RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Zutphen
Zaaknummer: 305200 CV 07-947
afschrift aan beide partijen d.d.
vonnis van de kantonrechter d.d. 18 december 2007
inzake
[eiser],
wonende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.J. Voorink, advocaat te Zutphen,
tegen:
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het horecabedrijf (SOHOR),
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.S.A. Vegter, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden in het hierna volgende [eiser] en SOHOR genoemd.
1. Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 mei 2007;
- de akte depot van de zijde van [eiser];
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiser], geboren op 30 juni 1946, is sinds 1 oktober 1987 in dienst van (de rechtsvoorgangster van) Stichting Hanzehof, laatstelijk als Coördinator Horeca. Op de arbeidsovereenkomst met [eiser] is zonder onderbreking de CAO voor het Horeca- en Aanverwante bedrijf van toepassing geweest. [eiser] heeft zijn werkzaamheden voor Stichting Hanzehof per 1 april 2006 feitelijk beëindigd.
2.2 Zowel [eiser] als Stichting Hanzehof zijn aangesloten bij het Pensioenfonds Horeca & Catering. Aan dit pensioenfonds zijn zonder onderbreking gedurende de arbeidsovereenkomst van [eiser] de opgelegde pensioenpremies voldaan. Het pensioenfonds kende in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 een tweetal vroegpensioenregelingen.
2.3 Per 1 januari 2000 is de eerste CAO Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het horecabedrijf (hierna ook: SOHOR-CAO) van kracht geworden. Partijen bij deze CAO zijn Koninklijke Horeca Nederland, FNV Horecabond, CNV Bedrijvenbod en De Unie. De CAO voorziet in de toekenning van een overgangsuitkering aan die werknemers die, gelet op hun leeftijd (en deelnemingsperiode vanaf 1 januari 2000) onvoldoende vroegpensioen hebben opgebouwd om daadwerkelijk vóór het 65e levensjaar (vroeg)pensioen te kunnen ontvangen. Afhankelijk van (onder meer) een aantal geboortejaren, kan de werknemer gebruikmaken van de overgangsregeling die het tekort in (vroeg)pensioenopbouw compenseert. De eerste SOHOR-CAO liep tot en met 2004 en is vervolgens voortgezet voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005 en daarna van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2010.
2.4 In de SOHOR-CAO is onder meer het volgende bepaald:
Werkingssfeer
1. Toepassing CAO
a. De CAO is van toepassing op de arbeidsovereenkomst die is gesloten tussen een werkgever en werknemer.
b. Samengestelde ondernemingen
Indien de werkgever een samengestelde onderneming exploiteert, is de CAO alleen van toepassing op de werknemers die werkzaam zijn in of ten behoeve van het horecagedeelte.
(…)
6. Uitzondering Schouwburgen en concertgebouwen.
De SOHOR-CAO is niet van toepassing op de arbeidsovereenkomsten tussen werkgever en werknemer indien de werkgever lid is van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties en voor zover dit lidmaatschap van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties vóór 1 januari 2005 is aangevangen. De arbeidsovereenkomsten tussen werkgevers en werknemers waarvan de werkgever lid is geworden van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties op of na 1 januari 2005 vallen onder de werkingssfeer van deze SOHOR-CAO. In dat laatste geval is de SOHOR-CAO op de arbeidsovereenkomst van toepassing
[…]”
2.5 Bij de SOHOR-CAO hoort een zogenoemd Uitkeringsreglement C van de Stichting Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het Horecabedrijf. In dit reglement is onder meer het navolgende bepaald:
Definities en werkingssfeer
1. De definities omschreven in artikel 1 van de [ SOHOR-CAO ] en de werkingssfeerbepaling die is neergelegd in artikel 2 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het Horecabedrijf (SOHOR-CAO) zijn mede van toepassing op dit reglement.
(…)
ARTIKEL 3
Uitkering
1. Aanspraak
Aanspraak op een uitkering ter zake van vervroegd uittreden ingevolge dit reglement heeft de werknemer die:
(…)
- geboren is in 1946; en
- de 59-jarige leeftijd heeft bereikt; en
- gedurende ten minste de laatste elf jaar voorafgaande aan de uittredingsdatum ononderbroken bij één of meer werkgevers als werknemer werkzaam is geweest
(...)
en
- die de arbeidsovereenkomst met zijn werkgever beëindigt met ingang van de datum van uittreden voor het gedeelte dat een Overgangsuitkering wordt toegekend
[…].”
2.6 De SOHOR-CAO wordt uitgevoerd door de Stichting Overgangsregeling vervroegd uittreden voor het Horecabedrijf (hierna: SOHOR). SOHOR is als uitvoeringsorganisatie ondergebracht bij het pensioenfonds Horeca en Catering.
2.7 Stichting Hanzehof was reeds vóór 1 januari 2005 lid van de Vereniging van Schouwburg- en concertgebouwdirecties (VSCD). Deze vereniging houdt zich bezig met het culturele beleid van de bij haar aangesloten instellingen.
2.8 Sinds 1999 bestond de Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen (hierna: WSC). In mei 2003 werd deze vereniging voortgezet als Werkgeversvereniging Nederlandse Podia (WNP). Stichting Hanzehof is geen lid (geweest) van WSC of WNP.
2.9 [eiser] heeft bij de SOHOR een uitkering op grond van de SOHOR-CAO aangevraagd met ingang van 1 juli 2005. [eiser] heeft deze aanvraag ingetrokken omdat bij zijn leeftijd van 59 jaar alleen parttime uittreding mogelijk was.
In een brief van 8 april 2005 heeft SOHOR hieromtrent het volgende meegedeeld:
“De heer [eiser] is van geboortejaar 1946. Conform het reglement kan de heer [eiser] bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd uittreden in voltijd tegen een uitkering van 75% van het middelloon.
(…)
Voor de voltijd-uittreding moet een nieuwe aanvraag ingediend worden, die uiterlijk 4 maanden voor de uittredingsdatum in ons bezit moet zijn, maar formulieren die één jaar voor de uittredingsdatum zijn ontvangen worden retour gestuurd.
(…)
Bijgaand zenden wij u alvast de nieuwe aanvraagformulieren toe.”
2.10 [eiser] heeft op 17 november 2005 bij SOHOR een uitkering op grond van de SOHOR-CAO met ingang van 1 juli 2006 aangevraagd.
2.11 Bij brief van 4 juli 2006 aan de Stichting Hanzehof heeft SOHOR de aanvraag afgewezen op de grond dat de SOHOR-CAO niet van toepassing is, omdat [eiser] een arbeidsovereenkomst heeft met een werkgever als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de SOHOR CAO.
2.12 Bij beslissing van 7 november 2006 heeft de bezwaarcommissie geconcludeerd dat SOHOR niet in redelijkheid het verzoek van [eiser] tot toekenning van een overbruggingsuitkering heeft kunnen weigeren. De commissie heeft SOHOR geadviseerd het besluit van 4 juli 2006 te heroverwegen in die zin dat aan [eiser] op korte termijn de gevraagde uitkering wordt toegekend.
2.13 Bij brief van 13 maart 2007 heeft SOHOR [eiser] bericht dat zij, ook bij heroverweging met inachtneming van het advies van de bezwaarcommissie, beslist dat als gevolg van het VSCD-lidmaatschap van de werkgever van [eiser] vóór 1 januari 2005 niet wordt voldaan aan de referte-eis volgend uit artikel 2 lid 6 SOHOR-CAO en dat de aanvraag dientengevolge niet wordt gehonoreerd.
2.14 Bij brief van 22 maart 2007 heeft de VSCD aan de landelijke bedrijfscommissie voor het horecabedrijf onder meer het volgende geschreven:
“[...]
Zoals u sinds geruime tijd bekend is, is de VSCD onterecht, middels art. 2 lid 6, uitgesloten van de werkingssfeer van de SOHOR-CAO. Cliënte is hierover echter nimmer door u geïnformeerd. Cliënte is nooit partij geweest in gevoerde CAO-onderhandelingen ( en is hiertoe volgens haar statuten ook niet gerechtigd) en in enige correspondentie met betrekking tot dit onderwerp.
[...]”
2.15 Bij brief van gelijke datum heeft de Werkgeversvereniging Nederlandse Podia (WNP) aan de landelijke bedrijfsommissie voor het horecabedrijf onder meer het volgende geschreven:
“[...]
Zoals u sinds geruime tijd bekend is, valt de WNP onterecht, middels artikel 2 lid 6, binnen de werkingssfeer van de SOHOR-CAO. Cliënte heeft immers een vrijstelling aangevraagd voor deelname aan de SOHOR-CAO op grond van een eigen CAO (CAO Nederlandse Podia) om dientengevolge een samenloop met de SOHOR-CAO te voorkomen. Deze vrijstelling heeft cliënte ook gekregen.
Het bevreemd cliënte dan ook ten zeerste dat er in de SOHOR-CAO, die geldt vanaf 1 januari 2005, in artikel 2 lid 6 wordt bepaald dat de WNP wel valt binnen de werkingssfeer van de SOHOR-CAO. Daarentegen wordt de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties (verder te noemen “VSCD”) onterecht uitgesloten van de SOHOR-CAO. Het zal Uw Commissie duidelijk zijn dat hier sprake is van een omissie.
[...]”
3. De vordering en het verweer
3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat hij in aanmerking komt voor de vervroegde uittredingsregeling ingaande 1 juli 2006 en SOHOR zal veroordelen om al het nodige ter uitvoering daarvan te doen binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat SOHOR na genoemde periode in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen en/of de betaling beschikbaar te stellen, alsmede SOHOR zal veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten.
3.2. [eiser] legt aan deze vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag.
3.2.1 De in artikel 2 lid 6 van de SOHOR-CAO (hierna genoemd: de uitzonderingsbepaling) voorkomende "Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties" bestaat niet, terwijl kennelijk is bedoeld de Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen (WSC), thans geheten Werkgeversvereniging Nederlandse Podia (WNP). Zulks blijkt ook uit het feit - ook volgens mededelingen van SOHOR – dat de in de uitzonderingsbepalingen genoemde uitzonderingen betrekking hebben op branches en bedrijven waarvoor bij CAO andere pensioenvoorzieningen zijn getroffen en de strekking van de uitzonderingsbepaling was om dubbelloop te voorkomen. Zo heeft de WNP als werkgeversorganisatie de CAO Nederlandse Podia (hierna: de theater-CAO) afgesloten, maar de VSCD is geen werkgeversvereniging doch een culturele instelling.
3.2.2 SOHOR handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid, althans met de jegens [eiser] in acht te nemen zorgvuldigheid door (zonder enige motivering in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie) de uitkering te blijven weigeren.
3.2.3 De uitzonderingsbepaling kan om voornoemde redenen in redelijkheid niet aan hem worden tegengeworpen. Niet de werknemers van werkgevers, die lid zijn van de VSCD, maar werknemers die op grond van een andere CAO vergelijkbare rechten hebben, hadden uitgesloten dienen te worden. Omdat de VSCD geen werkgeversorganisatie is, kan zij niet op een lijn worden gesteld met de in artikel 2 genoemde branches/bedrijven die wel een CAO kunnen afsluiten.
SOHOR heeft nooit de bedoeling gehad om een werknemer van een werkgever, van wie de directeur lid is van een culturele vereniging, uit te zonderen van haar CAO. Bepaald niet aannemelijk is dat is beoogd [eiser] niet in aanmerking te laten komen voor de vervroegde uittredingsregeling waarvoor hij 27 jaar heeft betaald, dit alleen vanwege een lidmaatschap van zijn werkgever van een culturele vereniging als de VSCD. Het komt voor risico voor SOHOR dat zij de verkeerde vereniging heeft uitgesloten.
3.2.4 De uitzonderingsbepaling brengt bovendien een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling met zich, omdat het recht van de individuele werknemer op vervroegde uittreding afhankelijk wordt gemaakt van een factor waarop hij geen invloed kon of kan uitoefenen, namelijk het besluit van zijn werkgever om lid te worden van een vereniging. Er is sprake van rechtsongelijkheid tussen [eiser] en willekeurige andere werknemers, vallend onder de CAO voor de Horeca en het aanverwante bedrijf, voor wie sinds 1987 op gelijke voet en dezelfde pensioenpremie is betaald en van wie de werkgever niet, of pas na 1 januari 2005, lid is van de VSCD. Dat geldt temeer omdat de uitzonderingssituatie is beperkt tot een periode die ligt voorafgaand aan de totstandkoming en inwerkingtreding van de CAO.
Gelet op haar doel kan SOHOR zich slechts op deze uitzonderingsbepaling beroepen indien de aanspraak van [eiser] wezenlijk beïnvloed zou zijn door de omstandigheid dat de Stichting Hanzehof vóór 1 januari 2005 lid geworden is van de VSCD. Hiervan is geen sprake. De CAO voor de Horeca en het aanverwante bedrijf is vanaf de oprichting van Stichting Hanzehof en voor wat betreft [eiser] vanaf zijn indiensttreding in 1987 onafgebroken toegepast.
3.2.5 [eiser] behoefde voorts redelijkerwijs geen relevante wijziging in zijn aanspraken op vervroegde uittreding, anders dan voor wat betreft ingangsdatum of uitkeringshoogte, te verwachten. Op basis van mondelinge contacten, correspondentie en een persbericht van SOHOR mocht [eiser] erop vertrouwen dat zijn aanvraag zou worden gehonoreerd. SOHOR heeft [eiser] op geen enkele wijze geïnformeerd over de omstandigheid dat hij onder de uitzondering zou vallen. Zij heeft aan [eiser] de indruk gegeven dat hij wel voor een uitkering in aanmerking kwam en nimmer een (op een uitzonderingsbepaling gestoeld) voorbehoud gemaakt.
3.2.6 Ook in meer algemene zin geldt dat de bestreden beslissing iedere redelijkheid mist, omdat de Horeca-CAO van meet af aan op [eiser] van toepassing is geweest, er sinds 1987 (ook na 1 januari 2005) premie is betaald, er voor [eiser] geen andere regeling tot vervroegde uittreding van toepassing is, de uitzondering niet anders is gemotiveerd dan door een lidmaatschap van een derde dat niet beïnvloedbaar is door [eiser], SOHOR eventuele beïnvloeding onmogelijk heeft gemaakt door eerst na formulering van de uitzondering en na de peildatum van 1 januari 2005 over het bestaan van de uitzondering te informeren, de keuze van de peildatum zodanig laat is kenbaar gemaakt dat daarmee geen rekening kon worden gehouden en de uitzondering op een misverstand berust.
3.3 SOHOR concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Zij voert de volgende verweren aan.
3.3.1 De Stichting Hanzelof is lid van de VSCD, zodat de CAO niet op haar en haar werknemers van toepassing is.
3.3.2 De bij VSCD aangesloten werkgevers zijn terecht van de SOHOR-CAO uitgezonderd. De gesprekken over de totstandbrenging van een eigen CAO voor de private schouwburgen en concertgebouwen en het feit dat de SOHOR-CAO dan niet langer van toepassing zou zijn, zijn zowel met de WNP als met de VSCD gevoerd. WNP en VSCD zijn nauw verweven en gevestigd op hetzelfde adres. VSCD en WNP zijn er door SOHOR en het Pensioenfonds Horeca en Catering bij herhaling op gewezen dat zij voor een eigen overgangsregeling moesten zorgen voor werknemers zoals [eiser]. De groep werkgevers die zijn aangesloten bij VSCD (en veelal ook bij de WNP) zijn er ook over geïnformeerd dat zij van de SOHOR-CAO zouden worden uitgezonderd. Vanwege de nauwe verwevenheid van WNP en VSCD mocht van hen verwacht worden dat zij extra duidelijk waren geweest over welke organisatie van de werkingssfeer van de CAO moest worden uitgesloten. WNP en VSCD hadden bovendien actie kunnen ondernemen, maar hebben dat niet gedaan.
3.3.3 Ook indien de tekst van de uitzonderingsbepaling op een misverstand berust, dan is het niet aan SOHOR om af te wijken van de duidelijke bewoordingen van de CAO, omdat SOHOR geen contractspartij bij de CAO maar een uitvoeringsorganisatie is. Bovendien leidt een grammaticale uitleg zonder meer tot de conclusie dat leden van VSCD van de werkingssfeer van de CAO zijn uitgezonderd. Hetzelfde geldt bij een uitleg waarbij ook acht wordt geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bedoeling van partijen, zoals die blijkt uit correspondentie en het overleg dat aan de CAO is voorafgegaan, wijzen in dezelfde richting.
3.3.4 Er is geen sprake van een ongelijke behandeling vanwege enige verboden discriminatiegrond. Er bestaat geen algemeen gelijkheidsbeginsel dat inhoudt dat personen altijd aanspraak kunnen maken op dezelfde rechten als anderen in een gelijke of vergelijkbare situatie. Er is ook geen rechtsregel die verbiedt in een CAO onderscheid te maken op basis van lidmaatschap van een werkgeversorganisatie. Dat [eiser] niet langer aanspraak kan maken op een uitkering is niet aan SOHOR toe te rekenen, maar aan zijn werkgever, die niet goed heeft opgelet wat het lidmaatschap van VSCD meebracht, en aan VSCD die heeft verzuimd een eigen overgangsregeling te treffen.
3.3.5 De redelijkheid en billijkheid brengen niet mee dat SOHOR aan [eiser] een uitkering moet verstrekken. Hiervoor is van belang dat [eiser] er redelijkerwijze niet op kon vertrouwen dat hij in aanmerking zou komen voor een overgangsuitkering. SOHOR heeft noch bij Stichting Hanzehof noch bij [eiser] het vertrouwen gewekt dat [eiser] in aanmerking zou komen voor een overgangsuitkering. De gevolgen van de keuze van Stichting Hanzehof om lid te worden van VSCD komen voor haar rekening. Het feit dat de Horeca-CAO steeds op [eiser] van toepassing is geweest en dat tot januari 2005 bijdragen zijn ingehouden, brengt niet mee dat [eiser] rechten kan ontlenen aan de CAO, omdat er sprake is van een omslagsysteem waarbij de overgangsuitkeringen van werknemers die daarvoor in aanmerking komen, worden bekostigd op basis van de bijdragen van de huidige werknemers. Van SOHOR kan bovendien niet worden gevergd dat zij een uitkering aan [eiser] verstrekt vanwege de ernstige financiële gevolgen die daarvan waarschijnlijk het gevolg zullen zijn. Dat op [eiser] geen andere overgangsregeling van toepassing is, kan niet aan SOHOR worden verweten. Het behoort niet tot de taak van SOHOR om [eiser] en zijn werkgever te informeren over de uitsluiting van de CAO van VSCD. Stichting Hanzehof had moeten nagaan of zij nog onder de SOHOR-CAO viel en had [eiser] hierover moeten informeren. Zij zal hierover informatie hebben ontvangen van VSCD. Mocht dat niet het geval zijn, dan valt dat VSCD te verwijten.
4. De beoordeling
4.1 [eiser] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat SOHOR gehouden is hem een uitkering ter zake van vervroegd uittreden ingevolge het onder r.o. 2.5 genoemde Uitkeringsreglement C te verstrekken. Tussen partijen is niet in geschil dat zulks het geval is indien de uitzonderingsbepaling neergelegd in artikel 2 lid 6 van de SOHOR-CAO niet op [eiser] van toepassing is, welke kwestie partijen echter verdeeld houdt.
4.2 In dit geding is dan ook vooreerst van belang hoe genoemde uitzonderingsbepaling moet worden uitgelegd. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad zijn bij de uitleg van bepalingen van een CAO in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis. Bij die uitleg komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Er kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Met betrekking tot de CAO waarom het in dit geval gaat, verdient nog aantekening dat zij (kennelijk) niet is voorzien van een schriftelijke toelichting.
4.3 De stelling van [eiser] dat de in de uitzonderingsbepaling genoemde "Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties" niet bestaat, is door SOHOR niet betwist. Dat brengt met zich mee dat - anders dan SOHOR heeft betoogd - de bewoordingen van de uitzonderingsbepaling niet zonder meer duidelijk zijn. Met name rijst de vraag of hier is bedoeld de Vereniging van Schouwburg- en concertgebouwdirecties (VSCD), of de Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen (WSC).
4.4 Voor de eerstgenoemde - door SOHOR voorgestane - tekstinterpretatie pleit dat het tekstverschil erg klein is.
4.5 Voor de andere - door [eiser] voorgestane - tekstinter¬pretatie pleiten echter de objectief kenbare wijze van totstandkoming en kennelijke strekking van de uitzonderingsbepaling, in combinatie met het aannemelijker rechtsgevolg waartoe deze interpretatie leidt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat deze laatste interpretatie moet worden gevolgd. Redengevend hiervoor is het volgende.
4.6 Tussen partijen is niet in geschil dat de VSCD geen werkgeversorganisatie is en (dan ook) nimmer aan CAO-onderhandelingen heeft deelgenomen, anders dan de WSC (thans WNP). Evenmin is in geschil dat de strekking van de in artikel 2 van de SOHOR-CAO voorkomende uitzonderingen is om samenloop van pensioenrechten te voorkomen door bedrijfstakken en bedrijven die een eigen arbeidsvoorwaardenregime kennen uit te zonderen. Zo heeft SOHOR niet betwist de stelling van [eiser] dat alle andere (dan VSCD) in dat artikel voorkomende bedrijfsorganisaties eigenstandig een CAO kunnen afsluiten of een pensioenregeling kunnen treffen, terwijl ook SOHOR de totstandbrenging van een eigen CAO voor de private schouwburgen en concertgebouwen als ratio van de onderhavige uitzonderingsbepaling noemt.
4.7 Verder is van belang - en zelfs doorslaggevend - de aannemelijkheid van het rechtsgevolg. In haar conclusie van antwoord schrijft SOHOR dat duidelijk was dat werknemers bij de geprivatiseerde schouwburgen en concertgebouwen niet onder de SOHOR-CAO zouden vallen "los van het feit of nu WNP of VSCD is uitgezonderd in de werkingssfeerbepaling", maar deze redenering kan de kantonrechter niet volgen. De uitzonderingsbepaling (die naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd) is nu eenmaal aldus geredigeerd, dat uitgesloten zijn arbeidsovereenkomsten waarbij een werkgever partij is die (voor 1 januari 2005) lid was van een (hierboven genoemde) genoemde organisatie. In de lezing van SOHOR, namelijk dat met die organisatie expliciet is gedoeld op de VSCD (en dus niet op VSCD én WNP), zouden niet alleen werknemers wier werkgever voor 1 januari 2005 lid was van de VSCD worden uitgesloten van de SOHOR-CAO, maar zou (dan ook) het omgekeerde gelden voor werknemers wier werkgever destijds was aangesloten bij de WNP (alias WSC) en niet bij de VSCD. Dat de VSCD en WSC/WNP op hetzelfde adres zijn gehuisvest en dat CAO-partijen mogelijk "met de kennis van nu" zowel leden van de VSCD als van de WNP zouden hebben uitgezonderd, zoals SOHOR stelt, kan hieraan niet afdoen.
4.8 Dit rechtsgevolg moet zeer onaannemelijk worden geoordeeld, reeds vanwege de eerder vermelde kennelijke strekking van artikel 2 van de SOHOR-CAO. Werknemers wier werkgever lid was van een werkgeversorganisatie (WSC alias WNP) die een eigen CAO inclusief aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds heeft afgesloten, zouden niet worden uitgesloten; werknemers binnen ondernemingen die (of: wier directeur) lid was van een culturele vereniging (de VSCD) - welke vereniging geen werkgeversorganisatie is, geen cao kan en mag afsluiten en geen pensioenvoorzieningen treft - daarentegen wel.
4.9 Daarbij komt dat alsdan sommige werknemers - als [eiser] - voor wat betreft de onderhavige vroegpensioentoekenning anders zouden worden behandeld dan (andere) onder de SOHOR-CAO vallende werknemers, enkel op de grond dat hun werkgever (althans de directeur ervan) voor 2005 lid was van de VSCD. Daargelaten of zulks in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, zoals door [eiser] bepleit, moet in elk geval worden geoordeeld dat dit rechtsgevolg van de door SOHOR voorgestane interpretatie van de uitzonderingsbepaling hoogst onaannemelijk is, omdat - in elk geval zonder adequate toelichting, welke ontbreekt - niet valt in te zien waarom het voormalig lidmaatschap van welke culturele vereniging dan ook van invloed zou moeten zijn op (verval van) pensioenrechten.
4.10 Het rechtsgevolg van de door [eiser] voorgestane interpretatie, namelijk dat de uitzonderingsbepaling betrekking heeft op arbeidsovereenkomsten met werkgevers die voor 1 januari 2005 lid waren van de WSC/WNP, past daarentegen niet alleen bij de kennelijke strekking van artikel 2 van de CAO, maar leidt ook tot het aannemelijke rechtsgevolg dat zij die vallen onder een zelfstandige door WSC/WNP afgesloten CAO met aansluiting bij een eigen bedrijfstakpensioenfonds van de werkingssfeer van de SOHOR-CAO worden uitgesloten.
4.11 De correspondentie c.a. waarop SOHOR zich heeft beroepen kan aan het voorgaande niet afdoen, nu voor derden niet-kenbare bedoelingen bij het sluiten van een CAO buiten beschouwing moeten blijven bij de uitleg van een CAO. Voor dit geding ten overvloede merkt de kantonrechter overigens nog op, dat uit die correspondentie geenszins blijkt - zoals SOHOR stelt - dat steeds met de VSCD overleg is gevoerd en dat wel degelijk is bedoeld om het lidmaatschap van de VSCD als onderscheidend criterium te hanteren. Integendeel, blijkens de overgelegde stukken is juist (vooral) de WSC/WNP correspondent en gesprekspartner geweest, terwijl in die stukken vaak expliciet sprake is van ondernemingen verenigd in de WSC/WNP. Dat er destijds - zoals SOHOR bij conclusie van antwoord stelt - feitelijk slechts één gesprekspartner voor haar was zonder dat duidelijk was dat de één een andere status had dan de ander, moet verder voor risico van SOHOR blijven.
4.12 Nu hetgeen SOHOR overigens nog heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel kan leiden, stelt de kantonrechter op grond van het vorenoverwogene vast dat de in de uitzonderingsbepaling voorkomende tekst "Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties" moet worden verstaan als de "Werkgeversvereniging van Schouwburgen en Concertgebouwen" c.q. (inmiddels geheten) "Werkgeversvereniging Nederlandse Podia".
4.13 Bijgevolg ligt het petitum sub 1 reeds op deze grond voor toewijzing gereed en behoeven de overige hierop betrekking hebbende stellingen en weren geen bespreking meer.
4.14 De mede gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden verlaagd tot € 350,00 per dag en aan een maximum van € 10.000,00 zal worden gebonden.
4.15 Ten aanzien van de mede gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft [eiser] verwezen naar declaraties van zijn raadsman, gericht aan De Hanzehof, met de stelling dat De Hanzehof die kosten aan [eiser] heeft voorgeschoten. Te dien aanzien heeft SOHOR zich vooreerst op het standpunt gesteld dat uit niets blijkt dat die kosten uiteindelijk door [eiser] moeten worden gedragen. [eiser] zal tot bewijs van zijn stelling worden toegelaten als hierna te melden.
4.16 Uit proceseconomische overwegingen zal de kantonrechter reeds nu beslissen over het in dit verband door SOHOR gevoerde subsidiaire verweer, namelijk dat de hoogte van de buitengerechtelijke kosten met behulp van de staffel voorkomend in rapport Voorwerk II gerelateerd zou moeten worden aan het totale uitkeringsbedrag van ongeveer € 98.761,00 en dat het door [eiser] gevorderde bedrag voor zover het uitgaat boven € 1.500,00 exclusief btw niet redelijk is. Bij repliek heeft [eiser] daar, op zichzelf terecht, tegen in gebracht dat het in dit geval niet gaat om een geldvordering, maar om het recht op uitkering. Dat neemt echter niet weg dat de gevorderde verklaring voor recht in casu op geld waardeerbaar is in de door SOHOR voorgestane zin, terwijl [eiser] te weinig heeft gesteld om toe te kunnen komen aan de dubbele redelijkheidstoets. Als het komt tot toekenning van buitengerechtelijke kosten zal de kantonrechter dan ook een bedrag van € 1.785,00 inclusief btw toewijzen.
4.17 Er zijn termen om tegen dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep open te stellen.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter, recht doende:
laat [eiser] toe tot het bewijs dat de door Hanzehof betaalde buitengerechtelijke kosten door hem moeten worden terugbetaald;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 8 januari 2008 te 10.15 uur voor het overleggen van het bewijs, zoals dit opgedragen is bij r.o. 4.15;
bepaalt dat tegen dit vonnis tussentijds hoger beroep mogelijk is;
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. J.A.M. Smulders, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.