2.2
[naam eisers] hebben daarnaast gesteld dat het college op grond van de Ruimte-voor-ruimteregeling in 2005 een voorbereidingsbesluit had moeten nemen. Het college heeft dat ten onrechte nagelaten. Had het college wel een voorbereidingsbesluit genomen, dan was dat het aanknopingspunt geweest voor het indienen van een planschadeverzoek. Het voorbereidingsbesluit vormde volgens [naam eisers] een schadeoorzaak in de zin van artikel 49 van de WRO. Dat planschadeverzoek zou vervolgens zijn beoordeeld met toepassing van de WRO.
[naam eisers] hebben dit ook voorafgaand aan het nemen van de tussenbeslissing aangevoerd en de rechtbank heeft hierover in de heropeningsbeslissing een oordeel gegeven. Ook hier geldt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om terug te komen op dit eerdere oordeel.
Conclusie in de heropeningsbeslissing
3. De rechtbank heeft in de heropeningsbeslissing geconcludeerd dat aan het advies van [naam adviseur] Adviseurs dat door het college aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd zodanige gebreken kleven, dat het college bij het nemen van een besluit op het verzoek om planschade niet van dat advies heeft mogen uitgaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nu op deze conclusie terug te komen. Dat betekent dat de beroepen van [naam eisers] en [naam eiseres] gegrond zijn. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
4. Met het oog op finale geschilbeslechting heeft de rechtbank in de heropeningsbeslissing het onderzoek heropend om de StAB als deskundige te benoemen voor het instellen van onderzoek.
De StAB heeft de bevindingen van haar onderzoek neergelegd in een verslag van 25 mei 2021. Ten behoeve van het onderzoek heeft de StAB de situatie onder het oude regime verdeeld in vier gebieden, te weten:
-
gronden waarvoor op grond van het oude bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch doeleinden” met subbestemming (Akl) gold, met een aanduiding voor een bebouwingsvlak,
-
gronden waarvoor op grond van het oude bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch doeleinden” met subbestemming (Akl) gold, zonder aanduiding voor een bebouwingsvlak,
-
de gronden waarvoor op grond van het vrijstellingsbesluit van 6 december 2005, bouwvergunningen zijn verleend voor de bouw van in totaal vier woningen op de percelen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] ,
-
de gronden waarop het projectbesluit van 14 april 2009 zag.
De StAB heeft de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van ieder van de gebieden, vergeleken met de mogelijkheden van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 2] ” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan).
De StAB is op basis van die vergelijking samengevat tot de conclusie gekomen dat er een mix bestaat van planologische voor- en nadelen. Per saldo is er, met name gelet op de situeringswaarde, sprake van een verslechtering.
De StAB heeft taxateur mr. H.J.J.M. Oldenkotte BRE RM RT ingeschakeld. Het taxatierapport is als bijlage bij het advies van de StAB opgenomen. De waarde van de woning direct voor de peildatum is getaxeerd op € 715.000,-. De waarde op de peildatum is getaxeerd op € 685.000,-. Er is volgens het taxatierapport dan ook sprake van een verschil van € 30.000,-.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de StAB is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat de rechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het door de StAB uitgebrachte verslag. Dat is slechts anders indien het verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
Ambtshalve: nieuwe gronden in strijd met de goede procesorde?
6. [naam eisers] hebben er in reactie op het advies van de StAB op gewezen dat er in het plangebied bomen stonden. Het moet ervoor worden gehouden dat als gevolg van de aanwezigheid van de bomen onder het oude regime ontwikkelingen ter plaatse met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk niet konden plaatsvinden. Voor zover ontwikkelingen mogelijk waren, zouden deze door de bomen aan het zicht werden onttrokken. [naam eisers] hebben daarnaast gesteld dat de StAB ten onrechte heeft nagelaten om het gewicht van de schadefactoren uitzicht, privacy, hinder, situeringswaarde en bezonning gemotiveerd inzichtelijk te maken.
[naam eisers] hebben deze beroepsgronden niet eerder aangevoerd, terwijl niet aannemelijk is geworden dat deze beroepsgronden niet eerder had kunnen worden ingediend. In het eerdere, door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van [naam adviseur] Adviseurs was immers ook geen rekening gehouden met de aanwezigheid van bomen en was het gewicht van de verschillende schadefactoren ook niet gekwalificeerd. Als [naam eisers] zich daarmee niet konden verenigen had het op hun weg gelegen dit in een eerder stadium naar voren te brengen. [naam eisers] hebben dat nagelaten, waarna de StAB het onderzoek overeenkomstig de onderzoeksopdracht op dezelfde uitgangspunten heeft gebaseerd als eerder door [naam adviseur] Adviseurs zijn gehanteerd.
Een afweging van de proceseconomie en de processuele belangen over en weer brengt mee dat het indienen van deze nieuwe beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet in de beoordeling betrekken.
StAB-advies onzorgvuldig tot stand gekomen?
7.1
[naam eisers] hebben aangevoerd dat zij in reactie op het conceptadvies van de StAB een aantal opmerkingen hebben gemaakt, waarop de StAB ten onrechte niet heeft gereageerd. Zo hebben [naam eisers] de StAB erop gewezen dat het vrijstellingsbesluit als een zelfstandige schadeoorzaak moet worden aangemerkt, dat onder het oude regime opslag van voer tot de perceelsgrens niet mogelijk was en dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bebouwingsvlak slechts mogelijk waren tot een hoogte van maximaal één meter.
Dat de StAB niet inhoudelijk op deze opmerkingen van [naam eisers] heeft gereageerd, betekent niet dat het advies van de StAB niet zorgvuldig tot stand gekomen is. Zoals de StAB ook heeft opgemerkt was de StAB voor de uitgangspunten van het advies gebonden aan de opdracht van de rechtbank en aan heropeningsbeslissing.
7.2
[naam eisers] hebben er daarnaast op gewezen dat de StAB hun reactie op het conceptrapport ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de taxateur. Volgens de opdrachtbevestiging van de StAB aan de taxateur zal ook de taxateur worden gevraagd om te reageren op reacties van partijen op het concept.
In de opdrachtbevestiging van de StAB aan de taxateur is vermeld dat indien de reacties van partijen betrekking hebben op het taxatierapport aan de taxateur wordt gevraagd om daarop te reageren. De reactie van [naam eisers] zag niet op het taxatierapport, maar alleen op de uitgangspunten die bij de taxatie in aanmerking genomen moeten worden. Het vaststellen en omschrijven daarvan is niet aan de taxateur. Dat de StAB de reactie van [naam eisers] niet aan de taxateur heeft voorgelegd, betekent dan ook niet dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
7.3
[naam eisers] hebben verder gesteld dat het kaartmateriaal op pagina 31 van het advies suggestief is, omdat daarin van de percelen aan de [adres 4] alleen het perceel van [naam eiseres] aan de [adres 5] is aangeduid en niet ook de percelen aan de [adres 6] , terwijl die ook van invloed zijn.
Zoals de StAB in reactie hierop heeft medegedeeld is het perceel van [naam eiseres] voorzien van een markering, omdat [naam eiseres] ook partij is in dit geschil. Daarom is haar perceel, net zoals het perceel van [naam eisers] voorzien van een markering. In het licht van deze toelichting valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat de markering suggestief zou zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de tekst van het advies in voldoende mate blijkt dat ook de percelen aan de [adres 6] in aanmerking zijn genomen.
Planvergelijking: nadelige effecten nieuwe regime gebied 2 onderschat?
8. [naam eisers] hebben gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 30 augustus 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3775) en gesteld dat ook daarin sprake is van een vergelijking tussen de mogelijkheid van opslag van voer tot aan de erfgrens onder het oude regime, en wonen in het nieuwe regime.
Blijkens die uitspraak heeft de StAB in het beroep dat aan de rechtbank Noord-Nederland ter beoordeling voorlag gesteld dat de privacy in behoorlijk grote mate was afgenomen. Er was daarom naar het oordeel van de StAB sprake van zwaar planologisch nadeel. Ten aanzien van de situeringswaarde was er in die zaak volgens de StAB sprake van middelzware tot zware schade.
De rechtbank begrijpt deze grond aldus dat volgens [naam eisers] de StAB ten aanzien van gebied 2 de gevolgen van de wijziging naar een woonbestemming heeft onderschat en dat ook in hun situatie het planologische nadeel als gevolg van de verminderde privacy en situeringswaarde als zwaar tot middelzwaar moet worden gekwalificeerd.
Dat in de zaak die aan de rechtbank Noord-Nederland ter beoordeling voorlag sprake was van een vergelijking tussen de mogelijkheid van opslag van voer tot aan de erfgrens onder het oude regime, en wonen in het nieuwe regime, betekent niet dat in die zaak sprake was van een situatie die exact gelijk is aan de situatie van [naam eisers] Onderbouwing daarvan ontbreekt. Ook als de situatie in die uitspraak overeenkomsten vertoont met de situatie in het beroep van [naam eisers] vormt het enkele feit dat de kwalificatie van de schadeoorzaken door de StAB in dit beroep afwijkt van de kwalificatie daarvan in het beroep bij de rechtbank Noord-Nederland geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van het advies van de StAB. De rechtbank overweegt daarbij dat iedere situatie op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Daarnaast kunnen ook bij situaties die gelijkenis vertonen nieuwe informatie en inzichten aanleiding vormen om een beoordeling op andere uitgangspunten te baseren.
9. De StAB heeft taxateur mr. H.J.J.M. Oldenkotte BRE RM RT ingeschakeld. Hij heeft de waarde van de woning direct voor de peildatum getaxeerd op € 715.000,-. De waarde op de peildatum is getaxeerd op € 685.000,-. Er is volgens het taxatierapport dan ook sprake van een verschil van € 30.000,-.
[naam eisers] hebben erop gewezen dat de waardevermindering van de woning aan de [adres 7] 6,1% bedroeg. De StAB had hier tot een vergelijkbaar schadepercentage moeten komen, gelet op de gelijkenis tussen de percelen. De rechtbank heeft in de onderzoeksopdracht ook niet bepaald dat de StAB voor de planvergelijking en het schadepercentage geen aansluiting mocht zoeken bij de lijn die daarover bij het planschadeverzoek van de eigenaar van de [adres 7] is gevolgd.
De rechtbank overweegt dat iedere situatie op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. In de zaak van de bewoner van de [adres 7] zijn andere uitgangspunten gehanteerd dan in het onderzoek voor de woning van [naam eisers] Bovendien zag dat verzoek om planschade op drie schadeoorzaken, terwijl het verzoek van [naam eisers] slechts op één schadeoorzaak ziet. Dat de waardedaling in het geval van [naam eisers] afwijkt van de waardedaling van de [adres 7] betekent dan ook niet dat het advies niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De StAB heeft de taxatie met betrekking tot de [adres 7] op goede gronden buiten beschouwing gelaten.
Conclusie ten aanzien van StAB-advies
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de inhoud van het StAB-advies aan de beoordeling ten grondslag zal leggen.
Conclusie ten aanzien van tegemoetkoming
11.1
Uitgaande van een waardedaling van de woning van € 30.000,- en een percentage van 4% van € 715.000,- voor het normaal maatschappelijk risico wat op de waardedeling in mindering moet worden gebracht, resteert een tegemoetkoming in de planschade van € 1.400,-.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen, de tegemoetkoming te bepalen op € 1.400,- en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
11.2
[naam eisers] hebben verzocht om toekenning van wettelijke rente over de tegemoetkoming met ingang van 6 december 2005 als datum van het vrijstellingsbesluit.
Indien het bestuursorgaan een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro toekent, vergoedt het daarbij gelet op artikel 6.5, aanhef en onder b, van de Wro ook de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag. Deze bepaling is dwingendrechtelijk van aard, zodat daarvan niet kan worden afgeweken. De rechtbank zal het verzoek om wettelijke rente daarom toewijzen met ingang van 19 oktober 2016, de datum van ontvangst van de aanvraag.
Griffierecht en proceskosten
12.1.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan [naam eisers] het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
[naam eisers] hebben de rechtbank verzocht het college te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over het griffierecht, als het griffierecht niet binnen twee weken aan hen is betaald.
Artikel 8:74 van de Awb vormt de basis voor de vergoeding van het griffierecht door het college. In dit artikel is geen aanknopingspunt te vinden voor toewijzing van het verzoek van [naam eisers] van rente over griffierecht. De regeling van het griffierecht in artikel 8:74 van de Awb heeft een exclusief en limitatief karakter, zodat evenmin ruimte bestaat om dit verzoek toe te wijzen als een vorm van schadevergoeding. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
12.1.2
[naam eisers] hebben daarnaast verzocht om vergoeding van € 1.500,- aan “buitengerechtelijke en procedurewerkzaamheden [naam eisers] ”.
De vergoeding van de kosten in de bezwaar- en beroepsprocedure kan slechts met toepassing van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) plaatsvinden. In artikel 1 van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank begrijpt dit verzoek van [naam eisers] als een verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Die kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als de rechtsbijstand beroepsmatig en door een derde is verleend. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu [naam eisers] alle proceshandelingen zelf hebben verricht. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
12.1.3
[naam eisers] hebben tot slot verzocht om het college te veroordelen tot terugbetaling van het drempelbedrag.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 6.4, vierde lid, van de Wro dwingend volgt dat het college het drempelbedrag terugbetaalt, wanneer er geheel of gedeeltelijk positief op de aanvraag wordt beslist. Een veroordeling daartoe is daarom niet nodig.
12.2.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan [naam eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12.2.2
[naam eiseres] heeft verzocht om vergoeding van proceskosten, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
[naam eiseres] is ook eiseres in de zaak met zaaknummer BRE 18/5222 WET, waarin de rechtbank haar beroep heden ook gegrond verklaart. Vast staat dat de door [naam eiseres] ingestelde beroepen en bezwaren op dezelfde zitting van de rechtbank en de adviescommissie voor de bezwaarschriften zijn behandeld. Rechtsbijstand is in deze zaken verleend door dezelfde persoon. De door haar verrichte werkzaamheden konden voor elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. De beroep- en bezwaarschriften in de twee zaken zijn ook voor het overgrote deel identiek. De rechtbank merkt de zaken voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding daarom aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de beroepsprocedure stelt de rechtbank vast op een totaalbedrag van € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,-, en wegingsfactor 1). Dit bedrag zal worden verdeeld over de twee beroepen, wat neerkomt op een bedrag van € 379,50 per beroepszaak.
Omdat in deze zaak het primaire besluit wordt herroepen, zal ook een vergoeding van de proceskosten in bezwaar worden toegekend, tot een bedrag van € 541,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Dit bedrag zal worden verdeeld over de twee beroepen, wat neerkomt op een bedrag van € 270,50 per beroepszaak.
12.2.3
[naam eiseres] heeft daarnaast verzocht om vergoeding van proceskosten, bestaande uit de kosten van een deskundige. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft zij facturen overgelegd van [naam betrokkenen] . In deze facturen wordt voor een tijdsbesteding van 47,75 uur een bedrag van € 7.513,51 inclusief BTW in rekening gebracht. [naam eiseres] heeft in dit beroep vergoeding van de helft van dat bedrag verzocht.
De rechtbank stelt vast dat bij de facturen een specificatie van de werkzaamheden ontbreekt. Daar komt bij dat het rapport van [naam betrokkenen] van 9 juli 2018 grotendeels een herhaling vormt van zijn eerdere advies. De rechtbank zal het aantal uren daarom in redelijkheid vaststellen op 21 uur. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in samenhang gelezen met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, geldt voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor een deskundigenrapport een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur. Dat betekent dat een bedrag van in totaal € 2.814,84 voor vergoeding in aanmerking komt. In dit beroep zal het college worden veroordeeld tot vergoeding van de helft van dat bedrag (€ 1.407,42).
12.2.4
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten van [naam eiseres] tot een bedrag van € 2.057,42 (€ 379,50 + € 270,50 +
€ 1.407,42).