Daarbij vrezen zij voor horizonvervuiling, geluidoverlast, lichthinder, stankoverlast en verminderde verkeersdoorstroming. Voor zover artikel 11 van de planregels meebrengt dat er geen nieuwe in-/uitrit op de Kempenbaan wordt gemaakt, Iaat dit nog steeds de mogelijkheid van een nieuwe parkeergarage in stand op de desbetreffende locatie. Omdat volgens de raad voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op eigen terrein, kan het volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet anders zijn dan dat deze parkeergarage ook daadwerkelijk gebouwd gaat worden. De raad heeft volgens hen ten onrechte geen onderzoek gedaan naar mogelijke geluid- en lichthinder, waardoor niet duidelijk is of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verzekerd kan worden.

25.1.  De raad stelt dat, naar aanleiding van diverse zienswijzen, bij de vaststelling van het plan in artikel 11 van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is bepaald dat de parkeerplaatsen ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling op De Run 7000 niet rechtstreeks op de Kempenbaan mogen worden ontsloten. Dit neemt volgens de raad inderdaad niet weg dat in het plangebied wel een parkeergarage gerealiseerd kan worden. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, is hiermee bij de verkeers- en geluidberekeningen rekening gehouden. Dat geen lichtoverlast optreedt, wordt geborgd door de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.4.4 van de planregels. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen biedt het ambitiedocument "Samen voor ruimtelijke kwaliteit" het kader om te toetsen of aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan. Verder zullen toekomstige verkeersstromen over de bestaande wegenstructuur worden afgehandeld en past eventuele aanleg van (toegangs)wegen naar bijvoorbeeld parkeergarages niet binnen het bestemmingsplan.

25.2.  Artikel 11.1, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" luidt: "De gronden zoals aangewezen in de bestemming "Bedrijventerrein" mogen slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarden: […] 3. dat de parkeerplaatsen niet rechtstreeks op de Kempenbaan worden ontsloten."

25.3.  De gronden tegenover de Klokdijk hebben de enkelbestemming "Bedrijventerrein". Op grond van artikel 3.1.1, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor: […] f. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11;". Op de gronden kan derhalve een parkeergarage worden gerealiseerd. De Afdeling overweegt dat de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor nadelen door een ontsluiting van een parkeergarage op de Kempenbaan, echter ongegrond is. Artikel 11 van de planregels staat daar immers aan in de weg.

Zoals hiervoor, onder 15.2, is overwogen, is bij de verkeers- en geluidberekeningen rekening gehouden met de realisatie van een parkeergarage in het noordwestelijke deel van het plangebied. Wat lichthinder betreft, verwijst de Afdeling naar de bespreking van de desbetreffende beroepsgrond onder 24.4. Voor het aspect horizonvervuiling verwijst de Afdeling, als het gaat om de aanvaardbaarheid van de bouwhoogte, naar de bespreking van de desbetreffende beroepsgrond onder 22.3. Het aspect welstand komt aan de orde bij de omgevingsvergunning. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben verder niet onderbouwd waarom volgens hen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege de aanleg van een parkeergarage niet verzekerd kan worden.

Het betoog slaagt niet.

Privacy

26.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot aantasting van hun privacy. De raad stelt ten onrechte dat, aangezien de afstand van de dichtstbijzijnde woningen ten noorden van de Kempenbaan tot de beoogde 20 m hoge bebouwing hemelsbreed ongeveer 80 m is, details in woningen en tuinen niet goed zichtbaar zijn. Omdat de bomen en het geluidscherm geen 20 m hoog zijn en op 80 m nog steeds een goed zicht mogelijk is, kunnen personen vanuit ramen in de gebouwen zonder meer in de woningen en/of tuinen van omwonenden kijken. Dit kan volgens hen voorkomen worden door in het plan te verbieden dat ramen aanwezig zijn in de panden boven een hoogte van 8 m aan de zijde waar ook de woonhuizen gelegen zijn, alsmede terrassen op de desbetreffende panden met uitzicht op de tuinen van de omwonenden. Omdat deze voorwaarde ontbreekt worden hun belangen onevenredig geschonden.

26.1.  De raad stelt dat geen sprake is van een dusdanige inbreuk op de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het bestemmingsplan niet vastgesteld kon worden dan wel dat specifieke regels opgenomen moesten worden over het niet toestaan van terrassen of ramen. Daartoe wijst hij erop dat het perceel van [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 110 m en het perceel van [appellant sub 1] op een afstand van ongeveer 170 m van de toekomstige bedrijfsbebouwing met een maximale hoogte van 20 m is gelegen. De afstand tussen de toekomstige bebouwing tot de voor- of achtergevel van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is nog groter. Van het waarnemen van details in deze woningen en tuinen kan naar de mening van de raad dan ook geen sprake zijn.

26.2.  Gelet op de afstanden tot de percelen en woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

26.3.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

26.4.  Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

26.5.  In haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, heeft de Afdeling onder 10.10 overwogen: "Appellanten kunnen zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen (zie onder 10.1)."

26.6.  Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat voor de bewoners van woningen op een afstand van 80 m ten noorden van de Kempenbaan de privacy niet kan worden geborgd, staat het relativiteitsvereiste aan een bespreking van deze beroepsgrond in de weg, aangezien [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich in zoverre uitsluitend beroepen op de belangen van anderen.

26.7.  Het betoog slaagt niet.

Soortenbescherming

27.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied. Volgens de quickscan van Tritium advies van 2 mei 2022 moet nader onderzoek worden gedaan naar de huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Omdat de voorgenomen werkzaamheden leiden tot het verloren gaan van een essentiële vliegroute en een (of meer) paarverblijfplaats(en) van de gewone dwergvleermuis, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwijfelen of deze kan worden verleend. Verder is ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting gesteld ter bescherming van het leefgebied van vleermuizen en zijn geen maatregelen voor gierzwaluwen getroffen.

27.1.  De raad stelt primair dat het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestemmingsplan op deze grond in de weg staat. De belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn niet voldoende verweven met de algemene belangen ter bescherming van de diersoorten die de Wnb beoogt te beschermen. De afstand van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot de geconstateerde essentiële vliegroute van de gewone dwergvleermuis bedraagt gelet op figuur 5.1 in het rapport "Nader onderzoek ASML 2022" van Tauw van 5 oktober 2022 (hierna: het rapport van Tauw) ongeveer 165, respectievelijk 140 meter, terwijl uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat indien de afstand hemelsbreed meer dan 100 m bedraagt, in zijn algemeenheid geen sprake is van verwevenheid.

27.2.  In haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, heeft de Afdeling onder 10.66 en 10.67 als volgt geoordeeld:

"10.66          Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen.

Niet in alle gevallen behoeft op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen […].

10.67  Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van appellant en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project, dan wel andere handelingen worden uitgevoerd.

In een geval waarin een besluit voorziet in de realisering van een nieuw woon- of bedrijfsgebouw op een perceel waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken appellant tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van appellant houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden, waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende diersoorten […]."

27.3.  Op de zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betoogd dat de afstand tussen de tuin van hun woningen en de uiterste punt van de geconstateerde essentiële vliegroute van de gewone dwergvleermuis op figuur 5.1 in het rapport van Tauw minder dan 100 m, te weten ongeveer 88 tot 94 m bedraagt. In verband hiermee acht de Afdeling niet uitgesloten dat sprake is van verwevenheid. Hoe dit zij, op 28 maart 2023 is een ontheffing krachtens de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) verleend in verband met het bouwrijp maken van gronden ter plaatse op basis van het activiteitenplan in de ontheffingsaanvraag van 3 november 2022. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten tijde van de vaststelling van het herstelbesluit van 24 oktober 2023 op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg stond.

Het betoog slaagt niet.

Stikstofdepositie

28.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat in het aanvullende stikstofonderzoek van adviesbureau Antea van 6 december 2022 over de aanlegfase van de projecten, dat nodig was vanwege het vervallen van de partiële vrijstelling bouwfase stikstof, ten onrechte gebruik is gemaakt van zogenaamde kentallen voor utiliteitsbouw. Het gebruik van kentallen kenmerkt zich door een algemene benadering die zich niet zonder meer verdraagt met de strenge uitgangspunten van de Habitatrichtlijn. Ook zijn de stikstofberekeningen gebaseerd op een verouderde versie van AERIUS-calculator die leemten bevat. Ook gaat Antea uit van een onjuiste referentiesituatie. Er is daarmee volgens hen zonder meer een kans dat het plan significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000 gebieden, zodat een passende beoordeling had moeten worden opgesteld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar stikstofeffecten voor gebieden in de nabijheid die deel uitmaken van het NNB-EHS en/of onderbouwd waarom dit plan geen effecten teweeg kan brengen voor die gebieden.

28.1.  [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen daarnaast dat het gebied N2000-gebied "De Run" onderdeel uitmaakt van hun directe leefomgeving, en dat hun individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van deze directe leefomgeving zodanig verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Daartoe wijst [appellant sub 2] erop dat hij meermalen per week, met of zonder partner en met of zonder hond, wandelt in het N2000-gebied "De Run", dat op 100 m ten zuiden van het plangebied is gelegen. [appellant sub 1] betoogt dat hij daar meermalen per week wandelt. Ook stelt [appellant sub 1] dat hij direct zicht heeft op dit N2000-gebied, zijnde de beek De Run.

28.2.  Daar komt volgens hen bij dat indien een fysieke indiener van een beroep tegen een bestemmingsplan vanwege een feitelijk belang kwalificeert als direct belanghebbende, artikel 8:69a van de Awb, zoals uitgelegd in de rechtspraak van de Afdeling, er ten onrechte toe kan leiden dat niet alle onderdelen van zijn beroepsgronden worden beoordeeld vanwege een fictief afstandscriterium. Dat is volgens hen een schending van het evenredigheidsbeginsel en feitelijk is er dan ook sprake van willekeur, aangezien rechtspersonen niet alleen op grond van een fictie als belanghebbende toegelaten worden, maar die fictie ook bepalend is voor de beoordeling van hun beroepsgronden in het kader van artikel 8:69a van de Awb.

28.3.  De raad stelt primair dat het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestemmingsplan op deze grond in de weg staat. De belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn volgens de raad niet voldoende verweven met het algemeen belang dat de Wnb op het punt van gebiedsbescherming beoogt te beschermen. De percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn op een afstand van ongeveer 640 m, respectievelijk 580 m gelegen van het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Vanuit de percelen is er volgens de raad geen direct zicht op het Natura 2000-gebied. Tussen de percelen en het Natura 2000-gebied zijn enkele ontsluitende wegen, de Kempenbaan, woningen, hoge opgaande bedrijfsbebouwing van ASML, een geluidscherm en de snelweg A67 gelegen. Bovendien bedraagt de kortste wandelroute naar het Natura 2000-gebied voor hen minimaal 20 minuten. Verder zijn voornoemde afstanden de afstanden tot de beekloop De Run. Deze beekloop maakt wel onderdeel uit van het Natura 2000-gebied, maar is slechts aangewezen vanwege de aanwezigheid van de drijvende waterweegbree, wat geen stikstofgevoelige habitat is. De voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" zijn gelegen op een afstand van ongeveer 2,8 kilometer van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

28.4.  Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat artikel 8:69a van de Awb in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, overweegt de Afdeling als volgt. In haar uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, onder 9.10, heeft de Afdeling geoordeeld dat het toetsingsverbod uit artikel 120 van de Grondwet er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat (een bepaling uit) een wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Aangezien de Awb een wet in formele zin is, kan artikel 8:69a van de Awb daarom niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.

28.5.  In haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, heeft de Afdeling onder 10.51 en 10.52 als volgt geoordeeld:

"10.51.         Een natuurlijke persoon kan in rechte niet opkomen voor een algemeen belang. Indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen […]

De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen […]

Deze situatie doet zich concreet voor ingeval het betreffende gebied deel uitmaakt van leefomgeving van appellant. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving […].

Bij het ontbreken van duidelijk verwevenheid kan worden aangenomen dat de betrokken normen van de Wnb in zoverre kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van appellant […].

10.52.

Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor onder 10.51 bedoeld kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van de appellant, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van appellant en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied […]."

28.6.  Gelet op de afstand tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux", welke afstand ongeveer 640 m, respectievelijk 580 m bedraagt, alsmede de daartussen gelegen wegen, woningen, bedrijfsbebouwing, geluidscherm en snelweg A67, is geen sprake van verwevenheid. Het zicht dat [appellant sub 1] op grond van de door hem overgelegde foto stelt te hebben op het Natura 2000-gebied, is niet voldoende om niettemin verwevenheid aan te nemen, alleen al omdat het Natura 2000-gebied daarop niet direct waarneembaar is. Er is ook met de gebieden die deel uitmaken van het NNB-EHS, die op korte afstand ten zuiden van het plangebied zijn gelegen, geen sprake van verwevenheid. De betrokken normen van de Wnb strekken daarom in zoverre kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het plan vanwege de onder 28 en verder vermelde beroepsgrond. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

Het betoog slaagt niet.

Mer-beoordeling

29.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad met het besluit van 24 oktober 2023 heeft erkend dat ten onrechte geen m.e.r.-beoordelingsbesluit was genomen. In het alsnog genomen m.e.r.-beoordelingsbesluit van 3 oktober 2023 is volgens hen echter ten onrechte niet geconcludeerd dat een MER nodig is, aangezien volgens hen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. In het stikstofdepositieonderzoek realisatiefase van Antea van 6 december 2022 wordt ten onrechte gesteld dat er voor de bouwfase geen sprake zal zijn van depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr en dat de bouwfase niet leidt tot mogelijke significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Er wordt volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] uitgegaan van een onjuiste referentiesituatie, omdat al jaren niet meer bemest wordt op de desbetreffende gronden. Verder kan van de stikstofdepositie in de bouwfase geen zinvolle inschatting gemaakt worden, omdat aard, omvang, hoeveelheid en volgordelijkheid van bebouwing niet concreet op voorhand te duiden is. Er is derhalve sprake van een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

29.1.  De raad stelt primair, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, dat ook de beroepsgronden over de m.e.r.-beoordeling in relatie tot de stikstofberekeningen niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan, omdat de individuele belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onvoldoende verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen.

29.2.  In haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, heeft de Afdeling onder 10.87 als volgt geoordeeld:

"Een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van sectorale wetgeving, zoals de Wnb, omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten behoeve van het betoog dat een plan-MER diende te worden gemaakt."

29.3.  Hiervoor, onder 28.6, is overwogen dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Zij kunnen zich daarom evenmin op die normen beroepen ten behoeve van het betoog dat een plan-MER diende te worden gemaakt. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het plan vanwege de onder 29 vermelde beroepsgrond. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

Het betoog slaagt niet.

29.4.  Voor de gevolgen van de omstandigheid dat de raad met het besluit van 24 oktober 2023 heeft erkend dat ten onrechte geen m.e.r.-beoordelingsbesluit was genomen, verwijst de Afdeling naar de hierna, onder 34, opgenomen overweging.

Handhaving

30.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad in de notitie zienswijzen meermalen stelt dat, indien ASML overtredingen zou begaan, gehandhaafd kan worden, terwijl op een handhavingsverzoek dat zij hebben ingediend op 16 december 2022 nog nooit is beslist.

30.1.  Deze beroepsgrond betreft een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

31.     De beroepen tegen het besluit van 24 oktober 2023 zijn ongegrond.

32.     Zoals onder 3 is overwogen, is het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld, bij het besluit van 24 oktober 2023 vervangen.

Artikel 6:19, zesde lid, van de Awb luidt: "Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft."

Omdat de beroepen tegen het herstelbesluit ongegrond zijn en dit besluit het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld, vervangt, leidt dit ertoe dat het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld, geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun beroepen tegen het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld. In verband hiermee worden de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld, niet-ontvankelijk verklaard.

33.     De beroepen tegen het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" is vastgesteld, zijn ongegrond.

34.     De Afdeling stelt vast dat de raad bij het besluit van 24 oktober 2023 het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 3 oktober 2023 als bijlage heeft toegevoegd bij de toelichting van het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" en de toelichting hierop heeft aangepast, zodat, naar ook niet in geschil is, de raad deels aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is tegemoetgekomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de raad met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van de beroepen tegen het besluit van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld.

35.     De raad moet de proceskosten vergoeden. De Afdeling ziet aanleiding de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te behandelen als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor het indienen van hun beroep en op de zitting zijn bijgestaan door dezelfde rechtsbijstandsverlener, wiens werkzaamheden voor deze twee beroepen voorafgaand aan en tijdens die zitting nagenoeg identiek waren. Bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor [appellant sub 2] zijn de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport van Vissers & Roelands en Vitruvius van 17 december 2022 in aanmerking genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" is vastgesteld, niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 20 december 2022, voor zover daarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022 geluid" is vastgesteld, ongegrond;

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 24 oktober 2023, waarbij het bestemmingsplan "De Run 7000 ASML 2022" opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld, ongegrond;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Veldhoven tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

€ 1.597,54 aan [appellant sub 1], waarvan € 1.093,75 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

€ 3.928,96 aan [appellant sub 2], waarvan € 1.093,75 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 2.451,42 de kosten van deskundigen betreft; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Veldhoven aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 184,00 aan [appellant sub 1] en € 184,00 aan [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Minderhoud

voorzitter

w.g. Kuipers

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024

271

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.