202306744/2/R4.
Datum uitspraak: 19 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Stichting Actiegroep Dijkwacht-Buren (hierna: de Stichting), gevestigd te Buren,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Eck en Wiel, [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
De Stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting heeft nadere stukken ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 4 januari 2024, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door P.W. Zwaan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. T.A. Hubregtse, advocaat te Arnhem, en [gemachtigde] via videoverbinding, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals het gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 31 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Oordeel niet bindend in de bodemprocedure
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Wettelijk kader
3. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
4. Aan de zuidelijke oever van de Neder-Rijn bij het dorp Eck en Wiel in de gemeente Buren bevindt zich de [camping] (hierna: de camping). Voorheen was op dit terrein een steenfabriek gevestigd. De camping beschikt over vrije standplaatsen en zogenoemde "lodges". Op het terrein zijn verder een zwembad, kleine aanleghaven en een parkeerterrein voor campingbezoekers aanwezig. De centrale voorzieningen zijn gevestigd in het gebouw van de voormalige steenfabriek.
5. [partij] is de exploitant van de camping en wil deze herinrichten. Het plan maakt dit mogelijk door onder meer te voorzien in maximaal 106 recreatiewoningen.
Op het grootste deel van het plangebied rust de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie". Binnen deze bestemming zijn recreatiewoningen toegelaten. De gebruiksmogelijkheden zijn door middel van verschillende aanduidingen nader geregeld. Aan de hoger gelegen gronden in het midden van het plangebied is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 75 m²" toegekend. Op deze gronden zijn blijkens artikel 5.2.1, aanhef en onder e, van de planregels maximaal 43 (grotere) recreatiewoningen toegelaten met een oppervlakte van maximaal 75 m². Aan een lager gelegen gedeelte van de camping, direct ten zuiden van het hoger gelegen deel, is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 50 m²" toegekend. Op dit deel zijn volgens artikel 5.2.1. aanhef en onder d, van de planregels maximaal 63 (kleinere) recreatiewoningen toegelaten met een oppervlakte van maximaal 50 m². In artikel 5.2.1, aanhef en onder b, van de planregels is nog vastgelegd dat "een recreatiewoning in zijn geheel of in delen verplaatsbaar dient te zijn". Hiermee is beoogd te borgen dat de recreatiewoningen (groot en klein) bij een hoogwatercalamiteit (overstroming van de uiterwaarden) verplaatst kunnen worden.
Aan het gehele plangebied is de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterstaatkundige functie" toegekend. Ook het vorige planologische regime voor de camping voorzag in deze dubbelbestemming. Op grond van het voorheen geldende planologische regime waren ter plaatse van deze dubbelbestemming alleen kampeermiddelen toegelaten. Recreatiewoningen waren nadrukkelijk niet toegelaten. In het plan is dit in zoverre gewijzigd dat op gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterstaatkundige functie" recreatiewoningen zijn toegestaan.
Het plan voorziet in het noordelijke deel, direct aan de rivier, in een kampeerterrein waar maximaal 28 zogenoemde "glampingtenten" zijn toegelaten uitsluitend in de periode tussen 1 april en 31 oktober. Voor de centrale voorzieningen van de camping wordt nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De voormalige steenfabriek wordt gesloopt. Parkeren blijft voor bezoekers mogelijk op het al bestaande parkeerterrein in het westelijke deel van de camping, met de aanduiding "parkeerterrein".
6. De Stichting heeft blijkens haar statuten onder meer ten doel het behoud van de veiligheid bij hoogwater in het dijklandschap van de Neder-Rijn en de Lek ter hoogte van de gemeente Buren en het beperken van de verdere toename van recreatiebewoning in dit gebied. Zij is het er niet mee eens dat het plan 106 recreatiewoningen mogelijk maakt buitendijks, dat wil zeggen in de uiterwaarden. Het belangrijkste bezwaar van de Stichting is dat het plan nieuwe en intensieve bebouwing in de uiterwaarden toestaat en dat de planregels niet waarborgen dat de recreatiewoningen bij een hoogwatercalamiteit tijdig verplaatst kunnen worden. De Stichting vreest er vooral voor dat bij een overstroming de gebouwen of delen verplaatst zullen worden door het water en de dijk zullen beschadigen.
Spoedeisend belang
7. [partij] heeft op 16 november 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van 41 verplaatsbare recreatiewoningen van 75 m² aan de [locatie 2] in Eck en Wiel. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Nieuwbouw in de uiterwaarden en verplaatsbaarheid recreatiewoningen
8. De Stichting betoogt dat het mogelijk maken van een grote dichtheid aan recreatiewoningen in de uiterwaarden geen blijk geeft van een goede ruimtelijke ordening. Het is in strijd met het landelijk beleid als toegelicht in de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van 22 november 2022 (hierna: brief van de minister). De Stichting wijst erop dat het beleid zich in beginsel verzet tegen het bouwen in de uiterwaarden. Als de raad hiervan wil afwijken, dan vereist het "comply or explain-beginsel" dat de aanvaardbaarheid hiervan wordt aangetoond, gelet op de negatieve gevolgen van het bouwen in de uiterwaarden voor de waterveiligheid. Het standpunt van de raad dat de waterveiligheid niet in geding is, omdat in de planregels is vastgelegd dat de recreatiewoningen verplaatsbaar moeten zijn, is volgens de Stichting onjuist. Hiertoe voert de Stichting het volgende aan.
Het vereiste van verplaatsbaarheid van artikel 5.2.1, aanhef en onder b, van de planregels geldt volgens de Stichting niet voor de "kleine" recreatiewoningen van maximaal 50 m². Zij wijst hierbij op artikel 3, (aanhef en) onderdeel 2, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Op grond hiervan zijn de "kleine" recreatiewoningen niet vergunningplichtig voor de activiteit bouwen. Omdat de planregeling recreatiewoningen toestaat op gronden met de bestemming "Recreatie Verblijfsrecreatie", kunnen de "kleine" recreatiewoningen vergunningvrij worden opgericht, zodat niet getoetst zal worden aan artikel 5.2.1, aanhef en onder b, van de planregels.
Bovendien is volgens de Stichting in de planregels ten onrechte niet geborgd dat de recreatiewoningen tijdig verplaatst moeten worden in het geval van een hoogwatercalamiteit. Voor de "grote" recreatiewoningen is in het plan alleen vastgelegd dat deze verplaatsbaar moeten zijn. In het plan moet echter ook een "ontruimingsnorm" worden opgenomen, zodat planologisch is vastgelegd wanneer, bijvoorbeeld bij welke waterstand, de recreatiewoningen verplaatst moeten worden. Ook moet in het plan een verplichting worden vastgelegd de recreatiewoningen daadwerkelijk te verplaatsen.
De Stichting betoogt ten slotte dat het feitelijk onmogelijk is om de 106 recreatiewoningen die het plan mogelijk maakt tijdig te verplaatsen bij een hoogwatercalamiteit. Het plan is daarom onzorgvuldig voorbereid en niet-uitvoerbaar.
8.1. De raad stelt dat geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling, omdat de voorziene recreatiewoningen ook al waren toegelaten onder het vorige planologische regime.
De raad stelt verder dat in de planregels is vastgelegd dat de recreatiewoningen verplaatsbaar moeten zijn. Bij een hoogwatercalamiteit zullen de recreatiewoningen tijdig kunnen worden verplaatst, zodat deze geen risico zijn voor de waterveiligheid ter plaatse, aldus de raad.
8.2. In de brief van de minister staat dat de koers is om geen nieuwe bebouwing meer toe te laten in de uiterwaarden. Dit betreft één van de structurerende keuzes van het Rijk die richting geven voor de komende decennia. Hiervoor zal de Beleidslijn Grote rivieren in 2023 worden geëvalueerd en aangescherpt. In de brief van de minister staat verder dat de structurerende keuzes het karakter hebben van "pas toe of leg uit". Wanneer wordt afgeweken geldt dat dit expliciet uitlegbaar en toetsbaar moet zijn en dat doelen nog steeds wel gehaald worden, aldus de brief.
8.3. De voorzieningenrechter volgt de raad niet in zijn stelling dat het plan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Het plan staat nieuwe bebouwing toe, omdat anders dan onder het vorige planologische regime in dit plan een aanzienlijke hoeveelheid recreatiewoningen ter plaatse van de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterstaatkundige functie" is toegelaten. Zoals hiervoor al is toegelicht, waren op grond van het vorige planologische regime op de gronden met de dubbelbestemming alleen kampeermiddelen toegelaten. Of de recreatiewoningen die feitelijk gerealiseerd zullen worden al waren toegelaten onder het vorige planologische regime, omdat deze specifieke recreatiewoningen zijn aan te merken als "kampeermiddelen", laat onverlet dat het plan voorziet in een verruiming van het planologische gebruik.
De voorzieningenrechter overweegt dat hoewel sprake is van een nieuwe ontwikkeling, de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet gebonden is aan het beleid van de minister. Hij moet hiermee wel rekening houden bij de vaststelling van het plan. Dat blijkt ook uit de brief van de minister zelf. Immers in de brief staat dat gemotiveerd kan worden afgeweken van de structurerende keuze om geen bebouwing meer toe te laten in de uiterwaarden. De raad heeft toegelicht dat bij het voorbereiden van het plan afstemming heeft plaatsgevonden met zowel het Waterschap Rivierenland als Rijkswaterstaat. Beide waterbeheerders hebben ingestemd met het plan. Door Rijkswaterstaat is als voorwaarde gesteld dat de nieuwe recreatiewoningen verplaatsbaar moeten zijn, zodat deze bij dreigend hoogwater uit het plangebied verplaatst kunnen worden. In het plan is daarom in de planregels vastgelegd dat een recreatiewoning verplaatsbaar moet zijn.
De voorzieningenrechter zal in het navolgende aan de hand van wat de Stichting heeft aangevoerd beoordelen of het standpunt van de raad dat de voorziene recreatiewoningen geen risico zijn voor de waterveiligheid naar verwachting stand zal houden in de bodemprocedure.
8.4. Over het betoog van de Stichting dat de eis dat de recreatiewoningen verplaatsbaar moeten zijn niet geldt voor de "kleine" recreatiewoningen met een oppervlakte van maximaal 50 m², overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Zoals hiervoor in 9.3 al is overwogen, is aan het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" toegekend. Blijkens artikel 12.2, onder a, van de planregels mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van die bestemming. Hieruit volgt dat recreatiewoningen op deze gronden in beginsel niet zijn toegestaan. In artikel 12.3 van de planregels is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.2, onder a, voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van een andere voorkomende bestemming. Met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid zijn dus recreatiewoningen op de gronden met de dubbelbestemming alsnog mogelijk. In artikel 12.4 is bepaald dat het college van burgemeesters en wethouders de vergunning pas mag verlenen als de betrokken dijk- of waterbeheerders zijn gehoord en hieruit is gebleken dat de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat aan het verlenen van deze vergunning voorschriften kunnen en zullen worden verbonden, waaronder de eis dat de recreatiewoningen verplaatsbaar zijn.
Gelet op het voorgaande zal voor alle recreatiewoningen op grond van artikel 12 van de planregels een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd voor een omgevingsplanactiviteit (voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024: activiteit "strijdig planologisch gebruik" in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk toegelicht dat de verplaatsbaarheid van alle recreatiewoningen is geborgd.
8.5. De voorzieningenrechter ziet verder op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat in de planregels naast de borging dat de recreatiewoningen verplaatsbaar moeten worden uitgevoerd ook vastgelegd had moeten worden dat de recreatiewoningen verplaatst moeten worden als een bepaalde conditie (waterstand) intreedt. De raad heeft op de zitting toegelicht dat voor de voorgenomen ontwikkeling een "watervergunning" (onder de Omgevingswet die vanaf 1 januari 2024 in werking is getreden: omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit) nodig is. In de voorschriften bij deze vergunning wordt nader geregeld bij welke omstandigheden de recreatiewoningen verplaatst moeten worden.
8.6. Over het betoog van de Stichting dat het feitelijk onmogelijk is om de 106 recreatiewoningen die het plan mogelijk maakt tijdig te verplaatsen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In de plantoelichting en de nota van zienswijzen staat dat de recreatiewoningen ongefundeerd (bedoeld is: op een betonnen plaat) worden geplaatst en verplaatsbaar zijn. Alleen de "kleine" recreatiewoningen moeten bij hoog water worden verwijderd en zijn uitgevoerd met hijsogen zodat ze op een transportwagen kunnen worden gehesen om te worden verplaatst. De infrastructuur van de camping is erop afgestemd dat ter plaatse een transportwagen kan komen om de recreatiewoningen te verplaatsen, aldus de plantoelichting.
In haar schriftelijke uiteenzetting van 29 december 2023 heeft [partij] vervolgens gewezen op het calamiteitenplan van 14 september 2023 dat door haar is opgesteld en waarin informatie is opgenomen over de ontruiming van het campingterrein bij hoogwater. Hierin staat beschreven op welke wijze de recreatiewoningen worden verplaatst en wat de afvoertijd is. De afvoertijd is berekend op ongeveer 1,5 uur per recreatiewoning. Van belang is dat alleen de "kleine" recreatiewoningen van maximaal 50 m² moeten worden verplaatst bij hoogwater. [partij] heeft op de zitting toegelicht dat de kans dat het gebied waar de "grote" recreatiewoningen zijn voorzien overstroomt zeer gering is. In haar schriftelijke uiteenzetting heeft zij toegelicht dat de "grote" recreatiewoningen zich bevinden op het hoogstgelegen terrein van het plangebied. Zelfs bij een zeer hoge waterstand bestaat geen risico dat dit deel van het terrein zal overstromen. Het deel van het terrein waar de "grote" recreatiewoningen zijn voorzien is in de afgelopen 50 jaar nooit overstroomd. Dat de "grote" recreatiewoningen niet verplaatst behoeven te worden bij een hoogwatercalamiteit blijkt volgens [partij] ook uit de brief van het Waterschap Rivierenland van 23 november 2023. Daarin staat dat op de "watervrije ophoging", dit is het gebied waar de "grote" recreatiewoningen van maximaal 75 m² zijn voorzien, permanent recreatiewoningen mogen staan. In het calamiteitenplan staat dat de "kleine" recreatiewoningen van maximaal 50 m², waarvoor door het waterschap een "verplaatsingsverplichting" wordt vereist, binnen 48 uur kunnen worden getransporteerd. Hiervoor zal voldoende transportcapaciteit beschikbaar zijn, omdat wordt gewerkt met vaste partners die het transport regelen. De raad heeft, hoewel pas op de zitting, toegelicht dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan kennis is genomen van dit calamiteitenplan en dat dit mede ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit.
Gelet op deze nadere toelichting die de raad op de zitting heeft gegeven ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet-uitvoerbaar is omdat het feitelijk onmogelijk zal zijn de recreatiewoningen tijdig te verplaatsen. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat de exploitant van de camping een groot en zwaarwegend (financieel) belang heeft bij de tijdige verplaatsing van de recreatiewoningen in geval van een hoogwatercalamiteit. Op de zitting heeft [partij] desgevraagd onweersproken gesteld dat zij eigenaar is van de "kleine" recreatiewoningen van maximaal 50 m².
8.7. Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de voorziene recreatiewoningen niet in overeenstemming is met het beleid als toegelicht in de brief van de minister. Daarnaast bestaat op voorhand ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de recreatiewoningen is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk gemotiveerd dat omdat geborgd is dat de recreatiewoningen verplaatsbaar moeten zijn, het toestaan hiervan in het plangebied ruimtelijk gezien aanvaardbaar is en niet zal leiden tot een vanuit het oogpunt van de waterveiligheid onaanvaardbare situatie. Het betoog slaagt niet.
Omgevingsverordening Gelderland
9. De Stichting betoogt dat het plan in strijd is met artikel 2.65b van de Omgevingsverordening Gelderland. Op grond van deze bepaling moet in de plantoelichting een verantwoording worden opgenomen van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.
9.1. Op voorhand ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de toelichting bij het plan niet voldoet aan artikel 2.65b van de Omgevingsverordening Gelderland. De raad heeft in paragraaf 3.2 van de plantoelichting de in de genoemde bepaling bedoelde beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken gegeven en tevens aangegeven welke afweging daarbij is gemaakt. Hierbij is ingegaan op verschillende aspecten waaronder de waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Ook heeft er overleg over de voorgenomen ontwikkeling plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland. De Stichting heeft niet nader onderbouwd waarom de plantoelichting niet voldoet aan de eisen van artikel 2.65b van de Omgevingsverordening Gelderland. Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
10. In wat de Stichting voor het overige heeft aangevoerd, onder andere over het vooroverleg, de landschappelijke inpassing en het parkeerterrein, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins met het recht.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
Proceskosten
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter
w.g. Milosavljević
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024
739-1070
BIJLAGE
Omgevingsverordening Gelderland
Artikel 2.65b van de Omgevingsverordening Gelderland luidt:
"1. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
a. waterveiligheid;
b. wateroverlast;
c. droogte; en
d. hitte.
3. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt."
Planregels
Artikel 5.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
"De voor "Recreatie-Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
b. recreatiewoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 50 m²" en "specifieke vorm van recreatie - 75 m²";
[…]"
Artikel 5.2.1, aanhef en onder b, d en e, van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:
[…]
b. een recreatiewoning dient in zijn geheel of in delen verplaatsbaar te zijn;
[…]
d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 50 m²" mag;
1. de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer bedragen dan 50 m²;
2. het aantal recreatiewoningen niet meer bedragen dan 63;
e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 75 m²" mag;
1. de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer bedragen dan 75 m²;
2. het aantal recreatiewoningen niet meer bedragen dan 43;
[…]"
Artikel 12.1 van de planregels luidt:
"De voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. het beheer van de aangrenzende rivier;
b. afvoer van water, ijs en sediment;
c. werkzaamheden in het kader van de vergroting van het waterbergend en -afvoerend vermogen van de aangrenzende rivier."
Artikel 12.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"a. Op gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de bestemming, waaronder begrepen masten ten behoeve van verlichting en bebakening van de aangrenzende rivier.
[…]"
Artikel 12.3 van de planregels luidt:
"Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van andere voorkomende bestemmingen."
Artikel 12.4, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
"Tot het afwijken als bedoeld in artikel 12.2 onder a wordt pas overgegaan, indien hierdoor:
[…]
b. gehoord de betrokken dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad."