RECHTBANK
ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10231184 \ CV EXPL 22-4487
Vonnis van 14 februari 2024
LUBA UITZEND BURO B.V.,
te Leiden,
eisende partij,
hierna te noemen: Luba,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
DDS DRUMA B.V.,
te Tilburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Druma,
gemachtigde: mr. M.M.A.A. van Oosterhout.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 mei 2023
- het getuigenverhoor van 9 augustus 2023
- het getuigenverhoor van 22 november 2023
- de conclusie na getuigenverhoor van Druma.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 17 mei 2023 heeft Druma de opdracht gekregen om te bewijzen dat dat Luba en Druma na het e-mailbericht van Luba van 30 november 2021 om 16:38 uur de (afwijkende) afspraak hebben gemaakt dat Druma het tweede termijnbedrag pas verschuldigd zou zijn als [medewerker] na gebleken geschiktheid na de bepaalde tijd van zes maanden nog steeds bij Druma werkzaam zou zijn.
2.2.
Druma heeft aan voormelde bewijsopdracht uitvoering gegeven door het laten horen van twee getuigen, namelijk mevrouw [getuige 1] (algemeen medewerker Druma, hierna te noemen: [getuige 1] ) en de heer [getuige 2] (directeur Druma, hierna te noemen: [getuige 2] ). In contra-enquête is op verzoek van Luba mevrouw [getuige 3] (vestigingsmanager, hierna te noemen: [getuige 3] ) als getuige gehoord.
2.3.
In het onderstaande zal de kantonrechter het door Druma geleverde bewijs waarderen, waarbij als toetsingskader geldt dat de door Druma te bewijzen feiten en omstandigheden (pas) bewezen zijn, als er sprake is van een redelijke mate van zekerheid daarvan.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Druma geslaagd is in de bewijsopdracht. Dat oordeel motiveert de kantonrechter als volgt.
2.5.
[getuige 1] heeft onder ede onder meer het volgende verklaard. “(…) Direct na ontvangst van de mail van 30 november 2021 omstreeks 16.38 uur ben ik naar de heer [getuige 2] toegelopen en heb ik hem gezegd dat in de mail staat dat voor optie 2 is gekozen en dat dat volgens mij niet juist was. Hij zei dat klopt en gaf mij de instructie Luba te bellen: ‘draai ze maar’. Ik ben vervolgens naar mijn eigen plek aan de receptie gelopen en ik heb Luba gebeld. Nadat ik contact had met Luba (mevrouw [getuige 3] ) heb ik de verbinding doorgeschakeld naar de heer [getuige 2] en ben ik vervolgens naar het kantoor van de heer [getuige 2] gelopen. Toen ik binnenkwam zat de heer [getuige 2] achter zijn bureau. Hij was in telefoongesprek over de mail van 16.38 uur. Het telefoongesprek werd door de heer [getuige 2] gevoerd en stond niet op speaker. Ik kan dus alleen verklaren wat de heer [getuige 2] gezegd heeft. Ik heb niet gehoord wat mevrouw [getuige 3] tijdens het telefoongesprek gezegd heeft. Ik hoorde de heer [getuige 2] op enig moment zeggen dat de afspraak niet juist was weergegeven in de mail en dat was afgesproken dat de 1e termijn verschuldigd zou zijn na 1 maand en de slottermijn na een half jaar bij gebleken geschiktheid. Hierop heeft mevrouw [getuige 3] gereageerd maar ik heb niet kunnen verstaan wat zij heeft gezegd. Daarop antwoordde de heet [getuige 2] in de zin van ‘fijn dan is het geregeld’. (…)”
2.6.
[getuige 2] heeft onder ede onder meer het volgende verklaard. “(…) Op enig moment kwam mevrouw [getuige 1] bij mij het kantoor binnen lopen. Zij vertelde mij dat de afspraken door Luba niet goed vastgelegd waren; niet conform de voorwaarden wat we hadden afgesproken. Er stond namelijk niet in dat de 1e termijn betaald zou worden na 1 maand en de 2e termijn pas na een half jaar bij gebleken geschiktheid en nog in dienst. Ik denk dat ik vervolgens mevrouw [getuige 1] gevraagd heb om Luba te bellen. Ik weet niet meer wat ik precies gezegd heb tegen mevrouw [getuige 1] maar ik denk dat ik iets gezegd heb in de trant van ’bel die maar’. Mevrouw [getuige 1] heeft vervolgens Luba gebeld vanuit haar eigen werkplek aan de receptie. Zij heeft met Luba gesproken. Op enig moment kwam zij weer mijn kantoor binnen met de vraag of ik het kon overnemen en overleggen met Luba over de afspraken omtrent de courtage. Ik heb toen de telefoon van haar overgenomen. Of het gesprek was doorgeschakeld of dat zij een mobiele telefoon had weet ik niet meer. Ik kreeg toen de medewerkster van Luba te spreken die een week eerder bij mij op bezoek was geweest. Mevrouw [getuige 1] is in mijn herinnering bij het gehele gesprek aanwezig geweest. Ik zat achter een van mijn twee bureaus. De telefoon stond niet op speaker. Ik heb herhaald de voorwaarden waaronder wij zaken wilden doen zoals ik hiervoor heb aangegeven. De medewerkster van Luba heeft mij daarop medegedeeld dat dat akkoord was en dat zij dat intern in orde ging maken. Hierop heb ik het gesprek beëindigd. (…)”
2.7.
[getuige 3] heeft onder ede onder meer het volgende verklaard: “(…) Voor zover ik mij kan herinneren is er na 30 november 2021 kort na 16.38 uur door mij geen contact meer geweest met Druma over deze afspraak. (…) U houdt mij voor de op 9 augustus 2023 afgelegde verklaringen. Op uw vraag of ik op 30 november 2021 kort na 16.38 uur contact heb gehad met Druma, zoals de getuigen hebben verklaard, antwoord ik u: ‘niet voor zover ik mij kan herinneren’. (…)”
2.8.
De kantonrechter waardeert het geleverde bewijs als volgt.
2.9.
Aan de kant van Druma zijn er twee concrete en consequente getuigenverklaringen onder ede, die erop duiden dat [getuige 2] in een telefoongesprek met [getuige 3] kort na het e-mailbericht van 30 november 2021 om 16.38 uur een daarvan afwijkende afspraak heeft gemaakt, inhoudende dat het tweede termijnbedrag pas verschuldigd zou zijn als [medewerker] na gebleken geschiktheid na de bepaalde tijd van zes maanden nog steeds bij Druma werkzaam zou zijn.
2.10.
Voormelde getuigenverklaringen zijn niet alleen concreet en consequent, maar ze komen ook overeen met hetgeen de betreffende personen eerder schriftelijk en/of tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure van 20 maart 2023 hebben verklaard. Zo heeft [getuige 2] al op 24 februari 2022 naar Luba gemaild dat Druma met de intercedent van Luba duidelijk overeengekomen is dat Druma de tweede factuur van Luba pas zou ontvangen na 6 maanden vanaf de indiensttreding van mevrouw [medewerker] (mits zij dan nog bij Druma in dienst is). Verder heeft [getuige 2] op 8 november 2022 een e-mailbericht gestuurd naar de gemachtigde van Luba, waarin onder meer het volgende staat: “(…) Direct na de ontvangst van de betreffende factuur heeft onze mevrouw [getuige 1] contact opgenomen met de betreffende medewerker waarmee ondergetekende de afspraak heeft gemaakt dat vijftif procent van de overeengekomen courtage direct in rekening zou worden gebracht en het restant na zes maanden mitsdien de betreffende medewerkster nog bij ons in dienst zou zijn. (…) Laat het duidelijk zijn dat wij een telefonische overeenkomst hebben gesloten voorafgaand aan de ingangsdatum van het betreffende dienstverband. (…)” Ook tijdens de mondelinge behandeling van 20 maart 2023 heeft [getuige 2] verklaard dat over het e-mailbericht van 30 november 2021 16.38 uur telefonisch contact is geweest, waarbij [getuige 2] heeft gezegd dat hij direct betaald en na zes maanden. Tot slot heeft [getuige 1] tijdens deze mondelinge behandeling verklaard dat de afspraak in voormeld e-mailbericht niet juist was weergegeven en dat zij daarom gelijk na dat e-mailbericht naar Luba heeft gebeld en [getuige 3] toen heeft doorverbonden met [getuige 2] , die vervolgens een afwijkende afspraak heeft gemaakt dat na een half jaar de tweede termijn zou volgen.
2.11.
Verder overweegt de kantonrechter dat de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] elkaar bevestigen zonder dat ze op elkaar afgestemd lijken te zijn. Zo komt in allebei de verklaringen naar voren dat [getuige 1] kort na het e-mailbericht van 30 november 2021 16.38 uur in opdracht van [getuige 2] vanaf de receptie naar Luba – in de persoon van [getuige 3] – heeft gebeld. Ook staat in beide verklaringen dat vervolgens [getuige 2] het inhoudelijke gesprek heeft gevoerd. Weliswaar verklaart [getuige 1] dat zij het telefoongesprek vanaf de receptie heeft doorgeschakeld naar [getuige 2] (waarna zij naar het kantoor van [getuige 2] is gelopen), terwijl [getuige 2] verklaart dat [getuige 1] het telefoon(gesprek) op zijn kantoor naar/aan hem heeft doorgeschakeld/doorgegeven, maar dat verschil oordeelt de kantonrechter niet van groot belang. Verder staat in beide verklaringen dat het betreffende telefoongesprek niet op speaker stond, maar dat [getuige 1] wel bij het gesprek aanwezig was en aldus hoorde wat [getuige 2] tegen [getuige 3] (en tegen [getuige 1] ) zei.
2.12.
Kortom, aan de zijde van Druma zijn er twee geloofwaardige getuigenverklaringen die een bevestiging vormen van hetgeen Druma dient te bewijzen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze getuigenverklaringen. Aan de andere kant is er weliswaar nog de getuigenverklaring van [getuige 3] , maar die brengt in het voorgaande geen verandering. [getuige 3] heeft tegenover de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet meer kunnen inbrengen dan dat zij – voor zover zij zich kan herinneren – kort na het e-mailbericht van 30 november 2021 16:38 uur geen contact meer heeft gehad met Druma over de betreffende afspraak. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende in het licht van de gedetailleerde getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
2.13.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Druma geslaagd is in de bewijsopdracht. Oftewel, (mede) op basis van de getuigenverklaringen staat het naar het oordeel van de kantonrechter met een redelijke mate van zekerheid vast dat Druma het – in deze procedure door Luba gevorderde – tweede termijnbedrag pas verschuldigd zou zijn als [medewerker] na gebleken geschiktheid na de bepaalde tijd van zes maanden nog steeds bij Druma werkzaam zou zijn. Aangezien niet in geschil is dat [medewerker] geen zes maanden bij Druma werkzaam is geweest, heeft Luba geen recht op de gevorderde tweede termijn. Daarom zal de betreffende vordering van Luba en de bijbehorende nevenvorderingen afgewezen worden.
2.14.
Luba is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten aan de zijde van Druma worden tot dit vonnis vastgesteld op € 1.084,00 aan salaris gemachtigde.
2.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3 De beslissing
3.1.
wijst de vorderingen van Luba af,
3.2.
veroordeelt Luba in de proceskosten van € 1.084,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Luba niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt Luba tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.