Procesverloop
Verzoekster heeft op 23 november 2023 beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een veranderingsvergunning (milieu) en een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe geitenstal en de wijziging van het gebruik van een voormalige rundveestal als geitenstal op het adres [adres verzoekers] te [vestigingsplaats verzoekers].
Dit beroep heeft procedurenummer 23/11067.
Tegelijkertijd heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Dit verzoek om voorlopige voorziening heeft procedurenummer 23/11066.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster heeft haar spoedeisend belang onderbouwd met de stelling dat, in het geval de rechtbank haar beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt, een mogelijke interpretatie van het overgangsrecht zoals opgenomen in de Omgevings-verordening van de provincie Noord-Brabant tot gevolg zou kunnen hebben dat de aanvraag weer open ligt en dat het recht zoals dat geldt op het moment van de vergunningverlening moet worden toegepast. Onder de Omgevingsverordening geldend na 1 januari 2024 is niet langer de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 2.71, lid 4 van de IOV opgenomen maar wel het geitenmoratorium op basis van de voorbeschermingsregels in artikel 5.61 van de Omgevingsverordening, aldus verzoekster. Daarom is haar verzoek om voorlopige voorziening erop gericht om te voorkomen dat de beoordeling van haar aanvraag zal worden gedaan aan de hand van de Omgevingswet en de Omgevingsverordening van de Provincie Noord-Brabant welke in werking zullen treden per 1 januari 2024.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij de rechtbank het beroep aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een uitspraak op het beroep. Er dient sprake te zijn van een zelfstandige spoedeisendheid bij een te treffen voorlopige voorziening en het moet niet alleen gaan om bespoediging van de afdoening van het beroep.
3.1
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster heeft verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat haar aanvraag blijvend zal worden beoordeeld aan de hand van de Interim omgevingsverordening (artikel 2.71, lid 4, van de IOV) zoals van kracht ten tijde van de indiening van de aanvraag. Het treffen van deze voorlopige voorziening is echter niet nodig en daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.2
Volgens vaste rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning ex nunc geschiedt, hetgeen betekent dat het recht moet worden toegepast zoals dat op het moment van de beslissing op de aanvraag geldt. In de rechtspraak is op dat uitgangspunt een uitzondering geformuleerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3641). Bij wijze van uitzondering mag aan een ten tijde van de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen nog wel, maar ten tijde van de beslissing daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan, slechts worden getoetst indien de aanvraag ten tijde van de indiening daarvan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit voor een nieuw bestemmingsplan van kracht was dan wel een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee de aanvraag in strijd was. Een vergelijkbare uitzondering geldt voor de provinciale verordening. Bij wijze van uitzondering mag het college, wanneer ten tijde van het nemen van het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen wel een provinciale verordening geldt, maar ten tijde van het indienen van de aanvraag nog niet, het recht toepassen zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, maar slechts indien op het moment van het indienen van de aanvraag geen voorbereidingsbesluit in werking was (zie bijv. de uitspraak van de AbRS van 2 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3123).
3.3
Artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet brengt geen wijziging in deze jurisprudentie. Krachtens deze overgangsrechtelijke bepaling heeft te gelden dat, als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing blijft:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
De provinciale verordeningen bevatten algemeen verbindende voorschriften en zijn dus te typeren als ‘recht’ in de hiervoor bedoelde zin. Dat betekent dat de verordening zoals die geldt ten tijde van de aanvraag van toepassing blijft op de aanvraag. In zoverre wordt door artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet afgeweken van het hiervoor aangegeven ex nunc uitgangspunt. Gelet op deze expliciet door de wetgever geformuleerde regel staat vast dat voor de aanvraag van verzoekster het oude recht, dus ook de huidige provinciale verordening van kracht blijft.
3.4
Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er op dit moment geen sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb
4. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Gegeven deze beslissing bestaat er geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: