Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
– WSG is een woningcorporatie die in 1963 is gestart als kleine woningcorporatie in Geertruidenberg met huurwoningen voor mensen met lagere inkomens. WSG heeft circa 4000 huurwoningen in beheer en heeft tot doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van volkshuisvesting. De werkzaamheden worden verricht vanuit twee vestigingen in Geertruidenberg en Roosendaal. Bij WSG werken ruim dertig medewerkers.
– WSG kent formeel een Raad van Toezicht, die intern en extern ook wel als Raad van Commissarissen wordt aangeduid.
– In de statuten van WSG is bepaald waartoe de directie bevoegd is en welke besluiten toestemming van de Raad van Toezicht behoeven, waartoe ook behoren besluiten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen met een belang groter dan ƒ 2.000.000,= . In het reglement van de Raad van Toezicht staat dat besluiten waarvoor toestemming van de Raad van Toezicht vereist is pas genomen kunnen worden nadat de Raad van Toezicht schriftelijk haar goedkeuring heeft gegeven.
– Tussen (de rechtsvoorganger van) WSG en [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] heeft sinds 1 juni 1994 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaan, in het kader waarvan [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] sinds 20 juli 1999 werkzaam is geweest als directeur-bestuurder van WSG. De laatste functiebeschrijving dateert van 10 december 2000. In de arbeidsovereenkomst is onder meer een pensioenregeling (artikel 13 pensioenregeling) opgenomen alsmede een regeling die van toepassing is bij opzegging van de arbeidsovereenkomst door WSG (artikel 19 onregelmatige beëindiging en vergoeding).
– WSG is aangesloten bij het Centraal Fonds Volkshuisvesting (hierna: CFV). Het CFV is de financieel toezichthouder voor woningcorporaties en oefent al jarenlang actief toezicht uit op (het bestuur van) WSG.
– In de brief van 28 juni 2010, waarin het CFV haar continuïteitsoordeel over 2010 geeft, heeft het CFV opgemerkt dat de voorgenomen activiteiten nipt passen bij de vermogenspositie van WSG, maar dat de voorgenomen activiteiten in de laatste twee jaar de financiële positie in gevaar kunnen brengen. Verzocht wordt een plan van aanpak op te stellen waarin zichtbaar wordt welke sturingsmechanismen WSG heeft om op korte termijn de grondposities af te bouwen en de planning van de projectenportefeuille bij te stellen en een eventuele samenwerking met een collega-corporatie te onderzoeken.
– Uit de brief van het CFV van 12 oktober 2010 blijkt dat dit plan van aanpak is opgesteld en dat dit op 30 september 2010 door het CFV met de heren [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] en [naam X] van WSG is besproken. Om de zeer omvangrijke projectenportefeuille te managen zijn als uitgangspunten geformuleerd dat geen nieuwe juridische verplichtingen worden aangegaan, dat de bestaande huurprojecten gefaseerd worden uitgevoerd en dat met verkoopprojecten wordt gestart nadat uit de voorverkopen de aanneemsom en bijkomende kosten worden gedekt.
– Op 14 december 2010 heeft een bespreking met de Raad van Toezicht van WSG plaatsgevonden in welk kader het CFV grote zorg over ontwikkelingen binnen WSG heeft uitgesproken. Met name heeft het CFV gewezen op de op dat moment bekend geworden buitenproportionele projectenportefeuille van WSG in relatie tot haar omvang, nu het CFV had moeten constateren dat de koopportefeuille (in tegenstelling tot de eerdere prognose informatie die was afgegeven door het bestuur van WSG), in relatie tot de huur- en zorgprojecten een belangrijkere positie had in de activiteiten binnen WSG, waarbij het CFV twijfels heeft geuit over de wenselijkheid van het realiseren van (dure) koopwoningen als een kernactiviteit van een toegelaten instelling zoals WSG.
– Het CFV heeft zich genoodzaakt gevoeld tussentijds bij brief van 21 februari 2011 contact op te nemen met de Raad van Toezicht van WSG, nu er verontrustende berichten door het CFV waren ontvangen over WSG, waaruit aan het CFV bleek dat de directeur-bestuurder van WSG zich niet hield aan de in het plan van aanpak gestelde doelen en de door het CFV gedane aanbevelingen. In de brief heeft het CFV ook opgemerkt dat de Raad van Toezicht mogelijk niet voldoende gelegenheid wordt gegeven voor het uitoefenen van adequaat toezicht en wordt de vraag opgeworpen of [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] wel voldoende rekening houdt met de wensen en eisen van diverse instanties. Het CFV ziet het risico van een crisissituatie en vraagt de Raad van Toezicht van WSG of deze dan maatregelen zal treffen en welke dat zijn.
– De Raad van Toezicht heeft vanwege de signalen vanuit het CFV en de steeds verslechterende financiële situatie van WSG op 29 maart 2011 besloten [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] uit zijn functie van directeur-bestuurder van WSG te ontheffen. Directe aanleiding daartoe was het feit dat (1) ondanks het plan van aanpak dat door [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] bij het CFV was gepresenteerd en waarin de voorwaarde was opgenomen dat hij geen nieuwe verplichtingen zou aangaan en (2) in de vergadering van de Raad van Toezicht van 22 maart 2011 de tekeningsbevoegdheid van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] was ingetrokken, [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] toch op 24 maart 2011 twee notariële volmachten met betrekking tot een nieuwbouwwoning aan de [adres 1] en een bestaande woning aan de [adres 2] had getekend, met als datum van ondertekening 22 maart 2011.
– Partijen zijn nadien in onderhandeling getreden met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en in dat kader zijn de door het CFV ontvangen signalen aan de orde geweest en de mogelijkheid dat er sprake zou kunnen zijn van onregelmatigheden.
– WSG heeft PriceWaterhouseCoopers (hierna: PWC) op 15 april 2011 opdracht gegeven om te onderzoeken "diverse signalen van diverse partijen uit de markt en vanuit de pers, die zouden impliceren dat er, met uitsluiting van anderen, exclusief zaken werd gedaan door WSG met bepaalde aannemers, leveranciers en dienstverleners, waarbij het vermoeden zou kunnen rijzen dat er meer dan strikt zakelijke overwegingen zijn geweest om met die aannemers, leveranciers en dienstverleners zaken te doen alsmede de signalen die vragen oproepen over de zakelijkheid van het aankopen van bepaalde grondposities."
– Partijen hebben op 18 april 2011 een beëindigingovereenkomst gesloten, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 mei 2011. De functie van directeur-bestuurder is op grond van deze overeenkomst per 30 maart 2011 beëindigd. Met betrekking tot de betaling van een beëindigingsvergoeding zijn partijen in artikel 2 het volgende overeengekomen:
‘De werkgever betaalt de werknemer in verband met de beëindiging van het dienstverband een vergoeding voor de fictieve opzegtermijn van 6 maanden ter grootte van € 67.218,= bruto, alsmede wegens gederfde of nog te derven inkomsten danwel suppletie op een eventueel te ontvangen uitkering danwel elders te verdienen lager salaris een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid van € 195.000 bruto (zegge: eenhonderd vijf en negentig duizend euro). Werkgever maakt het netto equivalent van dit bedrag (na verplichte inhoudingen door werkgever) in twee tranches over aan de werknemer met inachtneming van het hierna volgende:
a. Een eerste tranche van € 130.000,= wordt betaald binnen 3 weken na beëindiging van het dienstverband.
b. De tweede tranche van € 65.000,= wordt betaald per 1 oktober 2011, op voorwaarde dat alsdan uit onderzoek is gebleken, dat werknemer zijn functie heeft vervuld, zoals van een goed en integer directeur-bestuurder mag worden verwacht. Werknemer zal zonder voorbehoud alle noodzakelijke medewerking verlenen aan het onderzoek.’
– In artikel 13 zijn partijen onder het kopje ‘finale kwijting’ overeengekomen:
‘Behoudens en voor zover de uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen betreft, hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, de wijze van beëindiging daarvan en de daarmee gepaard gaande financiële afwikkeling of anderszins en verlenen partijen elkaar algehele finale kwijting. Partijen erkennen dat behalve de afspraken welke zijn vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst, geen nadere afspraken en/of overeenkomsten meer bestaan. ‘
– In een eerste gesprek met PWC, gehouden op 29 april 2011, is [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] geconfronteerd met de eerste onderzoeksresultaten van PWC en heeft [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] aangegeven dat alle geproduceerde woningen in lijn zijn met de beleidsplannen en ingebed in een goed werkende administratie. Uit het verslag van deze bijeenkomst volgt dat onder meer gesproken is over diverse leveranciers en een aantal onroerend goed transacties.
– WSG is tegelijkertijd met het onderzoek door PWC zelf een intern onderzoek gestart.
– Bij brief van 30 juni 2011 heeft WSG de beëindigingsovereenkomst partieel vernietigd op grond van artikel 3: 44 BW voor wat betreft de beëindigingsvergoeding, de afkoopsom van vakantiedagen en compensatie van pensioen. In deze brief verwoordt WSG haar standpunt aldus: Met uw cliënt is de mogelijkheid van onregelmatigheden bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst besproken. Uw cliënt heeft WSG echter voorgehouden dat dit niet het geval was en hij heeft dat nadien meermalen herhaald, laatstelijk nog in zijn zogenaamde overdrachtdocument, doch ook via u in uw uitgebreide brief van 26 mei jongstleden. Een en ander heeft dan ook tot de opdracht aan PWC geleid (…). Thans is echter duidelijk dat geconcludeerd kan worden dat uw cliënt niet alleen als statutair bestuurder een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak zoals bedoeld in artikel 2:9 BW en intern vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van cliënt, de statuten, de integriteitscode, bestuursreglementen en governance voorschriften, die nota bene door uw cliënt mede zijn vormgegeven, heeft geschonden, doch dat hij opzettelijk en bewust roekeloos namens WSG handelingen heeft verricht waardoor hij aansprakelijk is voor de dientengevolge door cliënte geleden schade ex artikel 7:661 BW. Indien het bovenstaande (de Raad van Toezicht van) cliënte duidelijk was geweest bij het sluiten van de overeenkomst, had zij nimmer de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden gesloten, reden waarom zij thans subsidiair, indien uw cliënt mocht willen betwisten dat de ontbindende voorwaarde in artikel 2 van de overeenkomst ziet op de gehele beëindigingsvergoeding inclusief bijkomende betalingen, op basis van het bepaalde in artikel 3:44 BW, de overeenkomst wat betreft de beëindigingsvergoeding, afkoopsom van vakantiedagen en compensatie van het pensioen, in ieder geval vernietigt. In dat verband wijs ik er voor de goede orde nog op dat er weliswaar in de beëindigingsovereenkomst een finale kwijting is opgenomen, toch deze dient te worden beoordeeld aan de hand van het – naar ik aanneem buiten twijfel u bekende – Haviltex criterium, in welk kader kan worden vastgesteld dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 2 en de over en weer gewekte verwachtingen, partijen niet hebben bedoeld elkaar finaal te kwijten met betrekking tot het thans ontdekte onregelmatigheden en de daaruit voortvloeiende schade. De schade uit de onregelmatigheden en met name de omvang ervan was immers ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet bekend en uw cliënt heeft daaromtrent ook geen enkele mededeling gedaan.’
– Het onderzoeksrapport van PWC dateert van 24 oktober 2011. In de samenvattende conclusies van PWC staat onder meer het volgende:
“(…) De algemene indruk die bij ons is ontstaan is dat de heer [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] alleen, zonder het betrekken van anderen van WSG, acteerde als het ging om de verwerving van grondposities ten behoeve van WSG. (…) De wijze van zaken doen wordt daarmee omschreven als rommelig en ongedocumenteerd. De gang van zaken speelde zich met name af rond de heer [gedaagde in conventie / eiser in reconventie], die ons desgevraagd over tal van details geen mededelingen kon doen of daaraan naar zijn zeggen geen herinneringen had.
De keuze van partijen waarmee zaken werd gedaan (vooral ook leveranciers) is voor ons niet goed te begrijpen. Selectie op basis van objectieve criteria vond niet – althans niet zichtbaar – plaats en in veel gevallen werd met uitsluiting van anderen jarenlang zaken gedaan met dezelfde partijen uit de directe omgeving van Geertruidenberg of [woonplaats], zonder dat achteraf aangegeven kan worden welke goede redenen daarvoor bestonden. Vast staat dat een en ander heeft geleid tot enige kruisverbanden die als ongewenst kunnen worden aangemerkt. De schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden en daar waar die opdoemt, dient openheid en transparantie te worden betracht om later, bijvoorbeeld bij extern onderzoek, uit te kunnen leggen hoe men die schijn heeft gepareerd. Dat geldt voor elke organisatie maar zeker ook voor een woningcorporatie met maatschappelijke verantwoordelijkheden. In dat beeld past bijvoorbeeld niet dat de directeur een onroerend goed aan zijn zoon verkoopt zonder inmenging van anderen, bijvoorbeeld de Raad van Toezicht.(…)”
– In antwoord op vragen van de gemachtigde/advocaat van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] heeft het CFV bij brief van 9 augustus 2011 laten weten geen bemoeienis met de totstandkoming van de beëindigingovereenkomst te hebben gehad, maar wel geadviseerd te hebben de uitkomsten van het forensisch onderzoek af te wachten alvorens de overeenkomst te (laten) ondertekenen.
– WSG heeft ter zake van haar vorderingen conservatoir beslag laten leggen op de bankrekeningen van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] alsmede op zijn woning te [woonplaats].
– Het vertrek van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] bij WSG en het onder de verantwoordelijkheid van zijn opvolger opgestelde jaarverslag over 2010 heeft publiciteit gegenereerd in welk kader WSG perscontacten heeft gehad en om commentaar is gevraagd.
– In het jaarverslag van WSG over 2010 is stilgestaan bij het vertrek van [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] en het aftreden van een aantal leden van de Raad van Toezicht. Tevens wordt melding gemaakt van een verlies over het boekjaar 2010 van € 63.600.000,=. De directeur-bestuurder ad interim spreekt in het voorwoord over een gebrek aan bestuurlijke professionaliteit. De Raad van Toezicht maakt verder gewag van onderzoeken naar de financiële positie en beheershandelingen en meldt dat vanwege het ontbreken van uitkomsten van deze onderzoeken nog geen décharge aan de voormalige bestuurder verleend kan worden.