RECHTBANK
ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11456177 \ VV EXPL 24-112
Vonnis in kort geding van 17 februari 2025
[eiseres]
,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.M.J. Heeren,
[gedaagde]
,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.M. van Geel.
5 De beoordeling
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Gelet op de aard van de (wedertewerkstellings)vordering en de stellingen van partijen daaromtrent is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening.
5.3.
Wat betreft het recht op (weder)tewerkstelling stelt de kantonrechter het volgende voorop. Er is geen specifieke wettelijke bepaling die het recht op tewerkstelling regelt. De Hoge Raad heeft het volgende beslist.1 Het antwoord op de vraag of de werkgever verplicht is de werknemer te werk te stellen, is in het kader van het goed werkgeverschap (onderdeel van artikel 7:611 BW) afhankelijk van de aard van de arbeidsovereenkomst, van de overeengekomen arbeid alsmede van de bijzondere omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak is de werkgever in beginsel verplicht om de werknemer te werk te stellen in de overeengekomen arbeid. Zo overwoog Hof Leeuwarden 29 november 2011, JAR 2012/14 het volgende: “(…) als uitgangspunt (geldt) dat een goed werkgever een werknemer slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft. Die grond dient voldoende zwaar te wegen, gelet op het in beginsel zwaarwegende belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten.”
5.4.
In deze zaak stelt [gedaagde] dat zij een redelijke grond heeft om af te wijken van voormeld uitgangspunt. Volgens [gedaagde] is er sprake van disfunctioneren van [eiseres] , die een dominante rol heeft (‘kartrekker’) in het pestgedrag richting meerdere collega’s op de KNO-poli, waaronder [collega 1] . [gedaagde] is van mening dat zij op grond van dit pestgedrag gerechtigd is tot het eenzijdig opleggen van een verbetertraject. Dit verbetertraject moet volgens [gedaagde] doorlopen worden op een andere afdeling, omdat op de KNO-poli door het gedrag van [eiseres] een onhoudbare en onwerkbare situatie is ontstaan.
5.5.
Gelet op het voorgaande dient de kantonrechter in dit kort geding de volgende vragen te beantwoorden. Is het disfunctioneren van [eiseres] voldoende aannemelijk en zo ja, is het voldoende aannemelijk dat dit disfunctioneren een redelijke grond oplevert om [eiseres] niet langer op de KNO-poli tewerk te stellen?
5.6.
[gedaagde] baseert haar stellingen omtrent het pestgedrag van [eiseres] op een medewerkerstevredenheidsonderzoek van september 2022, een melding incident medewerker van [collega 2] over [eiseres] van 8 november 2022, een incident tussen [eiseres] en [collega 1] in februari 2024, gesprekken met werknemers van de KNO-poli in februari/maart 2024, de melding van [collega 1] medio september 2024, het gesprek met [eiseres] op 3 oktober 2024 en de gesprekken met een aantal (ex-)werknemers op de KNO-poli in oktober/november 2024.
5.7.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat uit deze stukken tezamen met name blijkt dat er teambreed een onveilig gevoel heerste op de KNO-poli, omdat er veel onderling werd gepraat, maar werknemers zich juist door hun voormalig leidinggevende niet gehoord voelden en zich niet vrij voelden om problemen openlijk en bij hun leidinggevende aan te kaarten en te bespreken.
5.8.
Zo staat in het medewerkerstevredenheidsonderzoek van september 2022 onder meer “geen veiligheid, niet gehoord worden en onderling gepraat”.
5.9.
Verder zijn de in februari/maart 2024 gevoerde gesprekken samengevat in vijf aandachtspunten, waaronder “Onderstroom; we praten over elkaar niet met elkaar”, “Professionaliteit team(leider)” en “Aanspreekcultuur”.
5.10.
Ook in het verslag van het gesprek met [eiseres] van 3 oktober 2024 staan kwesties die duiden op een teambreed probleem, hetgeen blijkt uit de volgende citaten: “onprettige werksfeer”, “het gevoel niet gehoord te zijn”, “aangesproken door de groep”, “dat men geen pauze met [naam] hoefde te houden” en “binnen het team een onderstroom wordt waargenomen”.
5.11.
Voorts staat in het overzicht van de in oktober/november 2024 gevoerde gesprekken met de (ex)werknemers op de KNO-poli onder meer: “Onprettige situatie, door groep collega’s”, “Niet gezien en gehoord voelen”, “voelde dat een groep zich tegen haar keerde”, “Open gesprek werd onderling niet met elkaar aangegaan, er werd wel over elkaar gepraat”, “Er is niet altijd respect voor elkaar”, “Wn beaamt groepsvorming”, “Eer wordt veel gespuid over van alles en iedereen”, “Wn vindt de sfeer heel onprettig”, “voelt als een grote slangenkuil”, “Weet niet meer wie ze kan vertrouwen”, “Er zijn veel kliekjes” en “Collega’s stoken elkaar allemaal erg op”. Ook deze citaten dragen bij aan het voorlopige oordeel van de kantonrechter dat er op de KNO-poli een teambreed probleem is.
5.12.
Weliswaar hebben de incidenten met [collega 2] en [collega 1] in respectievelijk november 2022 en februari 2024 wel alleen betrekking op [eiseres] , maar bij deze incidenten dienen naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter de nodige kanttekeningen te worden gemaakt. Zo staat in een e-mail van [gedaagde] zelf van 16 november 2022 dat het verhaal van [collega 2] niet klopt en dat er onjuistheden in haar melding (klacht) staan. En wat betreft het incident met [collega 1] in februari 2024 heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat [collega 1] haar ‘een hoer’ had genoemd.
5.13.
Het voorgaande betekent niet dat er niets op het functioneren van [eiseres] valt aan te merken. Zo komt uit de (door de gemachtigde van [gedaagde] opgestelde en geanonimiseerde weergave van de) gesprekken van oktober/november 2024 naast voormelde citaten ook naar voren dat [eiseres] een (te) dominante rol heeft en (erg) onaardig kan overkomen bij bepaalde collega’s. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat zij direct en soms misschien te direct is.
5.14.
Mogelijk kan het voorgaande aanleiding zijn om naast een teambreedtraject ook met [eiseres] een (verbeter)traject te doorlopen, maar dat het gedrag van [eiseres] zodanig is dat door haar aanwezigheid een onwerkbare en onhoudbare situatie ontstaat op de KNO-poli is naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog onvoldoende aannemelijk. Integendeel, gezien de problemen op de KNO-poli en de rol van (onder andere) [eiseres] daarin, ligt een verbetertraject op die betreffende afdeling voor de hand. De huidige aanpak van [gedaagde] richting [eiseres] is naar het oordeel van de kantonrechter voorbarig en te veel gericht op één persoon. Dat brengt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter mee dat er op dit moment geen redelijke en voldoende zwaarwegende grond is om van het uitgangspunt af te wijken dat [gedaagde] [eiseres] als goed werkgever tewerk dient te stellen in de overeengekomen arbeid, oftewel als medisch assistent op de KNO-poli. Weliswaar stelt [gedaagde] dat [eiseres] een arbeidsovereenkomst heeft met [gedaagde] en niet met de KNO-poli, maar dat maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. Immers, tussen partijen staat vast dat [eiseres] al sinds 1 februari 2012 onafgebroken werkzaam is geweest op de KNO-poli, zodat de kantonrechter er vooralsnog van uitgaat dat dit onderdeel is geworden van de overeengekomen arbeid.
5.15.
Kortom, [gedaagde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij gerechtigd is om [eiseres] niet langer tewerk te stellen op de KNO-poli. Dat brengt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter mee dat de kans van slagen van een vordering van [eiseres] tot wedertewerkstelling op de KNO-poli zodanig groot is dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door het toewijzen van de gevorderde voorlopige voorziening op de in de beslissing weergegeven wijze.
5.16.
Wat betreft de vordering om in het kader van de rehabilitatie van [eiseres] een tekst te verspreiden binnen de KNO-poli overweegt de kantonrechter als volgt. De terugkeer van [eiseres] zal de nodige voorbereiding en flexibiliteit vergen van beide partijen. [gedaagde] dient zich daarbij als goed werkgever te gedragen en [eiseres] als goed werknemer. Vooralsnog is de kantonrechter van oordeel dat het aan partijen zelf is om concreet invulling te geven aan de (voorbereiding op de) terugkeer van [eiseres] op de KNO-poli, met dien verstande dat deze terugkeer uiterlijk 31 maart 2025 dient te zijn verwezenlijkt. Vooralsnog gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] uitvoering zal geven aan de veroordelingen uit dit vonnis. Daarom zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.
5.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
|
€
|
87,00
|
|
- salaris gemachtigde
|
€
|
1.086,00
|
|
- nakosten
|
€
|
135,00
|
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.308,00
|
|
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiseres] toe te staan dat zij haar gebruikelijke en bedongen werkzaamheden op de KNO-poli uiterlijk 31 maart 2025 hervat,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.308,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.