RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/808 LB/PVV
Uitspraakdatum: 30 maart 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
I.1. Verweerder heeft met dagtekening 28 februari 2007 aan eiser over het jaar 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd van € 6.671, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van 50%, zijnde een bedrag van € 3.335 vastgesteld.
I.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 januari 2008 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
I.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 30 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 1 februari 2008, beroep ingesteld.
I.4. Verweerder heeft kort voor de zitting de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
I.5. Het onderzoek ter zitting heeft in plaatsgevonden op 27 januari 2009.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [A].
Namens verweerder is verschenen [B].
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde de gemachtigde van eiser de gelegenheid te geven om een reactie op het verweerschrift in te dienen. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren. Bij brief van 27 februari 2009 is de reactie, met bijlagen, van de gemachtigde van eiser ontvangen. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 17 juni 2009. Desgevraagd hebben partijen respectievelijk bij bericht van 4 augustus 2009 (verweerder) en 12 augustus 2009 (eiser) toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en door te betreuren omstandigheden eerst heden uitspraak gedaan.
II. FEITEN
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
II.1. Eiser drijft als eenmanszaak een horecaonderneming onder de naam "[C]", gevestigd aan het [a-plein 1] te [D]. De openingstijden van het café zijn elke dag van 13.00 uur tot 01.00 uur. In het weekend sluit het café een uur later. In het café worden koffie, thee en limonade, alsmede bier en sterk alcoholische dranken verkocht.
II.2. In 2006 zijn door medewerkers van de belastingdienst vier waarnemingen ter plaatse (hierna: WTP's) verricht, te weten op 23 maart 2006, 8 juni 2006, 21 juli 2006 en 2 augustus 2006. Een kopie van de verslagen van deze WTP's (bijlagen 1 tot en met 3 bij het verweerschrift) behoort tot de gedingstukken. Tijdens deze WTP's is eiser geen enkele keer aangetroffen in het bedrijf.
II.3. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld onder meer naar de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in het als bijlage 6 bij het verweerschrift gevoegd controlerapport.
II.4. In 2005 is blijkens de verzamelloonstaat één werknemer in loondienst van het café, te weten [E]. Deze werknemer werkt 20 uur (5 x 4 uur) per week.
III. GESCHIL
III.1. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.
III.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de naheffingsaanslag loonheffing/pvv. Eiser stelt dat het slechts toeval is dat hij niet aanwezig was tijdens de wtp's. Eiser werkt tussen de 60 en 70 uur. Eiser meent dat slechts plaats is voor een naheffingsaanslag BTW van € 3.250 en oplegging van een administratieve boete.
III.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
III.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank verder naar de gedingstukken.
IV. OVERWEGINGEN
Omkering bewijslast
IV.1. Artikel 52, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
IV.2. Partijen zijn het erover eens dat de administratie van eiser in 2005 zodanige gebreken vertoont, dat deze niet voldoet aan de daaraan in artikel 52 AWR gestelde eisen. Op grond van artikel 25, zesde lid, AWR heeft verweerder daarom terecht geconcludeerd tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
IV.3. Niet in geschil is dat eiser geen kasadministratie voerde, geen werkroosters had en loonbetalingen direct uit de kas deed. Op eiser rust daarom de plicht te doen blijken of en in hoeverre de naheffingsaanslag onjuist is. Met hetgeen hij heeft aangevoerd, is hij hierin niet geslaagd. Zijn verklaring en die van zijn echtgenote dat hij werkweken maakt van 70 tot 100 uur per week zijn niet onderbouwd met stukken of andere verifieerbare gegevens.
Redelijke schatting
IV.4. Nu eiser er niet in is geslaagd de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar aan te tonen, komt de vraag op of verweerder de naheffingsaanslag op een redelijk schatting heeft gebaseerd. Mede gezien de berekende omzet en de tijd dat het café, buiten de grote vakantie, gemiddeld per week open was, komt de rechtbank de schatting van verweerder niet onredelijk over. Verweerder heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op extra netto-loon-betalingen tot een bedrag van € 5.116, of wel ca 20 uur per week tegen betaling van minder dan € 5 netto per uur. Nu persoonsgegevens ontbreken is op dit netto-loon-bedrag terecht het zogenaamde anoniementarief toegepast. De aanslag is daarom niet te hoog.
De boete
IV.5. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd ter grootte van 50% van de nageheven belasting. Hierbij is verweerder, naar het oordeel van de rechtbank terecht, uitgegaan van de aanwezigheid van grove schuld aan de zijde van eiser. Verweerder heeft bij de vaststelling van de boete geen rekening gehouden met het feit dat de nageheven belasting met omkering van de bewijslast is vastgesteld. Dit had wel gemoeten. De rechtbank zal in verband hiermee de boete met 20% verminderen. Deze wordt dan € 2.668. Het beroep is in zoverre gegrond.
IV.6. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat sinds de aankondiging van de boete (bij brief van 12 december 2006) en het doen van deze uitspraak ruim 4 jaar en drie maanden zijn verstreken. Hiermee is de redelijke termijn zeer fors overschreden. In verband hiermee matigt de rechtbank de nader vastgestelde boete met 25%, zodat deze wordt verminderd tot € 2.000.
Proceskosten
IV.7. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van reactie op het verweerschrift, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen de boete;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover het de boete betreft;
- vermindert de boete tot € 2.000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-mveroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 805 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. P.C. Stroebel.
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.