RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6983
uitspraak van 4 juli 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]
, wonende te [plaats] ( [land] ),
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met dagtekening 11 februari 2020 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.603 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 361 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 mei 2020 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen op 14 juni 2020 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48.
1.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.1
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is woonachtig in Duitsland. Zij is eind 2001 uitsluitend vanwege privéredenen verhuisd naar Duitsland. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en is premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen.
2.2.
Belanghebbende heeft een dienstbetrekking bij de Belastingdienst. Zij werkt (met expliciete goedkeuring van haar werkgever) één dag per week thuis in Duitsland. Daarnaast verricht zij voor haar werkgever ook werkzaamheden op andere locaties buiten Nederland, vooral in Duitsland. Op basis van haar werkurenregistratie heeft zij in 2017 22% van haar werkzaamheden buiten Nederland verricht.
2.3.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2017 ingediend waarbij zij heeft aangekruist dat zij dient te worden aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige. Zij heeft een loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 62.303 en daarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd ter zake van de buiten Nederland gewerkte uren naar een inkomen van € 13.706.
2.4.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 in afwijking van belanghebbendes aangifte vastgesteld. Belanghebbende is daarbij aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, als gevolg waarvan de aftrek eigen woning is toegekend. De door belanghebbende geclaimde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is geweigerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd.
Loon uit dienstbetrekking
|
€ 62.303
|
Saldo inkomsten eigen woning (Duitsland)
|
€ 700 (-/-)
|
Belastbaar inkomen werk en woning
|
€ 61.603
|
2.5.
Uit de door belanghebbende overgelegde Duitse aanslag inkomstenbelasting 2017
(‘Bescheid für 2017 über Einkommensteuer und Solidaritätszuschlag’) blijkt dat haar wereldinkomen in de Duitse heffing is betrokken. Voor het inkomen dat ziet op de door haar buiten Duitsland gewerkte uren is aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toegekend.
4 Beoordeling van het geschil
Voorkoming dubbele belasting
4.1.
Artikel 18 lid 1 van het Verdrag bepaalt, voor zover hier van belang, als volgt.
“1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat, deelstaat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van een verdragsluitende staat of deelstaat, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die staat, deelstaat of dat staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, zijn slechts in die staat belastbaar. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die staat die:
a. onderdaan is van die staat; of
b. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.”
In de Memorie van Toelichting bij de goedkeuringswet van het Verdrag is onder meer het volgende opgenomen met betrekking tot het eerste lid van artikel 182
“Artikel 18 van het Verdrag regelt de toewijzing van het heffingsrecht over alle inkomsten die worden ontvangen door een natuurlijke persoon vanwege werkzaamheden die voor de overheid zijn verricht. Volgens het eerste lid mogen deze inkomsten worden belast in de Verdragsluitende Staat die deze beloningen betaalt (de zogenoemde kasstaat). Op deze regel bestaat een uitzondering die tevens in het eerste lid is opgenomen. De werkstaat heeft het heffingsrecht indien de werknemer inwoner is van de werkstaat en tevens de nationaliteit heeft van die Staat of niet alleen inwoner van die Staat is geworden om aldaar werk te verrichten voor de andere Staat.
Deze uitzondering heeft als achtergrond lokale medewerkers van bijvoorbeeld een ambassade in hun woonland belastingplichtig te laten zijn
.” (onderstreping Rb)
Artikel 18 van het Verdrag correspondeert met artikel 19 van het OESO-Modelverdrag. Artikel 19, eerste lid van het OESO-Modelverdrag bepaalt, voor zover hier van belang, als volgt.
“a) Salaries, wages and other similar remuneration paid by a Contracting State or a political subdivision or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority shall be taxable only in that State.
b) However, such salaries, wages and other similar remuneration shall be taxable only in the other Contracting State if the services are rendered in that State and the individual is a resident of that State who:
(i) is a national of that State; or
(ii) did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.”
In het commentaar op artikel 19 van het OESO-Modelverdrag staat met betrekking tot onderdeel b van het eerste lid het volgende opgenomen.3
“4. An exception from the principle of giving exclusive taxing power to the paying State is contained in subparagraph b) of paragraph 1.
It is to be seen against the background that, according to the Vienna Conventions mentioned above, the receiving State is allowed to tax remuneration paid to certain categories of personnel of foreign diplomatic missions and consular posts, who are permanent residents or nationals of that State
.(…)”(onderstreping Rb)
4.2.
Belanghebbende betoogt dat zij op grond van de uitzondering vermeld onder letter b van artikel 18, eerste lid van het Verdrag recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de uren die zij buiten Nederland heeft gewerkt. Zij voert daartoe aan dat de letterlijke tekst van het Verdrag geen andere conclusie toelaat dan dat de hiervoor genoemde uitzondering op haar van toepassing is. Belanghebbende is uitsluitend vanwege privéredenen inwoner van Duitsland geworden, hetgeen door de inspecteur niet wordt betwist (zie 2.1).
4.3.
De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De uitzondering vermeld onder letter b van artikel 18, eerste lid van het Verdrag dient naar doel, strekking en ontstaansgeschiedenis te worden uitgelegd en is volgens de inspecteur slechts van toepassing op ‘lokaal aangeworven personeel’.
4.4.
Niet in geschil is dat belanghebbende woonachtig is in Duitsland en voor toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kwalificeert als buitenlands belastingplichtige4. Derhalve is haar loon ter zake van het dienstverband in Nederland in beginsel in Nederland belast5, tenzij het Verdrag anders bepaalt.
Uit artikel 18, eerste lid van het Verdrag volgt dat de hoofdregel het heffingsrecht toewijst aan de betalende Staat (kasstaatheffing). Op die regel wordt een uitzondering gemaakt in onderdeel a en b van dat artikel door het heffingsrecht over diensten die in die staat worden verleend, exclusief aan de werkstaat toe te wijzen, indien de persoon die de beloning ontvangt inwoner van die staat is en tevens onderdaan, of inwoner van die staat is en dit niet uitsluitend is geworden voor het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de letterlijke tekst van de verdragsbepaling als uitgangspunt te worden genomen bij de uitleg daarvan. De rechtbank stelt vast dat de situatie van belanghebbende onder de letterlijke tekst van de uitzondering valt. De tekst is niet onduidelijk of op meerdere manieren uit te leggen. De verwijzing van de inspecteur naar de eenzijdige toelichting van Nederland bij het Verdrag en het OESO-commentaar maakt dat niet anders. De daarin opgenomen passages over de achtergrond van de uitzondering geven de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van de duidelijke tekst van het Verdrag.
Het gelijk is aan belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de door belanghebbende geclaimde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend naar het in de aangifte aangegeven inkomen van € 13.706. De beschikking belastingrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
4.5.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
6 Beslissing
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en van woning van € 61.603, waarbij een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend berekend naar een inkomen van € 13.706, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
- -
vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, op 4 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, indien zij daar beiden schriftelijk mee instemmen, binnen zes weken na de verzenddatum beroep in sprongcassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. ( Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e. gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.