Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2018:7096

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
21-12-2018
03-04-2019
BRE 17 _ 3749 t/m 17 _ 3753
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Artikel 26b en 28 Wet LB. Anoniementarief. Artikel 67g, tweede lid, AWR. Mededelingsplicht boete.

Het anoniementarief moet worden toegepast in het geval waarin de inhoudingsplichtige haar administratieverplichtingen voor de loonheffingen niet in acht neemt, ook als deze langs andere weg, uit eerdere ondernemingen, van de naam, adres en woonplaats van de werknemer op de hoogte is. Elke onderneming dient namelijk aan haar (eigen) administratieverplichtingen te voldoen. Geen strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en doel en strekking van de wet. De boetes wegens grove schuld worden met 10% gematigd, omdat niet volledig is voldaan aan de mededelingsplicht. De boetes worden verder gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2019/820
V-N 2019/27.5 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2019/12.7
NLF 2019/0847 met annotatie van
NTFR 2019/1148

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/3749 tot en met 17/3753

uitspraak van 21 december 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de volgende tijdvakken naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna ook aangeduid als: LH) opgelegd, alsmede bij beschikking heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht en boetes opgelegd:

Tijdvak

Aanslagnummer [aanslagnummer] .

Zaak-nummer

Verschuldigde LH

Boete

Heffingsrente/ belastingrente

01-01-2011 – 31-12-2011

A.01.150.0

17/3749

€ 78.332

€ 19.870

€ 13.170

01-01-2012 – 31-12-2012

A.01.250.0

17/3750

€ 94.708

€ 26.907

€ 13.716

01-01-2013 – 31-12-2013

A.01.350.0

17/3751

€ 75.175

€ 23.399

€ 8.640

01-01-2014 – 31-12-2014

A.01.450.0

17/3752

€ 97.286

€ 31.749

€ 7.534

01-01-2015 – 31-12-2015

A.01.550.0

17/3753

€ 108.734

€ 35.231

€ 4.071

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 april 2017 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 24 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 september 2018 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, dat op 3 oktober 2018 in afschrift aan partijen is verzonden. De door de inspecteur ter zitting overgelegde stukken zijn in afschrift verzonden aan de wederpartij.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2018 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1.

De activiteiten van belanghebbende bestaan voornamelijk uit de verkoop van garagepoorten en toebehoren. Uiteindelijk gerechtigden tot de aandelen in belanghebbende zijn [A] en [B], beiden voor 50%. Bestuurder van belanghebbende is [C] (hierna: [C]). De activiteiten van belanghebbende komen voort uit eerdere ondernemingen van [C]. Deze ondernemingen zijn destijds gefailleerd.

2.2.

Belanghebbende had in de onderhavige jaren het volgende aantal werknemers in dienst:

2011:

12 personen

2012:

12 personen

2013:

7 personen

2014:

6 personen

2015:

6 personen

2.3.

De inspecteur heeft op 2 februari 2016 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften loonheffingen over de jaren 2011 tot en met 2014. Dit onderzoek is vervolgens uitgebreid naar de aangiften loonheffingen voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2015. De bevindingen van het onderzoek heeft de inspecteur neergelegd in een rapport van 17 oktober 2016. De inspecteur heeft onder meer geconstateerd dat van alle werknemers de opgave van gegevens van belang voor de loonheffingen niet voorhanden waren. Daarnaast is geconstateerd dat van drie werknemers, te weten [D], [E] en [F], de kopieën van de identiteitsbewijzen ontbraken. Op basis van het voorgaande heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende het zogenoemde anoniementarief van 52% had moeten toepassen. De inspecteur heeft in het rapport belanghebbende de verplichting opgelegd om correctieberichten in te dienen en tevens medegedeeld dat hij voornemens is om vergrijpboetes van 25% over de hiervoor genoemde correcties op te leggen. Tevens is meegedeeld dat indien belanghebbende niet binnen drie maanden stappen onderneemt om de loonheffingen te verhalen op de werknemers een gebruteerde naheffingsaanslag loonheffingen zal worden opgelegd.

2.4.

Bij brief van 1 november 2016 heeft de inspecteur aangekondigd dat, in tegenstelling tot hetgeen in het rapport is vermeld, geen correctieverplichtingen loonheffingen zullen worden opgelegd, maar direct naheffingsaanslagen loonheffingen.

2.5.

De naheffingsaanslagen, berekend naar enkelvoudig tarief, en vergrijpboetes zijn met dagtekening 23 november 2016 overeenkomstig de bevindingen in het rapport van het boekenonderzoek opgelegd.

2.6.

Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen onder meer het volgende geschreven:

“Namens belanghebbende wordt bezwaar gemaakt nu de beslissing uitgaat van feitelijke onjuistheden en/of zijn de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.

(…)

Ik verzoek u ook om een termijn voor het indienen van nadere gronden.”

2.7.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 januari 2017 en nogmaals bij brief van 17 maart 2017 verzocht om de gronden van de bezwaren toe te sturen. Nadat de inspecteur binnen de door hem gestelde termijn geen reactie heeft ontvangen, heeft hij bij uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

2.8.

Belanghebbende heeft in beroep kopieën van identiteitsbewijzen van [E] en [F] overgelegd, die geldig waren in de in geschil zijnde periode. De overige gegevens, waarvan in het controlerapport is geconstateerd dat deze ontbreken, zijn niet beschikbaar. Deze gegevens zijn ook niet beschikbaar uit de administraties van de onder 2.1 genoemde eerder gedreven ondernemingen.

2.9.

Ter zitting heeft de inspecteur de nageheven loonheffingen en de vergrijpboetes voor zover deze samenhangen met toepassing van het anoniementarief nader gespecificeerd. Van de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen houden de volgende bedragen verband met toepassing van het anoniementarief:

Tijdvak

Verschuldigde LH

Boete

01-01-2011 – 31-12-2011

€ 72.368

€ 18.092

01-01-2012 – 31-12-2012

€ 69.085

€ 17.271

01-01-2013 – 31-12-2013

€ 41.173

€ 10.293

01-01-2014 – 31-12-2014

€ 44.303

€ 11.076

01-01-2015 – 31-12-2015

€ 51.711

€ 12.928

3 Geschil

3.1.

Na wisseling van de stukken en hetgeen ter zittingen is aangevoerd, zijn de antwoorden op de volgende vragen nog in geschil:

1. Zijn de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd? Meer specifiek is in geschil of het anoniementarief terecht is toegepast.

2. Zijn de boetes terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Tussen partijen is de berekening van de naheffingsaanslagen en de boetes niet in geschil. Partijen zijn het erover eens dat als belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, de naheffingsaanslagen en boetes moeten worden verminderd met de onder 2.9 genoemde bedragen.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de twee zittingen.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot ongegrondverklaring van de bezwaren.

4 Beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1.

Tussen partijen is (terecht) niet meer in geschil dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat niet zou zijn voldaan aan het vereiste dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. De rechtbank beslist dienovereenkomstig. De beroepen zijn gegrond.

Toepassing anoniementarief

4.2.

In artikel 28, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

“1 De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels:

a. van de werknemer opgave te verlangen van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn;

(…)

e [vanaf 2013 f]. van de werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet vast te stellen de identiteit aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht (…) alsmede van een en ander de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen;”

4.3.

In artikel 26b van de Wet LB is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

“In afwijking van de artikelen 20, 20a, 20b en 26 bedraagt de belasting 52% van het loon ingeval:

a. de werknemer zijn naam, adres, woonplaats of burgerservicenummer niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt;

b. bij een werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, de inhoudingsplichtige zijn identiteit niet heeft vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, eerste lid, onderdeel e vanaf 2013 f];”

4.4.

In artikel 7.9 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: de Uitvoeringsregeling) is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

“1 De werknemer verstrekt voor de datum van aanvang van de werkzaamheden, of voor de aanvang van de werkzaamheden indien de dienstbetrekking is overeengekomen op de datum waarop de werkzaamheden aanvangen, aan de inhoudingsplichtige schriftelijk, gedagtekend en ondertekend:

a. zijn naam met voorletters;

b. zijn geboortedatum;

c. zijn burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, zijn sociaal-

fiscaalnummer; [tekst vanaf 2014:] zijn burgerservicenummer;

d. zijn adres met postcode;

e. zijn woonplaats en, ingeval hij niet in Nederland woont, zijn woonland en regio.

Ingeval de werknemer geen werkzaamheden verricht, wordt de in de vorige volzin bedoelde opgave gedaan voordat de werknemer loon van de inhoudingsplichtige geniet.

2 De inhoudingsplichtige bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is geëindigd.”

4.5.

Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat ten aanzien van al haar werknemers niet de stukken, met name die met de in genoemd artikel 7.9 vermelde gegevens, in de administratie aanwezig waren die volgens vorenstaande regels daarin wel aanwezig hadden moeten zijn. Ook ontbraken de ondertekende arbeidsovereenkomsten. Belanghebbende heeft tevens erkend dat daarmee niet is voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB en onderdeel e, later f, van de Wet LB. Het anoniementarief als bedoeld in artikel 26b van de Wet LB is derhalve in beginsel terecht toegepast.

4.6.

Belanghebbende stelt evenwel dat toepassing van het anoniementarief op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en doel en strekking van de wet achterwege dient te blijven. De activiteiten van belanghebbende betreffen een doorstart van eerder gefailleerde ondernemingen. De meeste werknemers van belanghebbende waren reeds in dienst bij deze eerdere ondernemingen. De gegevens van die werknemers waren, aldus belanghebbende, bij de eerdere ondernemingen in de administratie opgenomen, maar deze gegevens zijn niet meer beschikbaar. Bij de diverse doorstarts heeft belanghebbende zich niet gerealiseerd dat de gegevens wederom in de administraties van die nieuw opgestarte ondernemingen moesten worden opgenomen. Belanghebbende is op de hoogte van de gegevens van haar werknemers en kent de meesten al (tientallen) jaren. Daarbij wijst belanghebbende erop dat twee werknemers de bestuurder en zijn partner betreffen. Van het loon van de werknemers zijn bovendien steeds aangiften gedaan en is voldaan aan de verplichting om loonheffingen in te houden en af te dragen. Voor een geval als het hare is daarom volgens belanghebbende het anoniementarief niet bedoeld. Dat tarief is immers bedoeld voor de gevallen waarin de werknemers niet bekend zijn en de loonheffingen deels dan wel geheel niet zijn aangegeven en afgedragen.

4.7.

De rechtbank overweegt dat onder het verstrekken van naam, adres, woonplaats en burgerservicenummer door de werknemer aan de inhoudingsplichtige moet worden verstaan het verstrekken van die gegevens op de wijze als nader in artikel 7.9 van de Uitvoeringsregeling is geregeld. Bovendien dienen deze gegevens in de administratie van de inhoudingsplichtige te worden bewaard en dus aanwezig te zijn. De gegevens moeten dus schriftelijk, gedagtekend en ondertekend door de werknemer zijn verstrekt en dienen door de inhoudingsplichtige te worden bewaard. Daaruit volgt dat, ingeval de verstrekking van naam, adres of woonplaats van de werknemer en het bewaren daarvan niet op deze wijze is gebeurd, het in artikel 26b van de Wet LB voorgeschreven anoniementarief moet worden toegepast. Dit geldt ook in het geval waarin de inhoudingsplichtige langs andere weg van naam, adres en woonplaats van de werknemer op de hoogte is (vgl. Hoge Raad 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AX9096). Hetgeen hiervoor is overwogen geldt naar het oordeel van de rechtbank ook als de gegevens uit eerdere ondernemingen bekend zijn (geweest). Elke onderneming dient immers aan haar (eigen) administratieverplichtingen te voldoen. Elke inhoudingsplichtige, en dus ook belanghebbende, is daar zelfstandig verantwoordelijk voor, ook als sprake is van een doorstart van een eerdere onderneming. Het betoog van belanghebbende slaagt daarom niet. In dit geval is geen sprake van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of van handelen in strijd met doel en strekking van de wet.

4.8.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur het anoniementarief terecht toegepast. Met betrekking tot de naheffingsaanslagen is daarom het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen moeten worden gehandhaafd.

Boetes

4.9.

Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens daaronder begrepen voorwaardelijke opzet. Onder grove schuld wordt verstaande de in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Op grond van het BBBB legt de inspecteur een boete van 50% op als sprake is van opzet en van 25% als sprake is van grove schuld. In specifieke gevallen legt de inspecteur een boete van 100% op. De bewijslast met betrekking tot de boete rust op de inspecteur.

4.10.

De inspecteur heeft met toezending van het rapport 17 oktober 2016 belanghebbende in kennis gesteld dat wegens grove schuld boetes van 25% worden opgelegd over de correcties van het loon als gevolg van toepassing van het anoniementarief. Daarbij heeft de inspecteur gesteld dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid, omdat de gegevens van belang voor de loonheffingen van alle werknemers niet aanwezig waren vóór of op de eerste werkdag en op het moment van de controle nog steeds niet aanwezig waren in de administratie. Belanghebbende heeft wetende dat deze gegevens ontbreken toch het anoniementarief niet toegepast.

4.11.

Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de opgelegde boetes. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van het ten onrechte niet toepassen van het anoniementarief door belanghebbende sprake is van grove schuld. De boetes zijn daarom terecht opgelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat toepassing van het anoniementarief niet kan worden aangemerkt als een straf waarop artikel 6 van het EVRM ziet. De nageheven belasting kan daarom niet als straf een rol spelen bij het beoordelen van de hoogte van de boete ook al voelt die nageheven belasting voor belanghebbende wel als straf.

4.12.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat boetes van 25% niet passend en geboden zijn, omdat met de kennisgeving van de vergrijpboetes niet volledig is voldaan aan de in artikel 67g, tweede lid, van de AWR voorgeschreven mededelingsplicht. De daarin verlangde kennisgeving moet degene aan wie de boete wordt opgelegd in staat stellen zich naar behoren te verweren tegen het door de inspecteur gemaakte verwijt. In dit geval wordt het voeren van verweer door belanghebbende bemoeilijkt, omdat bij het bekend maken van de boetes, met name de hoogte van de boetes in verband met toepassing van het anoniementarief niet duidelijk was. De inspecteur heeft in het rapport van 17 oktober 2016 alleen de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven om de boetes op te leggen, het gemaakte verwijt en de te corrigeren lonen van de verschillende werknemers vastgelegd. Echter, de als gevolg van toepassing van het anoniementarief verschuldigde loonheffingen als grondslag voor de berekening van de boetes blijkt niet uit het rapport van 17 oktober 2016, de brief van 1 november 2016 of de naheffingsaanslagen zelf. Pas ter zitting heeft de inspecteur de boetebedragen nader gespecificeerd. De rechtbank ziet in dit gebrek aanleiding om de boetes voor zover deze samenhangen met toepassing van het anoniementarief te matigen met 10%. Daarbij gaat de rechtbank uit van de boetebedragen als genoemd onder 2.9. Dit betekent dat de boeten moeten worden verminderd met respectievelijk € 1.810, € 1.728, € 1.030, € 1.108 en € 1.293.

4.13.

Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om de boetes verder te verminderen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het ambtshalve karakter van die toets, heeft dit oordeel betrekking op de gehele boetegrondslag, dus ook op dat deel dat niet ziet op de toepassing van het anoniementarief. Met de aankondiging van de boetes op 17 oktober 2016 is de redelijke termijn aangevangen. Tussen de datum van aankondiging van de boetes en de uitspraak van de rechtbank is een periode verstreken van ruim 2 jaren en 2 maanden. De boetes moeten daarom verder worden verminderd met 5%.

4.14.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen te boetes te worden verminderd tot de volgende bedragen:

Tijdvak

Boetebedrag beschikking

Boete na matiging 10% (4.12)

Boete na matiging ivm redelijke termijn (4.13)

01-01-2011 – 31-12-2011

€ 19.870

€ 18.060

€ 17.157

01-01-2012 – 31-12-2012

€ 26.907

€ 25.179

€ 23.920

01-01-2013 – 31-12-2013

€ 23.399

€ 22.369

€ 21.250

01-01-2014 – 31-12-2014

€ 31.749

€ 30.641

€ 29.108

01-01-2015 – 31-12-2015

€ 35.231

€ 33.938

€ 32.241

Heffings-/belastingrente

4.15.

Belanghebbende heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente aangevoerd. De rechtbank is niet gebleken dat deze rentebedragen ten onrechte of onjuist in rekening zijn gebracht. Nu de naheffingsaanslagen worden gehandhaafd dienen ook de beschikkingen heffingsrente en belastingrente te worden gehandhaafd.

Slotsom

4.16.

Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 en is geoordeeld in 4.8 moeten de naheffingsaanslagen worden gehandhaafd. Gelet op het geoordeelde in 4.14 wordt de in rekening gebrachte heffingsrente respectievelijk belastingrente gehandhaafd. De boetes dienen te worden verminderd overeenkomstig hetgeen in 4.14 is overwogen.

5 Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.876,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhangende zaken).

6 Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart de beroepen gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar;

  • -

    handhaaft de naheffingsaanslagen loonheffingen en de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente en belastingrente;

  • -

    vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 tot € 17.157;

  • -

    vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot € 23.920;

  • -

    vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 tot € 21.250;

  • -

    vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 tot € 29.108;

  • -

    vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 tot € 32.241;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.876,50; en

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2018 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. A.H.W. Steijn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.