RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
zaaknummer 9833943 AZ VERZ 22-38
beschikking van 28 juli 2022
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in de zaak van het verzoek, verweerder in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: [naam verzoeker] ,
gemachtigde: mr. D. Vong, advocaat te Rijen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
International Car Lease Holding B.V.,
gevestigd te Tilburg,
verweerster in de zaak van het verzoek, verzoekster in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: ICLH,
gemachtigde: mr. T. van Liempd, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1
1. Het verloop van de procedure
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
[naam verzoeker] heeft een verzoek ingediend om aan hem ten laste van ICLH een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen en om ICLH te veroordelen achterstallig loon te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het verzoekschrift is op 22 april 2022 bij de griffie ontvangen.
1.2.
ICLH heeft een verweerschrift ingediend en als tegenverzoek een verklaring voor recht gevraagd. Het verweerschrift/tegenverzoek is op 8 juli 2022 bij de griffie ontvangen.
1.3.
Op 21 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De gemachtigde van [naam verzoeker] heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2 De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
[naam verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 6 juli 2021 in dienst getreden bij ICLH, in de functie van autopoetser, tegen een bruto maandloon van € 2.200,-., aanvankelijk voor bepaalde tijd, maar vanaf 21 december 2021 voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 27 januari 2022 heeft de leidinggevende van [naam verzoeker] , mevrouw [naam leidinggevende] , [naam verzoeker] gevraagd om op te letten wat hij zoal tegen mevrouw [naam medewerkster] zei. [naam medewerkster] , die 22 jaar oud is, is administratief medewerkster bij ICLH.
2.3.
Op 25 februari 2022 heeft mevrouw [naam collega] , collega-autopoetser, bij ICLH melding gemaakt van seksueel intimiderende opmerkingen door [naam verzoeker] richting [naam medewerkster] .
2.4.
Vervolgens heeft ICLH [naam medewerkster] op 1 maart 2022 gevraagd of zij een formele melding wilde indienen, wat zij heeft gedaan. Op dezelfde dag heeft ICLH hierover met [naam verzoeker] gesproken. [naam verzoeker] heeft de aantijgingen van [naam medewerkster] ontkend. Wel heeft hij erkend dat hij in het bijzijn van [naam medewerkster] en een andere collega een seksueel geluid heeft gemaakt. ICLH heeft in dat gesprek aangegeven dat zij zich ging beraden over de te nemen vervolgstappen. [naam verzoeker] is toen vrijgesteld van werk met behoud van salaris.
2.5.
Op 3 maart 2022 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden, opnieuw in het hoofdkantoor van ICLH aan de Biesbosweg in Waalwijk. Bij dit gesprek was ook de echtgenote van [naam verzoeker] aanwezig. ICLH heeft [naam verzoeker] toen twee opties voorgehouden: ofwel partijen sluiten een vaststellingsovereenkomst ofwel een gerechtelijke procedure. ICLH wilde van hem graag uiterlijk op 7 maart weten voor welke optie [naam verzoeker] koos. Dit staat ook vermeld in een brief van ICLH, gedateerd 2 maart 2022, die ICLH aan [naam verzoeker] na het gesprek heeft overhandigd.
2.6.
[naam verzoeker] is na dit gesprek naar de vestiging van ICLH aan de Schutweg in Waalwijk gereden. Hij is de vestiging binnengegaan en heeft de kluisjes van [naam collega] en [naam medewerkster] vernield/beschadigd.
2.7.
ICLH heeft [naam verzoeker] daarover gehoord op 4 maart 2022. Daarop is hij, op dezelfde datum, op staande voet ontslagen. Bij brief van 7 maart 2022 aan [naam verzoeker] heeft ICLH het gegeven ontslag op staande voet bevestigd.
2.8.
[naam verzoeker] heeft inmiddels een nieuwe baan gevonden, wel tegen een lager salaris en voor bepaalde tijd.
3 Het verzoek
3.1.
[naam verzoeker] verzoekt de kantonrechter om aan hem ten laste van ICLH toe te kennen:
a. a) € 4.801,05 bruto als vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
b) € 651,19 bruto als transitievergoeding;
c) € 4.400,- bruto als billijke vergoeding;
en om ICLH te veroordelen tot het betalen van:
d) € 359,- netto aan achterstallig loon;
e) de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
f) de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [naam verzoeker] ten grondslag dat geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Samengevat heeft [naam verzoeker] het volgende naar voren gebracht. Hij erkent dat hij bij wijze van grap een seksueel geluid heeft gemaakt in het bijzijn van onder anderen [naam medewerkster] . Hier kon zowel [naam medewerkster] als de andere collega om lachen.
Het maken van deze grappen past in de informele werksfeer en mannencultuur op de werkvloer van ICLH. Het hele team draagt bij aan deze grappen. [naam medewerkster] heeft [naam verzoeker] (en een andere collega) gevraagd om haar te helpen met verhuizen. Dat zou zij niet gedaan hebben als zij zich geïntimideerd zou voelen door hem. [naam medewerkster] heeft nooit gezegd de grappen aanstootgevend te vinden. ICLH heeft de verdediging van [naam verzoeker] meteen terzijde geschoven zonder (zorgvuldig) onderzoek in te stellen, door bijvoorbeeld zijn verhaal te verifiëren bij neutrale collega’s. Volgens [naam verzoeker] is er dan ook geen deugdelijke hoor en wederhoor geweest. [naam verzoeker] heeft de kluisjes beschadigd door er met zijn vuist tegen te slaan. De kluisjes zijn niet geheel vernield, de beschadiging bestaat uit een lichte deuk in elk van de deuren van de kluisjes, aldus [naam verzoeker] . Hij deed dit in een emotionele opwelling, omdat hij boos was over het feit dat alleen híj werd aangesproken op gedrag dat de hele groep vertoonde. [naam medewerkster] en [naam collega] waren niet aanwezig op het moment dat hij tegen de kluisjes sloeg. Niet blijkt dat zij zich onveilig hebben gevoeld door dit handelen van hem. ICLH heeft meteen naar het ultimum remedium van een ontslag op staande voet gegrepen, terwijl zij ook had kunnen volstaan met een (ernstige) waarschuwing. In het personeelshandboek wordt geen ontslag op staande voet voorgeschreven bij beschadiging van eigendommen door grove nalatigheid, onzorgvuldigheid, bewuste roekeloosheid of opzet. ICLH heeft een bedrag van € 359,- afgetrokken van zijn salaris. Dat is de volledige nieuwwaarde van de kluisjes die hij beschadigd heeft, terwijl de deuren slechts een lichte deuk hebben. De exacte schade is bovendien niet onderbouwd. Dit had wel op de weg van ICLH gelegen.
4 Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
ICLH verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat [naam verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen wegens het vernielen van kluisjes van twee werknemers, nadat hij was aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. De verzoeken van [naam verzoeker] moeten daarom worden afgewezen. Mocht de kantonrechter van oordeel zijn dat het ontslag onterecht is gegeven, dan geldt dat de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding niet juist is. Het gedrag van [naam verzoeker] levert ernstig verwijtbaar handelen op, zodat de transitie-vergoeding niet verschuldigd is. ICLH heeft juist gehandeld in deze en [naam verzoeker] heeft niet aangetoond schade te hebben geleden door het ontslag, zodat voor toewijzing van een billijke vergoeding geen plaats is. Bovendien is het gedrag van [naam verzoeker] ernstig verwijtbaar en is alleen al daarom geen billijke vergoeding verschuldigd. De nieuwprijs van de vernielde kluisjes is € 359,-. De verrekening van dit bedrag met het salaris van [naam verzoeker] is dus terecht geweest.
4.2.
ICLH verzoekt een verklaring voor recht te geven dat ICLH rechtsgeldig € 359,- netto heeft verrekend met het salaris van [naam verzoeker] over de maand maart 2022.
5 De beoordeling
in de zaak van het verzoek
Het ontslag op staande voet
5.1.
De kantonrechter dient in de eerste plaats te beoordelen of de reden die ICLH aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 van het Burgerlijk Wetboek kwalificeert. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten daarbij de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [naam verzoeker] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [naam verzoeker] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft.
5.2.
Uit de hierboven (onder 2.5. en 2.7.) vermelde brieven van 2 maart en 7 maart 2022 van ICLH, volgt dat het grensoverschrijdende gedrag richting [naam medewerkster] dat [naam verzoeker] verweten wordt voor ICLH op zichzelf geen dringende reden voor het ontslag op staande voet was. [naam verzoeker] is door ICLH op staande voet ontslagen wegens het vernielen/de beschadiging van de kluisjes van [naam medewerkster] en [naam collega] na het gesprek op 3 maart 2022.
5.3.
Gelet op alle omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter dat ICLH het ontslag op staande voet terecht heeft gegeven. Zelfs als [naam verzoeker] van mening was dat hij onterecht was aangesproken door ICLH op het hem verweten grensoverschrijdend gedrag richting [naam medewerkster] en hij daardoor boos was, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, dan nog had hij nimmer mogen handelen zoals hij heeft gedaan door na het gesprek op het hoofdkantoor naar de werkvloer te rijden en daar de kluisjes van [naam medewerkster] en [naam collega] te vernielen/te beschadigen. Aan de hand van de overgelegde foto’s en de foto’s die de gemachtigde van ICLH tijdens de mondelinge behandeling op de telefoon heeft laten zien, blijkt het ook om een forse deuk in de deuren van de kluisjes te gaan. Dit duidt erop dat [naam verzoeker] met zijn vuist stevig geweld heeft gebruikt. Dat [naam medewerkster] en [naam collega] dit na hun melding over [naam verzoeker] als intimiderend en onveilig hebben ervaren, ligt zonder meer voor de hand. ICLH hoeft dat daarom niet nader aan te tonen, zoals [naam verzoeker] heeft betoogd. Het feit dat [naam medewerkster] en [naam collega] niet bij het handelen van [naam verzoeker] aanwezig waren, maakt dit alles niets anders. Ook de stelling dat [naam verzoeker] in een emotionele opwelling heeft gehandeld, excuseert hem in deze niet. Zelfs als dat waar zou zijn, wat ICLH gemotiveerd heeft betwist, is [naam verzoeker] naar het oordeel van de kantonrechter te ver gegaan door uitgerekend de kluisjes van de melders van zijn gedrag te vernielen/te beschadigen. Dat het personeelshandboek van ICLH niet voorschrijft dat ontslag op staande voet volgt bij het opzettelijk vernielen van eigendommen van ICLH is geen vereiste om daartoe te kunnen overgaan.
5.4.
[naam verzoeker] heeft ook nog aangevoerd dat ICLH zijn kant van het verhaal meteen terzijde heeft geschoven zonder enig nader onderzoek, door bijvoorbeeld zijn verhaal te bevestigen bij collega’s die hier neutraal in stonden. Volgens [naam verzoeker] is er dan ook geen deugdelijke hoor en wederhoor geweest, wat ICLH heeft betwist.
De kantonrechter is van oordeel dat deze kwestie geen verdere bespreking behoeft omdat het door [naam verzoeker] kennelijk gewenste nadere onderzoek door ICLH in dit geval in ieder geval niet meer nodig was. Als de vernieling/beschadiging van de kluisjes door [naam verzoeker] niet zou hebben plaatsgevonden en ICLH na de brief van 2 maart 2022 een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter aanhangig zou hebben gemaakt, dan zou de vraag of ICLH voldoende onderzoek naar het gestelde grensoverschrijdend gedrag heeft gedaan waarschijnlijk wel aan de orde zijn gekomen. Nu is dat niet meer van belang. Hierboven (onder 5.2. en 5.3.) is immers al geoordeeld dat [naam verzoeker] terecht door ICLH op staande voet is ontslagen vanwege de daar genoemde reden. In dat kader speelt de door [naam verzoeker] opgeworpen vraag of ICLH voldoende onderzoek heeft gedaan naar het gestelde grensoverschrijdend gedrag juridisch geen (beslissende) rol meer.
De door [naam verzoeker] verzochte gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding
5.5.
Nu het ontslag op staande voet terecht door ICLH is gegeven, heeft dat tot gevolg dat voor toewijzing van de door [naam verzoeker] verzochte gefixeerde vergoeding en billijke vergoeding geen ruimte bestaat. Deze verzoeken worden afgewezen.
5.6.
[naam verzoeker] heeft verzocht om ICLH te veroordelen een transitievergoeding te betalen.
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en een aparte toets vergt (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484), leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter wel een dergelijke ernstige verwijtbaarheid van [naam verzoeker] op. Dit betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en dat ook dit verzoek zal worden afgewezen.
5.7.
Partijen zijn verdeeld over de juistheid van de door ICLH opgemaakte eindafrekening. Op de eindafrekening heeft ICLH een bedrag van € 359,- netto verrekend met het loon van [naam verzoeker] . Met [naam verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat ICLH onvoldoende heeft onderbouwd dat dit de schade is die zij als gevolg van het handelen van [naam verzoeker] heeft geleden. ICLH heeft slechts een advertentie in het geding gebracht, waaruit blijkt dat een nieuwe garderobekast met vakken € 359,- kost, zonder enige factuur of betaalbewijs te overleggen. Nu in deze procedure daarom niet is komen vast te staan dat ICLH benadeeld is voor een bedrag van € 359,-, zal het verzoek van [naam verzoeker] om ICLH te veroordelen tot het betalen van dat bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente over dat bedrag is toewijsbaar zoals verzocht.
In de zaak van het tegenverzoek
5.8.
Uit wat onder 5.7 is overwogen, volgt dat de door ICLH verzochte verklaring voor recht zal worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [naam verzoeker] , omdat hij in overwegende mate ongelijk krijgt.
6
6. De beslissing
in de zaak van het verzoek:
veroordeelt ICLH om aan [naam verzoeker] het bedrag van € 359,- netto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van betaling;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak van het tegenverzoek:
ten aanzien van de proceskosten en de uitvoerbaarheid bij voorraad:
veroordeelt [naam verzoeker] tot betaling van de proceskosten van ICLH, vastgesteld op € 498,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
28 juli 2022.