Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2024:61

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
03-01-2024
24-01-2024
22/6000
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Vennootschapsbelasting; onzakelijk lening Belanghebbende heeft een vennootschap verkocht en de verkoop (mee)gefinancierd door voor (een deel van) de koopsom van de aandelen een achtergestelde lening te verstrekken aan de koper van die vennootschap. Dit is op zichzelf niet ongebruikelijk ware het niet dat belanghebbende de lening niet rechtstreeks aan de koper heeft verstrekt maar via de dochter van haar dga. Niet aannemelijk is dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest de financiering op dezelfde wijze vorm te geven.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2024/190
V-N Vandaag 2024/191
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/87
NDFR Nieuws 2024/204
NLF 2024/0282
NTFR 2024/301 met annotatie van mr. P. van Tilburg
Viditax (FutD) 2024012401
FutD 2024-0254

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/6000


uitspraak van de meervoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen


[belanghebbende] BV, gevestigd in [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 november 2022.

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) en een beschikking belastingrente opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting een 10-dagenstuk en een pleitnota ingediend.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende mr. J.J. van der Aa, vergezeld van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] . Namens belanghebbende was [naam 4] aanwezig, bijgestaan door [naam 5] . Namens de inspecteur zijn verschenen drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende een afwaarderingsverlies van € 1.999.999 ten laste van het resultaat mag brengen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen afwaarderingsverlies van € 1.999.999 ten laste van het resultaat mag brengen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten:

4.1.

[de vader] hield ten tijde van het verstrekken van de lening middellijk alle aandelen in belanghebbende.

4.2.

[de vader] is de vader van [de dochter] .

4.3.

Op 27 november 2008 heeft belanghebbende een geldlening van € 2.000.000 (de lening) verstrekt aan de dochter. De lening is verstrekt in verband met de verkoop door belanghebbende van haar 100% dochtermaatschappij [b.v. 1] aan [b.v. 2] . De koopsom van de aandelen [b.v. 1] bedroeg € 5.434.000. Van de lening is een schriftelijke overeenkomst van achtergestelde geldlening opgesteld. Deze overeenkomst vermeldt wat betreft de voorwaarden onder meer het volgende:

“3. Achterstelling

De Schuldeiser verklaart tegenover de Schuldenaar dat het krachtens artikel 2 niet-opeisbare deel van de hoofdsom van de Lening achtergesteld is bij alle huidige en toekomstige schuldverplichtingen van [b.v. 2] tegenover ABN AMRO Bank N.V., ongeacht of die schuldverplichtingen al dan niet opeisbaar dan wel voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zijn, in die zin dat geen terugbetalingen op de Lening zullen plaatsvinden indien en voor zover [b.v. 2] nog enige verplichting heeft tegenover ABN AMRO Bank N.V.

4. Rente

Partijen zijn overeengekomen om ter zake van rente een rentevergoeding te rekenen van 7 (zeven) % per kalenderjaar. Deze rentevergoeding zal per maand achteraf worden betaald, voor het eerst op 31 december 2008.”

In deze overeenkomst is geen aflossingstermijn of aflossingsschema opgenomen en er zijn door de dochter geen zekerheden ten behoeve van belanghebbende gesteld.

4.4.

Op 27 november 2008 heeft de dochter het bedrag van € 2.000.000 (door)geleend aan [b.v. 2] onder dezelfde voorwaarden als de lening van belanghebbende aan de dochter.

4.5.

[b.v. 2] heeft met de verstrekte geldlening van de dochter een deel van de koopsom van de aandelen [b.v. 1] betaald.

4.6.

[naam 6] hield ten tijde van de aandelentransactie alle aandelen in [b.v. 2] . [naam 6] is de echtgenoot van de dochter.

4.7.

De dochter heeft op 14 januari 2015 een overeenkomst van kwijtschelding ondertekend. Daarin is overeengekomen dat zij de vordering op [b.v. 2] tot een bedrag van € 1.000.000 kwijtscheldt.

4.8.

[b.v. 1] is op 14 januari 2020 in staat van faillissement verklaard.

4.9.

Op 22 januari 2020 heeft belanghebbende de lening bij de dochter opgeëist. Belanghebbende heeft vervolgens advies ingewonnen van [juridisch adviesbureau] . Belanghebbende heeft afgezien van het treffen van invorderingsmaatregelen.

4.10.

Belanghebbende heeft in haar aangifte Vpb 2019 de lening aan de dochter voor € 1.999.999 afgewaardeerd ten laste van het resultaat.

4.11.

Bij het opleggen van de aanslag Vpb 2019 heeft de inspecteur het afwaarderingsverlies niet geaccepteerd.

Onzakelijke lening

5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of in dit geval sprake is van een onzakelijke lening.

5.1.

Van een onzakelijke lening is sprake wanneer een aandeelhouder van een vennootschap aan die vennootschap een geldlening verstrekt en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een derde, niet aandeelhouder, niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente. Indien de rente zodanig moet worden aangepast dat de geldlening in wezen winstdelend zou worden, moet worden verondersteld dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden, moet dan worden verondersteld dat de betrokken vennootschap dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen.1

5.2.

Dat geen sprake is van een directe aandeelhoudersrelatie tussen belanghebbende en de dochter is niet van belang indien door belanghebbende met het verstrekken van de lening een debiteurenrisico wordt gelopen dat een derde niet zou hebben genomen en de vennootschap dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de aandeelhouder te dienen.2

5.3.

Of sprake is van een onzakelijke lening dient te worden beoordeeld naar het moment van aangaan van de lening. Daarbij rust de last op de inspecteur om aannemelijk te maken dat de lening is gesloten onder voorwaarden en omstandigheden die ertoe leiden dat de lening onzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aan die bewijslast heeft voldaan.

5.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Het is op zichzelf niet ongebruikelijk dat een verkoper van een vennootschap de verkoop (mee)financiert door voor (een deel van) de koopsom van de aandelen een achtergestelde lening te verstrekken aan de koper van die vennootschap. In dit geval heeft belanghebbende de lening echter niet rechtstreeks aan de kopende vennootschap verstrekt maar via de dochter van haar dga. Dat er een zakelijke reden was om de lening op deze wijze vorm te geven acht de rechtbank niet aannemelijk. Belanghebbende heeft gesteld dat daardoor haar verhaalspositie beter zou zijn, maar zij heeft deze stelling niet met concrete feiten en omstandigheden gestaafd. Het kan zo zijn dat belanghebbende zich door deze vormgeving op het gehele vermogen van de dochter kon verhalen, maar in de overeenkomst is daar geen concrete uitwerking aan gegeven. Daarbij is ook geen inzicht gegeven in welke vermogensbestanddelen dit dan zou betreffen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat geen juridisch verband bestaat tussen de lening van belanghebbende aan de dochter en de lening van de dochter aan [b.v. 2] . Belanghebbende heeft bij het verstrekken van de lening geen zekerheden gevestigd op vermogensbestanddelen die door de transactie zijn ontstaan, zoals een pandrecht op de vordering van de dochter op [b.v. 2] . En ook heeft belanghebbende geen informatieplicht van de dochter bedongen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest de financiering op dezelfde wijze vorm te geven. Belanghebbende kan niet als zo’n onafhankelijke derde worden beschouwd, door de aandeelhoudersrelatie met de vader. De omstandigheid dat belanghebbende bereid is geweest om het bedrag van € 2.000.000 aan de dochter te lenen kan dan alleen maar worden verklaard door die aandeelhoudersrelatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende daarbij een debiteurenrisico heeft aanvaard dat een derde, niet aandeelhouder, niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom vanaf het moment van aangaan van de lening sprake van een onzakelijke lening.

5.5.

Voor dat geval heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als rechtvaardigingsgrond. Die stelling faalt reeds omdat tussen belanghebbende en de dochter geen sprake is van een zakelijke relatie.

5.6.

Uit al het voorgaande volgt dat geen afwaarderingverlies ten laste van het resultaat gebracht kan worden.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

5.7.

Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag Vpb 2019 heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het fair play beginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur in strijd met een van deze beginselen heeft gehandeld.

Belastingrente

5.8.

De rechtbank ziet geen reden voor vermindering van de belastingrente. De aanslag is opgelegd binnen de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de AWR en de belastingrente is berekend conform de toepasselijke wettelijke regels. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur het dossier onnodig lang heeft laten liggen. De belastingrente wordt volledig opgeroepen door de correctie. Belanghebbende heeft ook niet om een (nadere) voorlopige aanslag verzocht.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 3 januari 2024 door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr.drs. M.H. van Schaik en mr.drs. P.E.C. Vossenberg, leden, in aanwezigheid van

mr. M.J. van Balkom, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

1 Vgl. Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442.

2 Zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:645.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.