Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2025:955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
19-02-2025
27-02-2025
11275422 CV EXPL 24-4234 (E)
Civiel recht
Bodemzaak

Partijen hebben elkaar ontmoet via de website Suikerarrangement. Eiser heeft vervolgens een aantal bedragen betaald aan gedaagde. De vragen die de kantonrechter in deze zaak moet beantwoorden is of gedaagde geld heeft geleend van eiser en of zij dat moet terugbetalen. De kantonrechter beslist in deze zaak dat gedaagde de bedragen moet terugbetalen waarvoor partijen een schriftelijke geldleenovereenkomst hebben gemaakt. De bedragen die gedaagde al heeft terugbetaald gaan hier nog van af.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 11275422 \ CV EXPL 24-4234

Vonnis van 19 februari 2025

in de zaak van

[eiser] ,

te [plaats],

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

gemachtigde: Stichting Rechtsbijstand ZLM,

tegen

[gedaagde] ,

te [plaats],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

de echtgenoot van [gedaagde] is in deze procedure verschenen namens [gedaagde].

1 De processtukken

1.1.

De procedure heeft de volgende processtukken:

- de dagvaarding van [eiser] met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met bijlagen;
- de conclusie van repliek van [eiser] met één bijlage;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde].

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De zaak in het kort

2.1.

Partijen hebben elkaar ontmoet via de website Suikerarrangement. [eiser] heeft vervolgens een aantal bedragen betaald aan [gedaagde]. De vragen die de kantonrechter in deze zaak moet beantwoorden is of [gedaagde] geld heeft geleend van [eiser] en of zij dat moet terugbetalen. De kantonrechter beslist in deze zaak dat [gedaagde] de bedragen moet terugbetalen waarvoor partijen een schriftelijke geldleenovereenkomst hebben gemaakt. De bedragen die [gedaagde] al heeft terugbetaald gaan hier nog van af. De kantonrechter legt hieronder haar beslissing verder uit.

3 De beoordeling

Inleiding en volgorde van beoordeling

3.1.

[eiser] zegt dat hij in totaal een bedrag van € 20.068,00 heeft geleend aan [gedaagde], waarvan nog een bedrag van € 17.118,- moet worden terugbetaald. Eerst zal worden beoordeeld of de gevorderde bedragen geldleningen waren. De kantonrechter maakt in deze zaak daarbij een onderscheid in de bedragen waarvoor wel of niet een schriftelijke overeenkomst is overgelegd. Vervolgens zal worden beoordeeld of een overeenkomst tot het lenen van geld in dit geval vernietigd zou moeten worden, gelet op de omstandigheden die [gedaagde] aanvoert. Daarna zullen de overige vorderingen over de rente en kosten worden besproken.

De bedragen in de zeven schriftelijke overeenkomsten waren geldleningen

3.2.

[gedaagde] voert aan dat er ook bedragen door [eiser] aan [gedaagde] zijn geschonken, waardoor nu onduidelijk is wat nu leningen of schenkingen waren. [gedaagde] verwijst daarbij naar de omstandigheid dat partijen elkaar hebben ontmoet via de website Suikerarrangement. Zij voert hierbij aan dat [eiser] wist dat er een vergoeding gold voor het (vriendschappelijke) gezelschap dat [gedaagde] hem bood.

3.3.

De kantonrechter oordeelt dat er in deze zaak sprake is van geldlening voor wat betreft de bedragen waarvoor in deze zaak een schriftelijke overeenkomst is overgelegd. Hierbij wordt het volgende overwogen.

3.4.

In de bijlagen die [gedaagde] heeft overgelegd staat uitleg over het concept Suikerarrangement. Hier staat dat voor het gezelschap dat de “suikernichtjes/neefjes” bieden, iets kan worden terugverwacht van de “Suikerooms/tantes”. Er staat echter ook duidelijk dat beide partijen een duidelijke afspraak met elkaar maken over wat van elkaar verwacht wordt en welke materiële vergoeding daar tegenover staat. Daarbij zegt [gedaagde] zelf in haar antwoord dat bij deze website op voorhand duidelijk is dat er sprake zal zijn van “vergoedingen, betalingen, giften, leningen” en dat de contacten tussen [gedaagde] en [eiser] hebben geleid tot “leningen” aan [gedaagde]. [gedaagde] erkent dus zelf ook dat er sprake is van geldleningen.

3.5.

In de bijlagen van de dagvaarding zijn daarbij zeven schriftelijke overeenkomsten tussen partijen overgelegd. In deze overeenkomsten staat steeds duidelijk vermeld dat het gaat om een renteloze lening, met het doel om binnen één jaar na datum van de overeenkomst alles te hebben terugbetaald. Daarbij staat steeds duidelijk een bedrag en een datum vermeld en hebben beide partijen de overeenkomsten ondertekend.

3.6.

Ook heeft [eiser] bij de dagvaarding bijlagen overgelegd met WhatsApp-berichten tussen partijen. Uit deze berichten blijkt daarbij voldoende duidelijk dat partijen de bedoeling hadden om een geldlening af te spreken (en geen schenking of betaling voor bijvoorbeeld het gezelschap van [gedaagde]). Zo appt [gedaagde] op 17 mei 2022: “en mocht ik al van je aanbod gebruik willen maken wil ik het op papier en alles terug” en “op 18 mei 2022: “Hoe wil je het doen met die € 640,- Teken ik iets digitaals of..”. Ook blijkt uit deze bijlagen dat de eerste betaling aan [gedaagde] is gedaan via een tikkie dat [gedaagde] zelf “Lening zie overeenkomst [naam]” heeft genoemd.

3.7.

Bovendien heeft [gedaagde] een aantal bedragen van in totaal € 2.950,- betaald aan [eiser]. Dit is ook een aanwijzing dat [gedaagde] geld had geleend van [eiser], wat zij door middel van deze betalingen (gedeeltelijk) terugbetaalde. De kantonrechter ziet niet in waarom [gedaagde] anders deze bedragen zou overmaken naar [eiser]. [gedaagde] heeft hier ook geen andere reden voor gegeven.

3.8.

De kantonrechter oordeelt dan ook dat voor de bedragen van deze zeven schriftelijke overeenkomsten voldoende is komen vast te staan dat partijen een geldlening zijn overeengekomen. Dit gaat om een bedrag van in totaal € 13.140,-.

Onvoldoende duidelijk dat de bedragen zonder schriftelijke overeenkomst zijn geleend

3.9.

De kantonrechter oordeelt dat voor de bedragen waarvoor geen schriftelijke overeenkomst is overgelegd, onvoldoende is komen vast te staan dat dit geld is geleend. Hierbij geldt dat als deze bedragen ook geldleningen waren, het voor de hand zou hebben gelegen als hiervoor ook een schriftelijke overeenkomst zou zijn opgemaakt. Dat is voor de zeven hiervoor genoemde bedragen namelijk ook steeds gedaan. Ook zijn voor deze specifieke bedragen geen WhatsApp-berichten overgelegd waaruit duidelijk blijkt dat dit geldleningen waren. Omdat [gedaagde] zegt dat [eiser] ook bedragen aan haar heeft geschonken, gelet op hun kennismaking via Suikerarrangementen, had [eiser] verder moeten onderbouwen dat ook dit geldleningen waren. Dat heeft hij niet gedaan, en daarom komt ten aanzien van deze bedragen niet vast te staan dat het geldleningen zijn. De vordering die ziet op deze overige bedragen is daarom niet toewijsbaar.

De zeven overeenkomsten worden niet vernietigd

3.10.

Het uitgangspunt bij een overeenkomst tot geldlening is dat dat geld moet worden terugbetaald. Dit is niet zo als een overeenkomst om een bepaalde reden vernietigbaar is. Zo kan een overeenkomst volgens de wet worden vernietigd als bijvoorbeeld sprake is van misbruik van omstandigheden1. [gedaagde] zegt dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van de situatie omdat zowel zij als haar echtgenoot in die periode kwetsbaar waren, mede gelet op de (slechte) gezondheid van haar echtgenoot.

3.11.

Tussen [eiser] en [gedaagde] staat vast dat zij in nare privéomstandigheden verkeerde op het moment van de geldleningen. In deze zaak kan echter niet worden gezegd dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van deze omstandigheden, zoals bedoeld wordt in de wet. Uit de overgelegde WhatsApp berichten blijkt daarbij duidelijk dat [gedaagde] de bedragen wilde lenen bij [eiser] omdat zij geld nodig had. [eiser] heeft aangegeven als vriendendienst dit benodigde geld te willen lenen aan [gedaagde]. [eiser] heeft vervolgens deze bedragen renteloos en met een redelijke betaaltermijn geleend aan [gedaagde]. De kantonrechter ziet in deze zaak dan ook niet in dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van de situatie. Dit betekent dat de overeenkomsten niet vernietigd worden.

Gelet op deelbetaling moet [gedaagde] nog € 10.190,- terugbetalen

3.12.

Er staat vast dat [gedaagde] in totaal € 2.950,- heeft terugbetaald aan [eiser]. Dit bedrag wordt van het totaalbedrag van de zeven schriftelijke overeenkomsten ter hoogte van € 13.140,- afgetrokken. Dit betekent dat [gedaagde] in dit geval nog een bedrag van € 10.190,- moet terugbetalen aan [eiser].

Rente over het geleende geld

3.13.

[eiser] vordert wettelijke rente over het geleende bedrag. Aangezien de hiervoor genoemde zeven geldleningen niet binnen de afgesproken termijnen helemaal zijn terugbetaald, is [gedaagde] deze rente verschuldigd2. Hieronder zal gekeken worden over welke openstaande bedragen de [gedaagde] de rente verschuldigd is en vanaf wanneer.

3.14.

[gedaagde] heeft in totaal € 2.950,- terugbetaald. Er staat tussen partijen vast dat van dit bedrag de zevende overeenkomst ter hoogte van € 750,- is afbetaald. Het overige betaalde bedrag van € 2.200,- gaat vervolgens van de oudste openstaande bedragen af. Hierdoor zijn de bedragen van de eerste twee overeenkomsten ter hoogte van € 640,- en € 1.000,- afbetaald. Het overige betaalde bedrag van € 560,- gaat nog van de derde overeenkomst af, waardoor hiervoor nog een bedrag van € 1.440,- openstaat.

3.15.

De overeenkomsten drie tot en met zes zijn afgesloten op 12 september 2022, 3 oktober 2022, 20 oktober 2022 en 27 december 2022. In deze overeenkomsten is steeds een betaaltermijn van één jaar afgesproken.

3.16.

Dit betekent het volgende voor wat betreft de rente. De wettelijke rente3 is verschuldigd over:

  • -

    € 1440,- (rest derde overeenkomst) vanaf 12 september 2023;

  • -

    € 750,- (vierde overeenkomst) vanaf 3 oktober 2023;

  • -

    € 500,- (vijfde overeenkomst) vanaf 20 oktober 2023;

  • -

    € 7.500,- (zesde overeenkomst) vanaf 27 december 2023,

tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald.

Een vergoeding van € 876,90 voor buitengerechtelijke incassokosten met rente daarover

3.17.

[eiser] vordert een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is4. Daarom gelden extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten, die de kantonrechter moet toetsen5.

[eiser] heeft (onder andere) op 17 juli 2024 een aanmaning gestuurd naar [gedaagde] (en haar echtgenoot). De kantonrechter merkt op dat in deze aanmaning niet een betalingstermijn (van minstens veertien dagen) is gegeven die is gekoppeld aan de dag na ontvangst van die aanmaning. Dit is volgens de Hoge Raad wel vereist6. Aangezien het hier echter om een e-mail gaat, waarvan in dit geval vaststaat dat [gedaagde] deze op dezelfde dag als de verzending heeft ontvangen, voldoet de genoemde betaaltermijn van “16 dagen na vandaag” in dit geval wel.

3.18.

Nu uiteindelijk niet de hele vordering toewijsbaar is, zal een bedrag van € 876,90 als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. Dit bedrag is gebaseerd op de rekenstaffel die hoort bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en het toewijsbare bedrag van € 10.190,- dat [gedaagde] nog moet terugbetalen.

3.19.

De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt zoals gevorderd toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. Dit is dus vanaf 15 augustus 2024 tot aan de dag dat [gedaagde] deze kosten heeft betaald.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.20.

[eiser] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dit betekent dat [eiser] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, als niet aan het vonnis wordt voldaan. [gedaagde] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hoger beroep wordt ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. De kantonrechter wijst deze vordering toe.

[gedaagde] moet de proceskosten betalen

3.21.

[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter beslist hierbij dat [gedaagde] voor het griffierecht een bedrag van € 248,- moet vergoeden aan [eiser]. [eiser] heeft weliswaar een bedrag ter hoogte van € 706,- aan griffierecht moeten betalen, maar een deel van de vordering van [eiser] is afgewezen. Hierdoor zou het griffierecht in een lagere schaal terecht zijn gekomen. Het is niet redelijk om het deel dat wordt afgewezen toe te rekenen aan [gedaagde]. De proceskosten van [eiser] worden in deze zaak begroot op:

- kosten van de dagvaarding

137,38

- griffierecht

248,00

- salaris gemachtigde

812,00

(2 punten × € 406,00)

- nakosten

135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.332,38

3.22.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.066,90 te vermeerderen met de wettelijke rente over:

  • -

    € 1440,- (rest derde overeenkomst) vanaf 12 september 2023;

  • -

    € 750,- (vierde overeenkomst) vanaf 3 oktober 2023;

  • -

    € 500,- (vijfde overeenkomst) vanaf 20 oktober 2023;

  • -

    € 7.500,- (zesde overeenkomst) vanaf 27 december 2023;

  • -

    (de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van) € 876,90 vanaf 15 augustus 2024,

tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald;

4.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.332,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

4.3.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;

4.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.

1 Zie artikel 3:44 lid 4 BW

2 Zie artikelen 6:83 onder a BW en 6:119 BW.

3 Zoals bedoeld in artikel 6:119 BW

4 Een consument is een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

5 Zie artikel 6:96 leden 5 en 6 BW.

6 Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704 en artikel 6:96 lid 6 BW.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.