4.3.3
Beoordeling
Wettelijke bepalingen en gedragsregels
Verdachte wordt verweten dat hij zijn beroepsgeheim als advocaat en/of meerdere wettelijke geheimhoudingverplichtingen heeft geschonden. Bij de beoordeling van dat verwijt zal de rechtbank eerst een overzicht geven van de bepalingen in strijd waarmee verdachte zou hebben gehandeld.
Verdachte is advocaat en als zodanig onderworpen aan - onder meer - de Advw en de Gedragsregels voor advocaten 2018 (de gedragsregels).
In artikel 10 Advw is bepaald dat advocaten hun praktijk uitoefenen overeenkomstig de bevoegdheden en vereisten, bij de Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering en Strafvordering en bij de bijzondere wetten en besluiten gegeven en gevorderd, en overeenkomstig de Advocatenwet en de daarop berustende verordeningen en besluiten.
Per 1 januari 2015 zijn in artikel 10a lid 1 Advw vijf voor alle advocaten geldende beroepswaarden opgenomen die de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep in acht dient te nemen, waaronder de beroepswaarde vertrouwelijkheid: een advocaat is een professioneel vertrouwenspersoon. Op hem rust op grond van artikel 11a Advw een wettelijke geheimhoudingsplicht: voor zover niet bij wet anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht.
In gedragsregel 3 is de wettelijke geheimhoudingsplicht uitgewerkt en is - voor zover hier van belang - onder meer vastgelegd dat de advocaat dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij hem in behandeling is of was neemt de advocaat niet alleen de belangen van zijn cliënt, maar ook gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt geen informatie zonder instemming van de cliënt. Gedragsregel 4 ziet op openheid over onder meer meeluisteren. Daarin is - voor zover hier van belang - vastgelegd dat als een advocaat een cliënt of een derde aan de telefoon of via een ander communicatiemiddel laat meeluisteren hij dat vooraf (aan zijn gesprekspartner) moet mededelen.
De gedragsregels vormen een uitwerking van de wettelijke betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advw en van de kernwaarden uit artikel 10a Advw. Volgens vaste tuchtrechtspraak zijn de gedragsregels bedoeld als richtlijn voor de advocaat. De gedragsregels gaan uit van een aspiratieve moraal: van een behoorlijk advocaat kan in verband met zijn belangrijke maatschappelijke positie worden verwacht dat hij zich op positieve wijze inspant om de gedragsregels na te leven en dat hij zich daarbij steeds laat leiden door de kernwaarden van het beroep.
Op grond van artikel 7 lid 2 Wet politiegegevens zijn personen buiten de politie aan wie politiegegevens zijn verstrekt verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt. Politiegegevens zijn persoonsgegevens, d.w.z. informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon die wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet.
Het oordeel van de rechtbank
Op 22 april 2020 om 09.13 uur is [naam 2] , cliënt van verdachte, in verzekering gesteld.1 Verdachte is daarover via het ‘Meldingsformulier inverzekeringstelling’ op 22 april 2020 omstreeks 09.46 uur geïnformeerd. Op dat formulier staat onder meer vermeld “Beperkingen opgelegd: ja op last van de officier van justitie alle beperkingen”.2 De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan uitgaat dat dat formulier het formulier is zoals hij het heeft ontvangen. Op grond van artikel 62 lid 1 en 2 jo. art. 60 Sv kan de officier van justitie tegen een in verzekering gestelde verdachte maatregelen in het belang van het onderzoek bevelen, waaronder beperkingen met betrekking tot het ontvangen van bezoek, telefoonverkeer, briefwisseling en de uitreiking van kranten, lectuur of andere gegevensdragers. In dit geval heeft de officier van justitie aan [naam 2] alle genoemde beperkingen opgelegd. Die beslissing was op 21 april 2022 al genomen en aan de politie meegedeeld.3 Verdachte heeft niet ontkend dat hij informatie uit het verdachtenverhoor van [naam 2] heeft verstrekt aan een derde. Hij heeft ook niet ontkend dat hij het meldingsformulier inverzekeringstelling met de mededeling over de beperkingen heeft ontvangen vóór het verdachtenverhoor van [naam 2] , maar heeft zich op het - volgens hem binnen de advocatuur breed gedragen - standpunt gesteld dat beperkingen pas gelden als het daartoe strekkende bevel schriftelijk aan een verdachte is uitgereikt. Dat standpunt vindt geen steun in het recht, nu artikel 62a Sv niet bepaalt dat een bevel beperkingen schriftelijk moet worden gegeven: een dergelijk bevel is vormvrij. Ook in de tuchtrechtspraak wordt ervan uitgegaan dat een advocaat van een verdachte bekend is of had moeten zijn met beperkingen op het moment dat hem het meldingsformulier inverzekeringstelling met die mededeling is toegezonden, en die beperkingen vanaf dat moment in acht moet nemen (zie onder meer Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 maart 2024, ECLI:NL:TADRAMS:2024:47). Op grond van artikel 10 Advw was verdachte, als advocaat, gehouden tot naleving van de opgelegde beperkingen.
Het politieverhoor van [naam 2] vond plaats op 22 april 2020 van circa 14.17 tot 15:04 uur.4 Verdachte heeft het verhoor vanuit zijn kantoor telefonisch bijgewoond vanwege de toen geldende coronamaatregelen. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij informatie uit het politieverhoor van [naam 2] heeft gedeeld met de gebruiker van het Encrochataccount [gebruikersnaam 1] .5 Volgens verdachte was dat tijdens een korte pauze op het einde van het verhoor en voordat het bevel beperkingen werd uitgereikt aan zijn cliënt. Hij heeft zich niet uitgelaten over de identiteit van [gebruikersnaam 1] en heeft ontkend dat hij hem heeft laten meeluisteren met het verhoor. Hij heeft niet willen zeggen op welke manier de informatie is gedeeld met [gebruikersnaam 1].6
Uit het proces-verbaal met [kenmerk 1] volgt dat de politie de gebruiker van Encrochataccount [gebruikersnaam 1] onder meer op basis van zendmastgegevens en chatberichten heeft geïdentificeerd als [naam 1] .7
Het tijdstip van de Encrochatgesprekken
De rechtbank stelt vast dat er onduidelijkheid is over het exacte tijdstip van de hierna genoemde Encrochatgesprekken. Volgens de verdediging moet bij de oorspronkelijk genoteerde tijdstippen niet één maar twee uur worden opgeteld. De officier van justitie heeft in het midden gelaten of bij de tijden een of twee uur dient te worden opgeteld. Gelet op de omvang van de door [gebruikersnaam 1] aan [gebruikersnaam 2] verstrekte informatie gaat de rechtbank ervan uit dat die informatie niet direct bij aanvang van het verhoor - rond 14.17 uur - bekend was. Dat betekent dat bij de oorspronkelijke tijdstippen niet één maar twee uur moet worden opgeteld.
In de Encrochatgesprekken tussen [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] op 22 april 2022 tussen (vermoedelijk) circa 15:16 uur en 15.19 uur schrijft [gebruikersnaam 1] onder meer naar aanleiding van een vraag van [gebruikersnaam 2] of alles ‘oké’ is:
nee foute boel
meerdere verdenkingen productie
verhoor is nog bezig ben nu luisteren
[verdachte] is kk lauw
Dit mag allemaal niet
Hij zit beperkingen
Op 22 april 2020 om 19.44 uur vond er een Encrochatgesprek plaats tussen [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 3]. [gebruikersnaam 1] schrijft dan:
Heb erbij gezeten bij verhoor
Gaat telefinsch
Door corona
Zat bij advocaat
En heb hem 500 gegeven
8
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze berichten geen andere conclusie volgen dan dat [gebruikersnaam 1] daadwerkelijk heeft meegeluisterd met het verhoor van [naam 2] . De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de door [gebruikersnaam 1] verstrekte inhoudelijke informatie over het verhoor (ook) juist is, de chronologische volgorde van de door [gebruikersnaam 1] verstrekte informatie bovendien overeenkomt met de chronologische volgorde van zijn bespreekpunten uit het verhoor en Encrochatgebruikers er destijds op vertrouwden dat zij vrijuit konden communiceren.
De telefoon met het Encrochat-ID [gebruikersnaam 1] heeft op 22 april 2022 een reisbeweging gemaakt vanuit [plaats 1] (de woonplaats van [naam 1] ) naar [plaats 2] , waar het toenmalige kantoor van verdachte zich bevond. Die telefoon straalde om 12:14 en van 14.23 uur tot 15:43 uur een mast aan in [plaats 2] , op 1,94 km afstand van dat kantoor.9
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn cliënt [naam 1] heeft laten meeluisteren met het politieverhoor van zijn cliënt [naam 2] , die op dat moment in beperkingen zat.
Artikel 272 Sr
Artikel 272 Sr stelt onder meer degene strafbaar die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een geheim in de zin van art. 272 Sr kunnen onder meer de aard van de informatie, het moment dat de geheimhoudingsplichtige daarvan kennis kreeg en de hoedanigheid waarin hij daarvan kennis kreeg van belang zijn (HR 14 juni 2005, NJ 2005/354). Het schenden van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (zie o.m. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1264).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van het verdachtenverhoor van [naam 2] valt aan te merken als politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens. (Door)verstrekking van politiegegevens is in beginsel uitgesloten, behalve in de (hier niet aan de orde zijnde) situatie dat een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of iemands taak daartoe noodzaakt. Dat betekent dat verdachte de in artikel 7 Wet politiegegevens opgenomen geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Nog tijdens het (eerste) verhoor van [naam 2] , die net daarvoor - op een zogeheten ‘klapdag’ - was aangehouden heeft verdachte [naam 1] in de gelegenheid gesteld om zelf kennis te nemen van de in dat verhoor door de politie voorgehouden informatie. Verdachte was - en is - advocaat en in die hoedanigheid op grond van de artikelen 10a en 11a Advw en gedragsregel 3 tot vertrouwelijkheid en geheimhouding gehouden. Ook gedragsregel 4 is geschonden: verdachte heeft immers niet medegedeeld dat hij [naam 1] liet meeluisteren met het verdachtenverhoor van [naam 2] . Verdachte heeft verklaard dat de rechtbank er van uit kan gaan dat hij toestemming had van [naam 2] om zijn politieverhoor met een derde te delen. Dit standpunt vindt geen steun in het dossier en is ook overigens niet relevant, nu de rechtbank eerder heeft overwogen dat [naam 2] zich ten tijde van zijn verhoor in beperkingen bevond. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat verdachte op grond van de gedragsregels gehouden was om (ook) de verhorende politieambtenaren vooraf te informeren over het meeluisteren door [naam 1] .
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de ten laste gelegde overtreding van artikel 272 Sr wettig en overtuigend bewezen.